Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 393]
| |
No. 50
| |
[pagina 394]
| |
schen, zo dat 'er geen kans altoos voor zyn Vrienden was, om die ketens over midden te zeilen. De voetweg die naar den top des bergs loopt was zeer smal, de steenen waaren 'er ruuw en ongenaakbaar, de Schilder had, op een onnavolghelyke wyze, de gruuwzaame hoogte daar van uitgedrukt. De andere bergen vertoonden zig by dien steilen Caucasus, gelyk als het kleine Maas-Davidje zig zou vertoonen by een Granadier van de roode Pruissische Voetgardes, en de nabuurige Steden en Vlekken scheenen niet hooger te zyn, als gemeene Molshoopen. De Vogelen, die veel hooger vliegen dan de opdragtige Opdragten van St. Peter Driemaal Oolyk, konden ter naauwer noot, de minste helft van deszelfs hoogte bereiken, en echter was hy op zo een voordeelige plaats vastgeklonken, dat de nieuwschierige Starrekykers dien gestraften Zondaar konden bekennen, met hun lange Verrekykers, om aan deszelfs oneindige executie een exempel te neemen. Die stoute Prometheus was een Speelkind van Japet en van Clymene, en, gelyk als een zeker Artzeneybereider zig beroemt afkomstig te zyn van Marcus Curtius, die met zyn persoon, en met de persoon van zyn paerd, de roomsche pestgroef toedamde, op die zelve geslachtrekening telde hy onder zyn Voorouders, de Reusen Enceladus, Typhon, den Paling-en Salmvisser van Lekkerkerk, den sterken Sparrewouwer, en diergelyke Pypenstellers. Hy bepleitte zyn Proces, met een verwonderlyke welspreekenheid, voor den Prokureur Fiskaal der Goden, en hy toonde aan op een natuurkundige, en op een wiskonstige wyze, dat het boetseeren van Menschen, eigen was aan den Mensch, dat hy, in alle geval, voor ieder kind van zyn maakzel, met een boete kon volstaan van vyfhondert Caroli guldens; dat hy het Vuur gestolen had, poogde hy niet te ontkennen, doch hy bewees dat P.v.Z** in een bekent Coffihuis 'er het tabaks komfoortje by had gerolt, zonder dat hy daar over ooit krimineelyk aangesprooken was geweest, tot op den huidigen dag toe. Vorders Avoneerde hy Jupyn verstrikt te hebben met een Ossehuid vol beenderen, doch hy bewees, aan den anderen kant, dat zulks nog dagelyks wiert gepleegt met lelieblanke Koe-huiden, die haar Bruidegoms, op den eersten huuwelyks nacht, beschenken met een Vel vol beenderen. Dat | |
[pagina 395]
| |
een raillerie van die natuur gepermitteert was in een vrolyk geselschap, ja zelfs onder een byeenkomst van ontvonkte Pietisten, en dat een Man, die geen korswyl verstont, op 't sujet van een huid vol beenderen, een onverstandige Nar was, al was het Jupiter zelf. Eindelyk Concludeerde hy zyn Pleidooi met de volmaaktheid van den Mensch, die hy had gefabriceert, hebbende deszelfs Ziel geballast met de hartstogten aller Dieren; met de geweldaadigheid van den Leeuw, met de gulzigheid van een Wolf, met de loosheid van een Vos, met de geilheid van een Bok, en met alzulke adelyke kwalityten. Na dat Hermes het schelmstuk van Prometheus, in alle deelen, overwoogen had, wiert hy verrukt tot boven het toppunt van zyn zedekundige bespiegelingen, en hy begon, in de navolgende klanken, zyn ontstelde gemoeds beweeging te ontlasten. O rampzaalige staat des Menschdoms! O elendige Natuur, hoe ver zyt gy ontaart van uw Volmaaktheid! Waar uit ontstaat die doodelyke zwakheid? Wat geval, of wat Nootlot is 'er te beschuldigen? Of moet ik op de buitenspoorige dichters acht slaan, wanneer zy uw treurspel, O Prometheus! opzingen? gy Aterling der Reusen, die, door de 't zamenmenging van uw gestoole vuur, met geringe Aarde, den 't zamengezetten Mensch boetseerde; dat heilooos Schepzel, de Mensch! kwaad voor zig