Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
No. 20 | |
Maandag, den 4. Maart, 1726.Ga naar voetnoot* Hi motus animorum at que baec certamina tanta, UYt die bovenstaande Regels sustineeren zommige gekonsyte Wysgeeren, Dat de groote Maro een Dekenbeelt had van den Assche Woensdag, die het Lyk is van den overleeden Vasten-avont. Wat daar van zy zal ik niet beslechten, (zegt dne Etho des Weerelds, doch ik geloof, Dat Maro op die tyd zo dicp niet ondergedompelt was onder de Wafels, | |
[pagina 154]
| |
Spritsen, en Pannekoeken, als onze tegenwoordige Vasten-avonds Vierders, die in Navolging der Oostersche Reyzigers, niet weynig slampampen en de Borst smeeren, tegens de toekomende Vasten-Maatigheyt. Ook zal ik alhier geen Overspel begaan onder een Party dartele Grieksche en Latynsche Terien, om daar nyt de Geboorte, die Opvoeding, en den Ouderdom van den Vasten-avond te bewyzen; daar staar thans het Hoofd des Echos niet na, ook zyn de jonge Heeren en Juffers heden meer gestelt op een werkelyk als op een bespiegelent Onderwys, (of schoon het my heugt, dat een diergelyk Onderwys eertyds een Juffer ontrent Negen Maanden daar na nog aankleefde) derhalve zal ik de Roe des Tuchtheers neerleggen, om myn Leezers mer eenige Vasten-avonds Sprookjes te amuseeren en te diverteeren. |
|