Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
No. 49
| |
[pagina 386]
| |
of gelyk als een Savoojaartsche Landlooper leeft op de Tintamarre van een Rariteits-kas, doch hy was koppiger dan een Kremoneesche Viool want die zwygt stok stil wanneer men den strykstok nederlegt, doch hy brulde als een Stier, wanneer lemant den strykstok opnam tegens zyn schouders. Anubis bestudeerde dien Wildzanger, en deszelfs wonderbaare eigenschappen, want hy loog, als een Starrekyker, hy vloekte, als eenGa naar voetnoot* Vluchteling, hy dronk als een Kastelyn, hy was kwaadspreekent als een Mof, hy vuilbekte als een Komediant, maar hy was een Muziekant in Folio, en hy speelde als een Aap. De Tuchtheer schiep zo veel vermaak, in al die Muziekale qualiteiten, dat hy, van dat oogenblik af, voornam om eens te beproeven, of de Muziek zo overnootzaakelyk is, als die Heeren voorgeeven, en of de Evenaar van den Strykstok, meêr overhelt naar het goede, dan naar het kwaade. De Muziek is zo overnootzaakelyk in een Republyk, als een Kerkklok overnootzaakelyk is in een Onweer, want zy is een Doctores die allerlei soort van Kwaalen geneest. De dolheid van van een bekenden Vorst wiert verzacht door het Muziek van een walsche Guitarre; het vergif van de Kalabreesche Tarantelspin wort gecureert, niet staandsvoets, maar danssens voets, door 't Muziek van een Fiool; en daar is een Land, alwaar de Badstoofjongens de klanten, wassen en vryven, op de nooten van een Trompet Marin; ja in Italien scheeren de Barbiers het hair en den baard, op het gescharrel van een vermolzemde Luit, of op de Maanmuziek van een gescheurde Guitarre. Den Geneesheer Noor** zei eenmaal, in vertrouwendheid tegens Hermes; dat het bloed en de humeuren overvloeien van Muzieknooten (zo dat waar is; dan zyn de Muzieknooten zeer wanluidende tusschen Mumin Gaseli, en zyn Vrouwtje) en dat een Handfluit zo nootwendig is aan een Geneesheer, als een Klisteerbuis nootwendig is aan een Apotêker. De Geneesheer Chouvert vergelykt de slag van de Pols tegens zeekere Muziek-maaten, gelyk als de Dichters een Gedicht vergelyken tegens zeekere Voetmaaten; en de Doctoor Bardana zegt; dat de kennis van het Pols tasten, zo afhankelyk is van de | |
[pagina 387]
| |
Muziek, als een schoone Biechtende Juffer, afhankelyk is van den Direkteur van haar Conscientie. Ja Hermes heeft geremarqueert dat den Geneesheer B**, die een tastelyk talent bezit, in de Partie contre van de Flajeolet, veel voor uit heeft in de Pols tasting van die delikaate Patienten, die 's zomers Hoepelrokken, en die 's winters bonte Mofjes draagen. Alles wat ademhaalt bemint de Muziek, tot de Uilen en Bontekraien inkluis. De onnoozele kinderen die nog in de Wieg leggen, zwygen als Muizen, wanneer men begint te rinkinken met Sleutels of met Bellen, en die wat ouder zyn worden door het oud Haerlemmer Liedboek in slaap gesust. Den Arbeidsman betovert zyn werk door een Deuntje, de Schoenlapper, die gelyk als een Meerl glimt, zingt dat hem den hals kraakt, de Schaapherder vergezelschapt zyn eenzaamheid door de Schalmei, de dienstbaarheid van een danssenden Beer wort verzacht door de Trompet, de Aap stygt op de koord langs de Ladder van een Fiool, en de Boerinnetjes spinnen wel eens zo rat onder 't Muziek van, O Paris wreet! een Koningzoone machtig. Dat de Indiaanen, gelyk als groene Stapels, zingen onder 't bewierooken van hun afgoden, is gewis; dat de Priesters van Cybele op kopere bekkens klonken, als zy met haar godin, die schrylings op een Ezel zat gelyk een Boeremeisje uit het land van Waas, het platte land afschooiden, is zeker; en dat de Cureten op trommellen en herpauken rammelden, gelyk als de Hoogduitsche Studenten, die hun promotie-feest geeven, is bekent. In den Oorlog is de Muziek zo nootwendig voor een Soldaat, als de Couragie nootwendig aan den Geest, en als het Ammonitie brood noodwendig is aan 't licghaam. Dit bespeurt men fluks, wanneer de Infantery met een stille Trom (gelyk als een Muziekant) en als de Kavallery met een zwygende Trompet (gelyk als een Poëet) moet marcheeren. Den Overste L** zei, nog onlangs, tegens Hermes, dat hy, zeer naauwkeurig naar de voeten keek van zyn Soldaten, toen zy naar de linie der Franschen, by Schellenberg, marcheerden; en hy zwoer, (nu dat deed de Overste om een Voddery) dat hy aan de Cadans van hun voeten zien kon, wie dat braaf en wie een blodaart, was. Wanneer een Byehouder op het dekzel van een kopere ketel musiceert, stort de Byezwarm dan niet neêrwaarts, om te luiste- | |
