| |
Het vervolg van 't gevedert parlement.
Een groote Kaketoe, die met een rooskoleure Kuyf en met een Staart pronkte, die van de Juffers om deszelfs lengte wiert geadmireert, vloog op de Tafel, en hy vermaakte die Regenboogs Vergadering met het onderstaande Vertellingje.
Ik ben de Lieveling van Mevrouw Kameel, (sprak hy een weynig veel brouwende) die zeer verlieft is op haar mismaaktheden, of schoon zy al het Air heeft van de eerste Chaos in zyn Verwarring, staande haar Armen en Beenen zo verdraait en Schryme Tak van een Haagappel-boom. Haar flingerende Armen zyn zo lang, dat zy haar Koussebanden kan vastbinden onder haar Knien zonder eens te bukken; en haar middel is zo kort, dat zy natuurlyk een te Paard zittende Tang gelykt, wanneer zy over een Hek stapt. Daar en boven is zy zo zoet van Humeur, dat haar Opslag alleen machtig is om de Zoetemelk te schiften tot Wey, en haar Tong zal geen Stroobreedte wyken voor de schelle Stem van een verliefde Kat.
Eenmaal kreeg zy een Bezoek van Zeven jonge Juffers, die zy uyterlyk ontfong met alle Tekens van Achting en Openhartigheyt, doch zo ras waaren die niet vertrokken of zy riep haar Kamenier binnen, die 'er uytzag als een Wyfjes Uyl die op zyn Eyers zit in de Scheur van een vervalle Kerktoren, snappende tegens die schoone Vraagsgewyze; Wat, dunkje Aletta van Nichtje Limoentaart, kan men niet maklyk een Gissing opstellen uyt de Dartelheyt van haar Oogen, dat zy geen Vreemdeling is aan 't Postuur van den Uytgespreyden Adelaar? Die blonde Anna is wel altoos rykelyk opgeschikt, maar ze ziet 'er eeuwig zo verwaait uyt, als of ze 'er had
| |
| |
laaten frommelen in een Hooischuur. Mejuffrouw Rolstok is geen onbillyke Meyd, maar ken je wel een erger Slons onder de Fransche Societyt van Mademoiselle Margo Marrionette? Susje Tettenwicht is mooy, ja bevallig, maar ze trekt zomtyds zo een vies Bekje, als of ze 'er niet eens om dogt, dat zy een zwart Vlekje draagt in het Midden van haar Volmaaktheden. Is Mejuffrouw Rystenbry niet zo een impertinent Praatstertje, dat zy een Boeren Praktizyn voorby zou praaten voor een Dorps Rechtbank? Is 'er wel een onmanierlyker Frommel als die Inkzwarte Brunette Stalkaers, ze kust zelfs met het Wit van haar Oogen; ja zy is in staat om een Man zo ver te vervoeren door haar Beweegingen, dat hy zig niet zou ontzien om haar Kuysheyt te bestormen op een vol Salet. En moetje niet met my bekennen, dat die poezelige Juffer Botertant zulke dikke Lippen heeft, dat een Galant die haar in 't Duyster Kuste, zig zou moeten inbeelden dat hy een Morinnetje troetelde?
Zo Kwaadspreekent is die Mevrouw Kameel, (vervolgde de Kaketoe) die gestadig haar fenyn uytspuuwt tegens haar eyge Sexe; en die altyt de Schoonste Juffers aankeft, ofschoon zy zo mismaakt en gedrochtig is, dat haar Fransche Kleermaakster eenmaal in vertrouwen tegens my klappeyde; Dat zy meer Moeyte had om een hangende Japon te maaken voor Mevrouw Kameel, als een Hofsnyder Werk zou hebben om een welgemaakt Kleed, bestaande uyt Rok, Broek, en Kamisool te snyden voor een Hitlandsche Zee-Kreeft.
Aldaar zweeg de witte Kaketoe, en een groene Westindische Papegaay met een blaauwe Trekmuts sprong in 't midden van die gepluymde Krygsraad, en liet zig, aldus hooren.
