Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
No. 48
| |
[pagina 378]
| |
zyn heet in den Winter (dat soort van Bronnen levert de Prinsegraft ook uit) andere wederom zyn koel in den Zomer (laat ieder getrouwt Man de hand op zyn hart leggen) en de alderbeste zyn 'er nix nut. De Adel die meest aast op de snuit van een Wildverken, of op het voorste quartier van een Beer, is 'er zo overvloedig dat het zig schaamt, want ieder Ongaar die een paar Stevels, 't Gevest, en het Lemmer van een Sabel kan verroveren, is een Edelman, en die een Paerd ryk is, wort zyn Genade genoemt. De Boer leeft 'er ryk en weeldig, zondags kaauwt hy op een stuk van een gezoode Ossehuid en ingezulte Konkommers, en de volgende dagen smult hy op het lieve brood, dat 'er zo hagelwit uitziet als het keuken gereedschap van een Mol; en zo hy, by geval, in al zyn leevensloop een stuk van zes stuivers machtig wort, daar boort hy fluks een gat door, en hy hangt het zyn oudsten Zoon om den hals, als een preservatie tegens het Konings zeer van Zevenbergen. Geef my een Himp Hamp, (vervolgde hy) en dan zal ik u wonderen opgeven. Hermes beschonk den Her Broeder met een Himp Hamp, (noteert dat een Himp Hamp een mondvol Brandewyn is, waar van 'er vyf op een Stoop gaan) de vroome Broeder veegde de Bel met den Himp Hamp proprement aus, droogde zyn opperste lip met een knoop van zyn Paruik, en vervolgde zyn Landbeschryving aldus. De Ongaarsche Natie is niet minder zachtzinnig, dan de Natie der Scytiers, der Tarters, of der Kosakken. Een Ongaar is niet wreet, maar Cruel, hy is niet hovaardig, maar Superbe, niet wraakzuchtig, maar Vindicatief, niet ongehoorzaam, maar Malcontent, en hy leeft zo eendrachtig met zyn goede Vrienden, dat hy zelden reverteert uit een Herberg, of hy laat 'er een arm of been te pand, tot getuigen van zyn goeden Wil. Als een Ongaar genood wort op een Bruiloft, maakt hy eerst zyn uitterste wil, dat gedaan zynde, examineert hy zyn Pistoolen, den Sabel wort gescherpt, hy neemt een Chirugyn achter op, en dan laat komen wat wil. Een Ongaar (vervolgde hy) bezit meer taalen dan het Woordenboek vanGa naar voetnoot* Calepyn, maar hy spreektze alle links. Een Ongaar | |
[pagina 379]
| |
is een gebooren Muziekant, en uit dien hoofde is hy dol naar de nooten van een Trom, of na de Flajeolet van een Waldhoorn, hy aanbid de gebeds-oeffening van een Herpauk, en hy is als onzinnig na 't gebrom van een Pannonische Bas. Het Koningryk is zo vruchtbaar in Stieren en in Ossen, dat indien 'er de Turksche Vleeschhouwers, nu en dan, geen generâle slachting onder hielden, de Nabuuren zouden gras en hooi gebrek hebben. Maar Her Broeder (gilde hy uit) wat is 'er het Vrouwen zimmer schande koop! een Ongarin zal alzo schielyk duiken voor een Fles Tokayer-wyn, als een waterhoentje duikt voor een scheut buspoeder, en met het gewicht van een Ongersche dukaat, kan ik in Javarin meêr Nachtnymfen opweegen, dan ik in de Vleeschhal van Mama Therese kan doen met een zakje sesd'halven. Zal ik den Her Broeder de Ongaarische Koningen ook optellen? (vroeg de deugdzaame Ongaar aan Hermes) hier op wiert onvoorzichtiglyk, Ja geandwoort: waar op hy de navolgende harde naamen begon op te donderen. De eerste Koning der Ongaaren is geweest Balamir, die stikte aan een geboterde Randsuil. De tweede was Mundiak, die stierf zes