zelven, en oorzaak alles Kwaads! O hoe ongestadig is de arbeid onzer Ziel, wanneer die wort doorkneet met Zwaarmoedigheid! (vervolgde Hermes) en wat een wanschikkelyke verduistering verspreid die Zwaarmoedigheid in de Zon van onze bevatting! Wanneer de Ziel onvoorspoediglyk, de opperste Schoonheid poogt te doorgronden, ontmoet zy verduisterende wolken, die haar gezigt onderscheppen. Uit het hart van den Mensch komen Monsters te voorschyn, verschrikkelyker dan die gedrogten die opborrellen uit de woesteine van Libyen, die door hun schroomelyk gelaat, een onbetaamlyke aanmerking werpen op de Natuur. Een Wysgeer die de Natuur, hulpeloos, en buitenspooriglyk, werkende, beschouwt, veracht dezelve, hy ontbiet voor 't Recht het bestier des weerelds, en hy ontleedigt haar Volmacht. Aldus mymerde de zwaarmoedige Anubis over het verval des menschdoms, op den uittersten rand van een bodemlooze Zwaar- | |
[pagina 396]
| |
moedigheid staande, en reeds voor over hellende om daar in te smooren, wanneer de vervrolykende galm van een hemelsche stem zynen verslagen Geest kwam opbeuren, door het navolgende Troostvaers. Hy die omcirkelt is met Zon, en Maan, en Starren,
Die al hun glans ontleenen van zyn glans:
Die Aarde, en Hemel wikt in de eeuwige Balans,
En die de Hooftstof uit het Schepzel weet te ontwarren:
Die glinsterende oorsprong van 't oneindig Goed,
Die koesterende Vlam, verkoelent, doch vol Gloed;
Die op de rustelooze en strydige Elementen,
Een blyde Vreede, en Eendracht weet te enten;
Die Alles in de aloude rang
Bewaart door Liefde, Niets door Dwang:
Na wie het Schepzel, dat eerst neêrdaalt naar de Schimmen,
Geloutert als het Goud, zal juighende opwaards klimmen,
Om voor het eeuwig Vuur van zyn genade-Troon,
't Ontmoeten 't Middelpunt van zyn Genade-Loon;
Die zal 't Vooroordeel eens van 't onvergank'lyk schiften,
Die zal ons lossen uit het Slaavenhuis der driften,
Die zal ons, vroeg of laat, verlost uit traanendal,
't Heel-Al doen vinden, in het Weezen van 't Heel-Al.
Vaar wel dan wonderbaare Kloot! (riep Hermes, ontvonkt door een onbekende Hette) U verlaat ik, om den Maaker en den Bevormer van U te omhelsen! Om U, O Oppermachtig, en alleen Beweeger van deezen ondermaanschen Kloot, verzaak ik de vergankelyke bekoorlykheden van dit ondermaansch Ront! O wys Huisbestierder, en krachtig Opperhooft, van wien alle de Hooftstoffen, en Machten der Natuur afhankelyk zyn! Hoe doch hebt Gy deeze beweegende Weerelden bezielt? Wat Geest of wat Ziel hebt gy die ingestort? Wat Overhelling vastgestelt? Of hoe hebt gy die omcingelt in een vloeibaare Lucht, die aandryvende als met den Adem van leevende Winden, Uw werkende en onvermoeide Bedienaaren, in dit verwart en machtig werk? Dus machtig is den Opstel van Uw Werk,
(Dat strydig, echter wort beteugelt in zyn perk,)
Dat dit zwaarwichtig Ront, op 't wenken van Uw mennen,
Zyn Wedloop om de Zon moet rennen,
| |
[pagina 397]
| |
Terwyl de Maane, gants gehoorzaam om dees Kloot,
By maanden omloopt tot ze haar bleeke hoorens stoot,
Om haare Suster, die nooit Medevryster dulden,
Demoediglyk te hulden.
Hermes zou waarschynlyk dieper geboort hebben, in dit Opstel ten zy hy door een Expressen die pas een half dozyn paarden, tusschen het Y, en het Sticht, den hals had afgereeden, gediverteert was geworden. Die onbekende stak hem een Brief in de vuist, die hy naauwlyks had geopent, of hy bespeurde de Waarheid van het bekende Spreekwoort; Dat de Tyd, en de Beul aan alle Voorneemens, het gras onder de voeten weg maaijen, want hy vont zig verpligt, om zyn ernstige bespiegelingen op te schorten, en in het Spinrok van 't vermaakelyk te vallen.
Sieur Anubis.