[pagina 388]
| |
ren naar die Muziek? Vongen de Discipelen van Pithagoras niet dagelyks een Uiltje, op het Zaagmolens muziek van de Lier? en wiert de schotsche KapiteinGa naar voetnoot* Bl** niet, altoos ontwaakt, en naar bed gezuit, met het Windmuziek van een Edenburgsche Zakpyp? Een Rusche Bruidegom ontgint zyn bonie Bruid onder 't geschal van Trompen en Trompetten, deGa naar voetnoot† Poolen accompagneeren hun Bruilofts-reien, met het Zwaardvegers Muziek van een Sakre** dans; de Helden en Heldinnen in de Operas vermoorden malkaar, al zingende, de Duivels klimmen in het Opera van Armida, uit de Hel, al zingende, en Reinout in de bouten van zyn Maitres gearresteert, kust zig te barsten, al zingende; Je meurs je me pame! Dat Pleidooi, in faveur van de Muziek, is galant (roept Ifis) maar uw belooning, Papa, zal zo wichtig zyn, als de voorschenkel van een Oeveraas; want de Muziek, die schatryk in den klank van een Fiool, en die doodarm in den klank van gereet geld is, betaalt haar schulden, gelyk als een Outerpaap zig acquiteert van zyn verpligting, dat is, zy vereert u een Wierooks vat vol wind, of zy betaalt uw met een zingende Mis. Het vermaakelyk Testament van den Muziekant Carvajal. In de vermaarde Stad van S, B** woonde, eertyts, een Muziekant, een Man die zo kurkdroog, was, dat de Brouweryen, die hy maar eens aanzag, stonden te lillen en te beeven, de Herbergs-ruiten zakten uit het loot, wanneer hy 'er voorby ging, en als hy in een Coffihuis intrat, dan begonnen de Rossoli-Bouteilles te huppelen, gelyk als Stalkaerssen die bezwooren worden. Die Muziekant dronk zo lang, tot dat zyn leevens geesten in steen, en zyn beenen in leem veranderde, want alhoewel een Muziekant, een Aam wyn neemt tot zyn Hoofpeuluw, en dat een dubbelt Anker de Matras is van een Poëet, echter zyn die Heeren niet meêr proefhoudent tegens de slytagie des licghaams, dan andere Menschen. De verzoope Organist dan, die de Decadentie, van zyn zondig licghaam, ernstiger dan naar gewoonte, begon te overweegen, verkoos tot zyn Hospitaal de Herberg van een Kastelyn, die twee broodwinningen had, zonder dat hy schatryk wiert, te | |
[pagina 389]
| |
weeten, die van Tapper, en die van Muziekant. De Kastelyn ontfong den Heer Carvajal met de schouders, in steê van met een compliment, doch die stoorde zig daar niet aan, maar hy nam een gewichtige Goudbeurs uit zyn tas, en op een kist, boordevol Muziekpapier, wyzende, sprak hy aldus; Weest niet bezorgt, Sr. Jabeek, al is 't dat ik den Stryk stokmyns leevens kom neêr te leggen in uw huis, en al is 't dat men my opsluit in de Fiool-kas van een eike kist, nog is 'er geen zwaarigheid, want deez' wichtige Goudbeurs, die ik langer dan twaelf jaar tot een appeltje voor den dorst heb bespaart, en deeze voornaame Muziek stukke, van de beste italiaansche Meesters, zulle de begraefenis onkosten wel afstooten. Zo lang als 'er adem is in myn Fiool de Gambe, zal ik derzelve snaren smeeren met Rynschen hars; Want als de maag're Moord, met een gescheurde Fluit
Zal pypen; 't is gekraakt, uw Solôs stuk is uit!
Dan heb ik voor geen wolle, of Linnen meêr te vreezen.
O Vriend! wanneer myn Geest verlaat deez' aardsche post,
En dat hy door de Dood, voor goet, is afgelost,
Dan zal ik een Fiool, doch zonder snaaren, weezen;
Dan zal die Carvajal wiens stem was grof en fyn,
Een ingeslagen Trommel zyn.
't Is waar dat eenGa naar voetnoot* St. Juin, gedost in Koorgewaat,
En 't gryze hooft belolt, myn doodbus zal verzellen,
En onder 't lyksermoen een Haase-saus toestellen,
Van 't Goede, en ook van 't kwaat,
Dat ik Organice heb in dit dorstig leeven,
Bedreeven, of misdreeven.