maanden voor de geboorte van zyn Vader. De derde was Aptar, die overleden is aan zyn quetsuuren, drie jaaren na zyn begraefenis. De vierde was Bela, een groot Liefhebber van ingezulte Kramsvogels, en kopere Koelbakken. De vyfde was Arphad, die verruilde zyn bonten tabbaert tegens een Vogel struis, die Vorst wiert verwaarloost in 't kinderbed, twee minuiten voor dat hy gebooren wiert. Nu volgt Taxis, Geiza, Sapol, Ovon Koloman..... halte halte Sakr** halte! (schreeuwde de Heer L***, die door een podagreuse alteratie, even zo veel pypen liet vallen, als de Ongaar Koningen optelde) je beut in 't verdrag met den Tovenaar Agrippa, want dat zyn naamen van spooken, en niet van Menschen! Ach Hemel (vervolgde hy) waar kan een Advokaat toekomen, dat hy zig in een dollemans conversatie inlaat met een Ongaar! Hermes vermoorde zig door 't lacghen, terwyl dat de ontnuchterde Broeder, die dat woord van spooken tegens de Ongaarsche borst stiet, | |
[pagina 380]
| |
zyn relaes afsneê, om zig te verdedigen tegens die beschuldiging. Spreekt my van geen Gespenssen, Broeder, (zei de eerlyke Ongaar) want wy hebben meerder Religien in ons land, als gy Theologische boeken hebt in uw boekvertrek. Wy hebben onze Religie geborduurt met de fynste franjens derGa naar voetnoot* Katolyken, Arriaanen, Tegentrinitarissen, Anabaptisten, behalven de Joden en de Mahometaanen; ook zyn wy b[e]keert door eenGa naar voetnoot† Vrouw, waar uit niet duister blykt, wat staat 'er te maaken is op ons Geloof. Hy zou den draad van zyn loffelyke Verdediging hebben uitgesponnen, maar den Ridder Robert, die de Controversien in de grond verstaat, om dies wil dat hy ze noit heeft ingezien, stak een stok in 't Ongaars spinnewiel, en hy verzogt dien ongeblanketten Landbeschryver, om 't gezelschap de vermaakelyke beschryving van de Poolsche Bruiloft te vereeren, die zig niet lang liet nooden, maar aldus die Bruilofts-gordynen openschoof. | |
De Bruiloft van Leech.In de Voorstad van Warschouw woonde een Kastelyn, die, na dat hy, met een Damschuit vol Bokking en sprot, alle boeredorpen afgevourageert had, een Karanvansera oprechte voor de Bedelaars van Poolen, en die in korte jaaren zo vermaart wiert, onder de Landloopers, als St. Lukas kastelyn vermaart staat te worden, onder de Konstkoopers. Een eenig Man van fatzoen hanteerde die Kasteleny, en die was Balthasar, bygenaamt, met den greinen Mantel, een voornaam Historie-schilder van den Koning van Polen, doch die meêr bezorgt was om zyn drooge lever, als om zyn verdroogde Pinseelen te bevochtigen. De Kastelyn, die doodelyk vereert was met die Personnasie, had een soort van een Troon gestigt voor dien Balthasar, en hy dronk, by form van distinctie, uit een steene kroes, met een verzilvert beslag, ook was zyn tabaks doos gedraait uit een stuk Serpentyn-steen. Balthasar was nooit nalatig om, tusschen licht en donker, te compareeren in het Sanhedrin der schabbige Schooijers, zynde zyn Persoon gerespecteert onder de Bedelaars, als de Persoon van een Pachter gerespecteert is onder de Verklikkers, en nooit verliet hy die achtbaare vergadering voor dat hy zyn laatste pyp tabak ontstooken had aan de straalen van den dageraat. | |
[pagina 381]
| |