Een gestrenge Manhafte, en Onvertzaagde Duitsche Bourgonjon,Ga naar voetnoot* die 'er meêr op zyn Zwaerd heeft dan de vermaardeGa naar voetnoot† Chevalier de Gravelles, ontmoette, onlangs in de Trekschuit, een gezelschap van Dopjes-speelders, die het Spreekwoord; Heeft hy veel Eyeren, hy maakt vel doppen, leugenachtig maakten, want zy klutsen, uit de doppen der Guiten, de gulde Dooiers der Zotten. Die snuggere Brakken rooken aanstonts de Goudbeurs van den Heer Hanselyn, en door de vertooning van een groot getal van goude Broedpenningen, wisten zy dien Menschenslagter zo geldzuchtig te maaken, dat hy zyn Medailles, die alle uit Kopstukken bestonden, voor den dag haalde, op hoop van die, met versche hulptroeppen, voltallig te krygen. In 't begin liep de kans, gelyk als een Spion, over en weêr, en de Scherprechter begon zig te verbeelden, dat het Zwaerd vry vaster Spel speelt, als de Dopjes, toen de Fortuin aan Hem, die 'er zo meenig het hooft dwars heeft gezet, den voet dwars zette, want zy koos de zy der Doppenisten. De Zwaerdman riep alle de H. aan uit den Almanak vanGa naar voetnoot‡ Rosenberg, zonder de venerabele SantenGa naar voetnoot§ St. Tyburn, Mont- | |
[pagina 398]
| |
faucon, en 't Leeuweriks-zoodje, over te slaan, doch die Geneesheeren, die zyn Handigheid met den Zwaerde beneeden, en zyn Domheid met de doppen belacghten, waaren stom en doof voor zyn aanroepingen; zo dat, De strenge, de Manhafte, en Onvertzaaagde,
Zyn Goudbeurs bodem zag, eêr dat Aurora daagde:
En eêr zyn droef gezucht,
Genaakte de Amstel-lucht,
Was al dat roode Goud, zyn Meesters tas ontvlucht.
Toen vervloekte hy, in hartroerende termen, die een strop zoude hebben doen barsten, zyn Onvoorzichtigheid! hy zwoer, by 't eerste goed gewas van Hennep, en by het weelig uitbotten van taaie Roeden, dat hy, vroeg of laat, zig zou revengeeren, op de kraag, of op den rug, van die superfyne Doppenisten! hy stampte zo vreeselyk met den rechter voet, dat hy vliegens de Jicht kreeg in de linker knie, doch die pyn wiert fluks gestilt door een Pleister van Ceruis en graauw papier; (Helaes! is 'er geen kans, om de slappe Maag van zyn Goudbeurs, die alles overgegeeven heeft, te stillen door een pleister uit de Dordrechtsche Apoteek?) Hy viel, gelyk als een woedent Mensch, op een fles vol Himp hamp, zoop zig door de Vrees, lande zonder Munt of Kruis, en thans solliciteert hy, om te moogen jouisseeren van de Goudbeurs, zo wel als van de Kleederen van zyn Patienten. Hermes, Vaar wel, en drink Moeselwyn. Ja wel, dat is een bedroeft geval (zegt Majas zoon) doch de Heer Hanselyn heeft in die Occasie doen zien, dat hy een rechtschaapen Kaerel is. En hoe dat Papa Anubis? Om dies wil, dat de meeste Ouders zig niet willen ontkleeden, in faveur van hun Kinderen, voor dat zy naar Bed gaan, daar die vroome Meester zig, in saveur der Dopjes-speelders, van zyn Goudbeurs ontslaat, eêr dat hy uit de Schuit gaat. En nu mag die uitgeschudde Goudbeurs, die thans klinkt, gelyk als een Postpapiere Klok, in het toekomende worden genoemt, De Goudbeurs van Rust. | |
Hermesstad.Ik had, nu korts, een Roozekrans gestrengelt,
Met Myrte-blaân, en Jassemyn doormengelt,
Ook bleeke Violieren:
Die groene Diadeem zou Ifis hooft versieren,
| |
[pagina 399]
| |
Ik nam den omtrek van haar hair;
Toen Pafos zoon, die van de Wieg af my bestormde,
Zig in een Honingby hervormde,
En My, en Ifis trof, wy kwâmen 't Kind te naar.
Hy trof ons met een dert'le steek.
't Is waar dat Ifis, in 't begin, dat spits ontweek,
(Wat Juffer is 'er die niet schrikt voor 's Mingods prikken?)