't Is waar een Outerknaap, in een vervalscht Muziek,
Zal, de Profundis, of een Requiem gaan neuren;
Maar 'k ben geen Wierook-zot, ik lacgh met Romens leuren,
't Is uit, 't is uit! voor die kapot is en repiek;
Dan is 't Muziek verbooden,
En wyn smaakt aan geen Dooden.
Dit gezegt hebbende, opende hy zyn Goudbeurs, nam 'er een Dukaat uit, wisselde die, overtelde het zilvergeld, liet een paar kannen rynschen wyn boven komen, zoop zig in slaap, sliep als | |
[pagina 390]
| |
een Roos, was 's anderendaagsch erger, verslimmerde van uur tot uur, en binnen vier weeken, was de Organist een lyk. De Kastelyn ontfong de rouwbeklaaging, over 't verlies van den Muziekant, en over de erfenis van de Goudbeurs, en naar dat de afgestorve Carvajal op een Paradebed van tarwestroo was nêergelegt, stoof de Waard, met zyn voornaamste klanten, naar de sterfkamer, greep de Goudbeurs uitden broek van den Overledene, en willende wikken hoe veel quintaalen gouds, dat 'er mogten schuilen in die Goudbeurs, bevont hy, in stê van Petofi, de koper mynen van Zweden; hy vont (zegt Hermes) in stê van Ongaarsche Dukaten over de hondert stuks kopere halve stuivers penningen, die Jakob de tweede, door den yk van een vierkant stukje engels tin, in engelsche schellingen had weeten te herscheppen, en al het Muziek papier was vervelt in Zeejournaalen, die zyn Zwaager, die voor Kommandeur differente togten had gedaan naar de Oostindies, had opgestelt, en die de dronke Organist zorgvuldiglyk bewaarde in een kistje, om uit die spyskamer der Ratten en Muizen, zyn stervende onderhout, en Begraefenis, uit te cyfferen. Hermestad.Ga naar voetnoot* Het heeft Hermes goed gedacht, om door de navolgenden Koeldrank, het gistent bloed van een wraakzuchtigen Snyder, die de Menschen, a la distance, dood knipt, te koelen. | |
Aan een roekeloos Maas-Snyder.De sterfte onder de Schaapen wort niet veroorzaakt, door het dreigen der Wolven, de dood der kalveren wort niet vervroegt, door het verlangen der Rekels, en een Man blyft zo schielyk niet dood, schoon hy gevloekt wort door een Snyder. Het is om te lachen, dat een Kaerel, die in zyn voorhuis, het Schavot voor zyn oogen heeft, dat die, (zeg ik,) zig durft uitlaten, in halsbreekende termen; dat die, die gelyk een koussenstopster aasen moet op de punt van een Naald, een Manslag wil beginnen; en dat een laffe Guil, die geen wapens kent dan een lapschaer, van moord en wonden loopt babbelen. Men zegt, dat de Vleeshouwers wreet zyn, dewylzy dagelyks de Verkens keelen, en de Ossen in vier quartieren klieven, gelyk als Britsche verraaders, dat staa ik toe, maar dat Rundvee, dat door uw Snyders naald geslacht wort, is ommers te bloedeloos om u, tot een genereuser Manslag, aan te moedigen. Onthout deeze Les, en | |
[pagina 391]
| |
dat zal uw behoudenis zyn. Gedenkt altoos, wanneer je uw Snyders treurtonneel beklimt, aan het groene Zoodje; gedenkt altoos wanneer je uw schoenen uittrekt, aan de Ladderziekte; en gedenkt altoos, wanneer je getaxeert wort, wegens de overtreeding van uw Schaar, aan de correctie der Hennip. Die drie zeedekundige aanmerkingen, zullen u het voorneemen van Kwaad te willen doen, ontraaden. Ik zeg Kwaad te willen doen, want de uitvoering van het Kwaad is boven de Couragie van een Snyder. Weest zachter, en weest wyzer,
O wufte Lappendief!
Want, 't zy u leet, of lief,
Uw Naald is maar een Bies, by Hermes oorlogs-yzer.