En nu gebeurde het dat een jong Bedelaar, die van de wieg af altoos zo lam geweest was als een gerabraakte Cartouchian, tot stervens toe verliefde op de Dochter van den Kastelyn, die de schoonste Meid was in de voorstad van Warschou, zynde dat dier op der aarde geworpen met een scheeven nek, met een scheel gezigt, en met een paar lamme armen. Die Bedelaar was 'er een Poëet by (Poëet en Bedelaar betekent een en het zelfde) zo dat hy de resolutie nam om zyn bekoorelyke Iris met een soort van een Serenade te vereeren, om daar door het Bedelaars moment van zyn eerste liefdens declaratie, te erlangen. Op een pikdonkeren avond regende, en waaide het zo fel, dat de meeste Bedelaars, eêr dat hun bedeltaak afgehaspelt was, naar St. Jakobs kasteleny marcheerden, en naar alvoorens Balthasar met den greinen Mantel gegroet te hebben, hun respective plaatsen besloegen. De Heer Balthasar was in een geldeloozen luim (ondergedompelt, (dat is een generaale quaal van de Schilderkonst) hy zat gedooken onder het paveljoen van zyn greinen Mantel, en hy betrachte, als een Aardsfilosoof, de Eb en Vloed der ondermaansche wisselvalligheden, toen hy door een ongewoon Muziek wiert gestoort, in het merg van zyn Meditatie. Balthasar vloog zo gezwint over ent, als een bejaarde Uil opstuift, wiens rust wort ontrust door 't gepiep van een in de kraam komende Muis, en met 'er haast een dozyn lepels vol brandewyn genuttigt hebbende, om zyn gehoor te prepareeren, luisterde hy naar het volgende Gezang.
Air.
Hie komt een jonge Bedelvorst,
Scheevê en scheele kind,
Die naar uw lamme bouten dorst,
En gaapt te zyn bemint.
En aan der heide gaan wy dan dan dan
En aan der hyde gaan wy dan.
Ik ben in een holle boom gefokt,
Zonder bed of tyk,
En heb altoos gebedelbrokt;
Om een[s] te worden ryk.
En aan der heide, et cetera.
| |
[pagina 382]
| |
Ik draag een houte Lâsrus klap,
Voor myn uithangbort,
En Iris een gescheurde Nap,
Onder haare schort.
En aan der heide,
Ik leg gerekt in een Karos,
Die men noemt een slee,
Een Meid bemint 't gehossebos,
Spring op en reid maar meé.
En aan der heide,
't Is waar ik ben een Bedelaar,
Doch daarom niet te min,
Myn tong dat is myn Vedelaar,
Daar ik myn brood meê win.
En aan der heide,
Myn Iris geeft my dan uw hand
Schenkt me uw lamme gonst,
Elk schooit te water en te land,
En lui te zyn is konst.
En aan der heide gaan wy dan, dan, dan,
En aan der heide gaan wy dan.
Naauwlyks was dat Gezang geeindigt, of men zag een jongen Bedelaar, leggende in een sleede, die voortgesseurt wiert door een ruighairigen Waterhond, in 't midden van die zaal verschynen. Die sleede was bestooken met versch stroo, en versiert met houte Nappen, krukken, kleppen, potscherven, en diergelyke bedel-instrumenten. EenGa naar voetnoot* Schoorsteenveger, die een Filosoof was onder de schoorsteen-vegers, en een paar Schaerslypers, die twee Orakelen waaren onder de Bedelaars, marcheerden voor aan in 't front, en naar dat de Schoorsteenveger zig, tot driemaal toe, nederboogen had voor Balthasar met den greinen Mantel, ontgon hy de navolgende Oratie. Niet te vergeefsch zegt den doorluchtigen Don Gusman d'Alfarache, Vive les Geux, 'l hiver est passê! (dat is) lang leeven de | |
[pagina 383]
| |
