haar bezondigde. Wat Griekenland aangaat, noemt maar eens een Koning van Alexander tot aan Perseus, flukx werpt hy je 't kort Begrip van desselfs Regeering na 't hoofd; ook geeft hy je in ses Minuyten zo een naauwkeurig Journaal van de Belegering van Troyen, als of hy een Overste over de Kruywagens geweest was in dat Tienjarig Beleg. De Romeynsche Geschigten heeft hy zo wel op zyn Duympje, van Julius Cesar tot aan Constantius Chlorus, als den Boereschout Cantharus Slokop het verwonderlyk Gevegt van Breautê en Lekkerbeetje van buyten weet te vertellen, by wyze van een Comparatie, voor een Dorps Rechtbank; ook kan hy je zo een beknopte Beschryving der Romeynsche Munten geeven, als 't hem lust, als of hy al zyn leeven lang een Romeyns Kollekteur geweest was, onder de geheele Achtervolging der Cesars, en Consules.
Doch schoon hy zoo bekent is met alle de vermolsemde Overblyfsels dier drie oude Monarchyen, echter zo je hem eens vraagt; Na het Begin en den Oorsprong der Nederlandsche Beroertens? zal hy je (ik zet tien tegens een) Maarten van Rossum, of het Lappertje zonder Leer noemen. Verwondert je dat Heeren? my niet, want die zelve gemelyke Gesteltenis hervormt zo wel een Man in een Rebel, als in een Critiek; ook wort een Taalzifter tot over de grootste helft half Duy**s, wanneer men hem nagilt Kaalkop Kaalkop! terwyl hy 't Hoofd eens Tydgenoots ziet groenen met een Verdienstekrans van onverwelkbaare Lauweren.
Groot is het Onderscheyt tusschen een wrang Berisper en een vrolyk Kakelaar, den Eerste, overheerscht door een zwarte Galziekte, bemint de Eenzaamheyt als een oude Uyl, en is schigtig als een wilde Hengst, daar den Kakelaar, die door 't Fransch Bloed geregeert wort, ten uytersten gezellig en vermaakelyk zig komt te gedragen.
Jan voert op zyn geele Wangen de Wanhoops Cyferletters, een gefronst Voorhoofd, Kruydhoorns-Oogen, een tusschen-Licht en Donker Koleur, en een Wolfsstem, zo heesch als een Geest, en zo schor als een Dronkaart. Robin komt 't scheep met een lacghende Mond, met een assurant Air, met een bloozent Gelaat, en met een Stem als de Klank van een zilvere Damiaat. Den Eerste is meestentyds opgesmukt als een Kleerkooper in Buffelsleere Kolders; den Tweede is gepalleert als een Burger