Ik woon aan het Huys van de Heer Goudmyn, die gekastyt is met een Zoontje dat meestentyds met roode Koussen, met een Veer op de Beverkastoor, en met een lange Degen op Zy loopt, schoon hy geen meer Recht heeft tot den Tytel van een Officier, als tot die van een Filosoof. Die Knaap is een onverbeterlyke Quant, wiens Mond zo overvloediglyk met Eeden, G** dslasteringen, en Vervloekingen is gevoert, als het Delfch Magazyn vervult is met Snaphaanen, Degens en Bajonetten. Zyn Koonen zwellen als die van een Trompetter, door het inhouden van zyn Adem in een fatsoenelyk Gezelschap, want hy kan zo min een Woord los laaten zonder een Inbreuk van het vierde Gebod, als een Stalmeester zig van een Paerd kan ontslaan, zonder den Kooper een Leugen vyfa
| |
| |
ses op de Koop toe te geeven. Zyn zondig Vernuft als een Tuyn overwonnen door Onkruyd, levert niet anders uyt als bedurve Vruchten, en zyn eerlooze Tong is een van de Wynstokken des Duyvels, die in sté van Druyven, Eeden draagt by Bossen. Zo ras als hy ontwaakt munt hy een Steltzel Vloeken voor die dag, want hy waardeert zig op een nieuw modische Vloek, gelyk als een Snyder zig verheft over 't nieuw Fatzoen van een Kleed. Zyn Bek is een volmaakte Weergaa voor Pandora's Doos, want zo als hy die opent vliegt 'er het een of 't ander Schelmstuk uyt, tot Smaad des G**sdiensts, en tot schande des Weerelds. Al zyn Welspreekendheyt is zo Godloos, als of hy gebooren was uyt een Raazerny, uytgebroeit was in de Hel, en zyn eerste Opvoeding had genooten onder de Duyvels. Hy is een tweede Berg Etna, die niets uytbraakt als een Stof die nog slimmer is als Puymsteen, Vuur, en Zwavel. Hy noodigt de Wraak zo dikmaals op zyn zondig Hoofd, als of hy den Oorlog proklameerde tegens den Hemel, in Navolging van dat Reuzen-rot, dat den Donder van God Jupyn durfde uyttarten.
Hey hey! (Schreeuwde een kleyne groene Perroquiet met een Oraanje tipje) laat ons die Moolik van een eerlyk Gezelschap laaten hangen daar hy is, en luystert na myn Relaes, dat uw het Karakter van een Beunhaas in Akties, die myn Baas is en blyven zal, zal afschetsen.
Dat Schrander Heerschap, Vroom in Schyn,
Weet van geen Knaaging van Conscientie;
Hy 's eerlyk in een Zaak, en die vereyscht Attentie,
Dat is, hy geeft de Duyvel 't Zyn.
Die Kabouter is zo een volmaakt Beunhaas in Akties, dat hy Schrik roept, om den Adel te bedriegen, Haagendevelt schreeuwt om zyn Broeder te verschalken, en Amok gilt om een besten Vrient te verstrikken. Ik zalje niet vertellen van wat Religie hy is, dat Geheym is maklyk te leezen in de Spiegel van zyn Karakter; doch hy is aangaande zyn Broodwinning een Beunhaas, een grondgierig Sterveling, een Rusp, die voor dag en daauw op staat, zoekende een Zot om op te ontbyten. Het Leeven van zyn Koopmanschap slacht het Leeven der Liedjeszangers, en bestaat in Valsche Geruchten; en hy aast als een konstig Hengelaar op zyn Kalanten met invlyende Leugens. De Onzekerheyt van zyn Wind-Negotie geeft hem
| |
| |
geen Midden tusschen de twee Uytersten van Vreugde of van Droefheyt; want hy is altydt of verwaant op de Hoop van een goe Slag, of neerslachtig over een mislukte Aanslag. Hy is zeer gelyk aan een Speelder, die in het eene Uur een geldig Heer is, en op de volgende Klokslag op zyn Nagels zit te knaagen. Doch wie dat den beste van die Twee is, Hy die de jonge Heeren verstrikt met geknipte Kaerten en met valsche Teerlingen, of die Man die zyn Medeburgers uytkleet met een leugenachtige Tong en met een Snood Gewisse, zal ik niet vonnissen. Hy betaalt zyn Schulden en hy koopt door die Uytgaave zyn Reputatie; want die Man wort alleenlyk voor een Jakhals gescholden, die te Arm is om een Rekening te voldoen, of te eerlyk is om te Veynzen. Die Man is Monsieur, doch den Eerste wort Gemynheert, ofschoon hy een Guyt in de Mouw, en een Kartouche draagt in zyn Conscientie. Hy stelt meer Vertrouwen op een Wisselbrief, als op de Gebeden van Havermans; en zo lang als het Aktie-Ty vloeit, droomt hy van Hoeren en van Paerden, en als dat begint te Ebben maalt hy gestadig van Oostindische Peper, of van Surinaamsch Suykerriet. Hy valt of ryst van Uur tot Uur als Quikzilver in een Weerglas, dan hoog en dan weer laag, als een heromzwervent Kwakzalver, of als een dwaalende Nymf, en dat Spel duurt tot dat hy schatryk of doodarm wort; in de Weelde daalt hy ten Grave overlaaden met Vervloekingen; en in de Armoede staat hy te luypen als een op 't Schavot te pronk staande Koppelaarster, die ontzet is van haar Schynheylige Gryns, en die haar onbeschaamde Blikken moedernaakt moet laaten zien aan het Schimpent Janhagel.