Doch hy, die in een Roos in Embuscade lag,
Riep, Avancês Amans! men doet nog, lyk men plag;
Het past geen Minnaars Paar, voor 's Mingods steek te schrikken.
Een waarschynelyk Verschynsel.
Hermes zat, zo gemakkelyk als een roomsche Spekhals, die pas de bestiering heeft over een half dozyn Abdyen, in een Prieel van Rotsenburg, zyn rechterhant was bevrucht met eenGa naar voetnoot* Tovenaar, en hy zwaaide met de linkere poot een brandende Virginiaan, toen hy een Spook van een bovennatuurlyk Maaksel zag nâderen. Dat Spook was van vooren gelyk aan een schoone jonge Juffer, en van achteren aan een oude leelyke Gryzaart; aan de linker zy, scheen het een Rechtsgeleerde, en aan de rechter zy, een Geneesheer, te zyn; vorders waren 'er zo veel onderscheide weêrschynen in die tronien, dat men 'er allerhande soorten van professien, en ambachten, uit kon bespeculeeren. Anubis, die zo familiaar is met een Spook, als met een gespens, rees over ent (doch met een inwendige Weêrzin) om het te ontfangen, toen dat dier hem toewenkte, en aldus toesprak. Vertoeft een moment, Hermes, en vergaap u zo schielyk niet aan een handvol Nieuwigheid, want ik vrees dat wy beter zullen accordeeren, van verre, dan van naarby, als wanneer ik myn Gryns zal afschudden. Ik wensche (vervolgde dat Spook) dat ik door de Luchtpomp van myn Adem, de allerlaatste droppel stofgoud kon oppompen, uit de beurzen van myn Aanbidders (nu spreek ik als een gedienstige Dame, Hermes) want ik ben.... Helaas! hoe is het mogelyk dat myn Vader (nu spreek ik als een Zoon, Hermes) die zo grys is als de schors van een hondert- | |
[pagina 400]
| |
jaarigen Eik, zyn taaije leevens-span kan uitrekken, tot aan het vyfde gelit! hoe is het mogelyk! (zeg ik) daar ik meêr verlang om met zyn Doodbus te speelen, dan een vers gelande Mof verlangt om den Amstel Doolhof te beschouwen, want ik ben.... Alhoewel ik huiden scheep kom voor een H. (nu kom ik voor meêr dan één scheep, Hermes) morgen voor een Zweedsche Dochter, overmorgen voor een krankentroost, den dag daar aan volgende voor een Prokureur, een Financier, een Zot, een Komediant, echter ben ik, door en weder door, een Konfituurschaal vol.... raat eens wat? Hermes. Uitwendig streel ik, gelyk als een jonge Kat, inwendig belaag ik, gelyk als een oude Tyger; en ik doel jaar uit, jaar in, om met een Droogscheerders Knipschaer de gulde hairlokken van de moderne Simpsons te dunnen, en te tippen, want myn naam is.... Ik ben in 't Woud een Kluizenaar, in 't Klooster een Abt, in 't Hof een Hoveling, op 't Bal een Maskerade, in de Kerk een Sant, in 't Bed een Lais, in de vergadering een Jan de Pul**, in een Boekwinkel een Bucefaal, doch wat ik ben, of niet en ben, ik ben, en ik zal blyven..... Wie Dui**! benje dan (vroeg Hermes, die zomtyts zo geduldig is als een Kommandant van de Dragonders) want dat Airtje van ik ben, ik ben, duurt te lang! Ik ben Interest (sprak het Spook) en ik kom, om U, ô schatryke Tuchtheer! de behulpzaame hand te bieden. Een ontwortelde Cederboom, die, leunende op de vleugelen des Donders, van den besneeuwden Appenyn komt neêrwaards rollen, is min verschrikkelyk aan een behoeftig Reiziger, die aan de voet des gebergts heilzaame kruiden vergadert, dan die vervloekte Galm van Interest was aan 't gehoor van Hermes. Hy vloog op, duuwde dat Spook te rug, sloot zyn deurtje toe, en hy zwoer, dat hy, nooit zo lang als 'er één drop eerlyk bloed overbleef in zyn aderen, den alderminsten toegank geeven zou, aan dat vervloekt Gespens, dat zo tegenstrydig is aan de gesteltenis van een genereus Man. | |
Waarschouwing.Het Schrikkeljaar van de voorlede Week; zal Hermes toekomende week suppleeren met een paar Papieren. Il faut voir! |
|