Poeetshuyzen.
Eenige schatryke Nederlandsche Dichters, welgegoede hoogduytsche Kwakzalvers, en rentenierende Fransche Autheuren, zyn op dit Moment werkelyk beezig met het oprechten van een groot Hospitaal voor af gesleete Poeeten, en voor vervalle Bladschryvers, in welk Hospitaal die Heeren vriendelyk zullen ontfangen worden op de navolgende Conditien. De Dichters zullen losse Zeegroene Japansche Tabbaerden, de Kwakzalvers bloedroode gechamareerde Kamisoolen, en de Autheuren Papegaaysblaauwe Jakjes moeten draagen; doch een Ieder zal nog daarenboven moeten opgeschikt zyn, met een geele Slab, met een vastgestrikt Kinder-neusdoekje, en met een Struysveer op de Muts. Een Iegelyk zal tegens den Avond zo veel Melksop moogen lepelen als zyn hartje lust, en dan nog een Minnemoer hebben, om hem des Zomers voor het Water, en des Winters voor het Vuur te bewaaren. Men zal nog Kaarten nog Dobbelsteenen gedoogen in dat Huys, doch een Poeet zal met een Molentje, een Kwakzalver met een Ratel, en een Autheur met een Milaneesche Almanak moogen speelen, uytgezondert in het vallen der Bladen, en in het bloeien der Boonen, zynde dat de Tyden van Boete, en niet van Recreatie.
Den Echo des Weerelds zal de Heeren waarschouwen zo ras als het Gebouw geperfectioneert zal zyn, als wanneer het aan die Virtuosos zal vrystaan, om voor Zotten ingelyft te worden in dat Proveniershuys, en om vervolgens hun respectieve plaatsen te bekleeden.
Korinnasburg.
Heer Echo des Weerelds.
Alhier is een malsche Weduw gearriveert, wiens singulier Karakter, de Dames de Geelzucht, en de Heeren het Hipochondre op 't lyf jaagt, zo dat wy meer benoodigt zyn om een ervaaren Geneesheer, als om een Dozyn Haagsche Pasteybakkers.