Die kortt Harangue des Perroquiets wiert met Handklapping, of Pootklapping zo je wilt, ontfangen by die vrolyke Rechtbank, en de President beschonk die kleyne Snapper met drie overgebleeve Kraakamandels; welk Present zo een Heerszucht inbloes aan een oude bloedroode Oostindische Rave, dat hy op de Rechtbank krabbelde, en aldus begon te Oreeren.
Ik ben een Domestiek geweest by Mevrouw Falbala in 's Gravenhague, welke Dame met een Kamenier opgehult was, die, (na haar zeggen) de Vervolging der Languedoksche Minnaars ontvluchte, om een onstichtelyk Leeven te leyden in een vrywillige Dienstbaarheyt. Die Kamenier bedekte haar geele Tronie met een grooter Quantiteyt Verkens-reuzel als de Keukenmeyd van doen had om
| |
| |
een paar Dozyn Pannekoeken te bakken, en bestrooide dan haar Voorhoofd zo dik met gepulverizeert Oraanje bloeisel, tot dat ze 'er uytzag als een Molenaars Wyf die versch uyt de Molen komt. Die Feeks was zo glorieus, dat zy nooit een verlieft Appointement had met de Kamerdienaar, of met den Huysknegt, of zy schoot Mevrouws beste Onderrok aan, om met zo veels te meer luyster haar Amourettes te vieren. Maar alhoewel, die Juffer haar zo deftig bakende in die Qualiteyts Veeren, echter zag ze' 'er uyt als een Tonneelduyf die van het Spinnewiel opryst om een Vorstin na te aapen, of als de Knoopmaakers Akteur in de Kopere Berg die den stervende Kato zal nabootsen, zynde de eerste een Zeug met een Hoepelrok, en den tweede een Beer in de Wapens. Schoon dat zy niets anders bezat als eenige afgekeurde Tabbaerden, gescheurde Point de Marseille Corchetten, gedisgracieerde Engelsche Muyltjes, geschifte Neusdoeken, twee à drie paar onpaare Engageanten, en diergelyke Kamerkats todden en vodden, echter verbeelde zy haar; dat zo een Bruydschat haar gemaklyk een Vaendrig of Luytenant in haar Fransche Knip zou leveren, en daarom bekeek zy de Keukenmeydals of zy die ontmoet had op een Meloenbed, daar nochtans de Koetsier wel dorst zeggen na een vriendelyke Handtasting, dat de Keuken Gelegendheyt vry bekoorlyker Hoedanigheden bezat als de Tooikamer.
Vorders wiert zy van Mevrouw bezint om haar Konst in 't Blanketten, haar Bekwaamheyt in 't Flatteeren, haar Handigheyt om de Waterpot aan te reyken, haar Geestigheyt om een Minnaar in te laaten langs de heymelyke Trap, om haar Talent, in Mevrouws graage Maag te Scherpen door den Alsemwyn van een geyl Vertellingje, en door alzulke Fransche Kameniers tovereyen.
Dat alles sta ik toe aan een Kamenier, (vervolgde die oude Oostersche Praater die vry heesch van Stem was) maar dat een Kamenier die Dames naäapt, die haar Zwakheden met goude en haar Reputatie konnen bedekken met zilvere Plaaten, is onvergeeflyk. Een Dame die in een Koets met Ses Paerden ryd vermag te drinken als zy Dorst krygt, zelfs uyt verboode Stroomen, daar het een Kamenier niet past om het Tipje van haar kleynste Vinger 'er in te doopen; en daar mee Heeren zal ik besluyten.
Ondertusschen viel het Oog van de President op myn groene Papegaay die een Air heeft als een Zwaabs Jagermeester, en hy vroeg hem af, By wie dat hy woonde? By den geweezen Ontleeder der Ge-
| |
| |
breeken (gaf hy tot Andwoort) die alhier tegenwoordig is om Contraboek te houden, over de Sprookjes van onze gepluymde Societyt. Aanstonds vloogen die gevederde Snappers op van hun respectieve Stoelen en Banken, en stooven het Slot uyt langs Deuren en Vensters; welk Geraas my ontwaakte, en als in een Spiegel aantoonde de Stelling der Juffers gefondeert op de Ondervinding; Dat 'er dikmaals grooter Plaisier steekt in een vrolyke Droom, als in een Slaapelooze Nanacht by een Slaapende Man.
|
|