Hermes. Korte Raad, goede Raad. Maja'stein. Een Overgezette Brief van Grisanot aan den Advokaat Gehennasi, uit het persiaans Manuscript van Gulistan. Myn Heer Gehennasi. De verôvering van een Dorp wort beloont met een zegeteken van Roggestroo, en een giers knaging des gemoeds is het loon van een bedreeven schelmstuk. Ik kan my niet langer wenden nog keeren, ik kan nog eeten nog drinken, of ik ontmoet myn Conscientie, die my de vrywilligen Moord verwyt van myn voorige gelukzaligheid. Myn Overdaad, myn Ongerustheid, myn spyt, Toorn, en myn overschuimende Gal, hebben den zetel van myn kennis, zo 't eenemaal omgeworpen, dat 'er niets Menschelyks overblyft in Grisanot, dan 't geluit van zyn tong. Ach, myn Heer, nu wort ik gewaar, dat een vermolzemde weversspoel, onmachtig is, om de H. Wetten van Temis over hoop te rammeien! dat een verwarmdeGa naar voetnoot* Deensche slang, niet altoos, zyn Weldoender kan verworgen! en dat het geen Melaatsche vreemdeling past, van in een gelit te gaan met de gezonde Inboorlingen van Isspahan! Ispahans aarde is onbequaam om het Onkruid voort te teelen van een gepremediteerde Guiterylen een Weever Ikarus vermag met geen zilverlakensche vlerken te zweeven, beneevens een Paradysvogel van Sciras. Verkracht uw Geleerdheid om my te redden uit deeze draaikolk van Wanhoop, ik zal uw Dochters verjaaren met zulke betooveren- | |
[pagina 392]
| |
de zyde stoffen, dat de jonge Heeren van Ispahan die zullen schaaken, of voor 't minst, Schaakmat, zullen zetten. En uw beminde, myn Heer, zal ik zo kostelyk in 't bont steeken (vergeeft me deeze dubbelzinnige spreekwyze, wantje weet dat ik myn Conquester noit verder uitrek, dan op de Raam van een Dienstmeid) dat 'er een Starostin maar een Konyns pels by zal gelyken. Uw Dienaar Grisanot, den Wanschapen Weever. | |
Een sprookje.De Moederlievende Tullia, die gelyk als een Wolvin, een leelyke Mannekens Wolf verkoos in Kidi, wierd onlangs gevraagt, Of zy geen berouw had van haar Sluipkabinetje wagenwyt open gestelt te hebben voor het nieuwschierig oog van zo een onwaardig Schepzel? en zo voorts. Waar op zy antwoorde. Ja, daar van heb ik meêr leedweezen, als 'er rimpels zyn in 't beminnelyk Aangezigt van Papa Grisanot, doch ik getroost my met den Valkenier van Arendsdonk, die geen geld hebbende om een Valk te koopen, dag en nacht, liep hobben en tobben, met den Uil. Konstantinopolen. Ibrahim de Gouverneur van Esrom heeft den Prins der Georgianen, verstrikt, welke laatste, vrywilliglyk door dwang, zig heeft onderworpen aan de Porte. Alles eindigt in het Schiet gebedeken; Hoe groot is de Macht van Heerszucht, en van Eigenbaat op deeze Weerelt! Hoe booren die twee vervloekte Hartstogten door al regelen van Eer, Bloed, bontgenootschap, ja door alles, dat H. is of behoorde zyn, aan, Vorsten! de Dekmantel der Prinsen en Moogendheden is schoon, en is gevoerd met schoonschynende Verdichtselen! Maar hoe gemakkelyk is 'er door heen te zien, en hoe gemakkelyk ontmaskert zig een Souveryn, wanneer hy zyn schemerent Intrest komt te ontmoeten. De G**dienst is een Schilders Ezel, waar op een iegelyk het Panneel van zyn Konst ten toon stelt, die zelve G**dienst verstrekt tot een Vernis aan het Konsttafereel van alle staatkundige Kuipereien, doch alles eindigt in den Cirkel van Vermogen, en een ieder poogt, om zig zelf daar in, en om 'er zyn Buurman uit, te arbeiden. De Diana des Weerelds wort geert en geviert by Jan Alleman, en al was het ook dat zy 'er zo getaant uitzag alsGa naar voetnoot* Nostra Signora de Montferat, dat zou niet beletten dat 'er de Ban en de Arriere Ban des Aardbodems voor zouden nedervallen, om haar te aanbidden. | |
Een korte Aanmerking van Hermes.Hermes was voorleede Saturdag in 't gezelschap van een stokouden Zondaar, die, naar alvoorens den wyn des leevens uitgepooit te hebben, nog het grondsop wilde verorberen. Die Knaap schreeuwde, zonder ophouden; O Eidelheid des weerelds? en in de zelve adem; het leeven is kort en vergankelyk! dat gebalk verdroot Anubis, die opstoof, en den Ouden dit toegraauwde. Waarom is het Leeven te vergankelyk, indien het niet zoet is? Is Eidelheid een Gelukzaligheid? of kan Elende ons te ras ontschiten? De Stichtsche Methusalem die meêr aandacht voor zyn grol discours, en die meer toegeevendheid voor zyn jaaren verwachte, krabbelde ten huize uit, om zyn zeedelessen elders te gaan uitventen. |
|