Bedelaars, de Winter is voorby! want alles wat adem haalt sorteert onder het vaandel der Bedelary. Ik zal de Vorsten, die een jaarlyksche Bede afparssen van hun arme Ingezetenen, nog de vordere Goden der Aarde, niet aan raaken, want het Roet van hun Verbolgendheid mogt my in de oogen druipen; ook zal ik de gewyde Prelaaten, en subalterne Bedelmonnikken, overslaan, want myn blikken zyn niet bestendig tegens den bitteren rook van hun smeulenden toorn. De Krygsman die met het pistool in de vuist, de Chevalier d'Industrie die met den hoed in de hand, de Sollicitant die met de Goudbeurs in de poot, de Advokaat die met Request op Request, de Geneesheer die met zyn onfeilbaare Ordonnantien, de Apoteeker die met zyn poeders en dranken, den Manufacturier, die met zyn staaltjes, den Wynkooper die met zyn proefjes, de Coffischenker die met zyn uithangbort, en al de andere die met duyzent bedelgebedekens ons importuneeren, zal ik niet eens gedenken, want myn Schoorsteenvegers staf zou al hun Schermslagen niet konnen pareeren. Maar alleenlyk zeg ik, dat gelyk als de Godinne Laverna, de patroones is der Gauwdieven, dat de Godinne Venus de Factoores is der Bedelaren. Ja Heeren, de Liefde is de aldergrootste Bedelaares, en de Mingod is den aldergerafineerste Bedelaar! O hoe demoedig bid en smeekt een Minnaar zyn Beminde, om een Vodderytje! hoe bedelt hy, om een hand vol gunst! hoe pracght hy, om de kabinet-laade van haar Mededoogen te zien ontsluiten! hoe weent hy, om een sneedje van haar timpje te moogen erlangen! met een gemarmert Kievits-eitje, is zyn honger te stillen! een Confituurdoosje vol Marmelade, zal zyn flaauwe maag versterken! van een ingezulte Abrikoos, dependeert zyn geneezing! met een ingeleit Agurkje, neemt hy aan zyn portie van de Kalfsborst op te smullen! en met een eenige Ovaale demonstratie van haar tederheid geassisteert, onderneemt hy den geheele Euclides der Liefde uit te leggen! Wat denktje, Heer Kastelyn, (dit zeggende keerde hy zig naar den Waard, die nevens de Heer Balthasar met de greinen Mantel, bloods hoofds, stont) is zo een Bedelaar geen Mededoogen waardig? O ja! (vervolgde hy) en daar legt de armen Zondaar uitgestrekt in zyn triomfwagen (toen wees hy met de punt van zyn Schoorsteenvegers Wicghelroe op den Lammen Bedelaar, die zo vlak achter over lag, in zyn sleede, als een gecondemneerde Bruid) die galant bid en smeekt uw, om uw | |
[pagina 384]
| |
schoone Iris te mogen verwerven tot zyn echte Vrouw, tot zyn hulp, tot zyn Windaas. Zegt my niet Heer Kastelyn, dat uw Dochter een scheeven nek, scheele oogen, en lamme armen heeft, dat alles zyn schatten voor de huisvrouw van een Bedelaar, ook mag een braaf wyf wel achterwaards uit zien, scheel zynde zo veel te minder staat is 'er te maaken op haar oogen, en lam zynde, zo veel te gelyker is de Huuwelyks strop, voor den Lammen Patient. Ommers is het beter by den Uil gezeten, dan gevloogen met de Valk. Die Schoonzoon zal zyn Huuwelyks goed niet verdanssen, want hy is lam, hy zal het niet verhartdrave, want hy wort gesleept, hy zal het niet vertuischen, want hy is te lam om kaert of steenen te vatten, hy zal het niet verpronken, want een gelapte Mantel is zyn heele garderobbe, hy zal het niet versmullen, want de afval van eens anders tafel is zyn Ordinaris, ook zal hy 't niet vervloeken, want hy bid dag en nacht. Tot een besluit, Heer Kastelyn, al die Heeren (toen wees hy op de aandachtige toehoorders) secondeeren dit verzoek, dies laat 'er uit de schoorsteen van uw hart eenige liefde-geinsters uitvliegen, laat ik den bezem van myn harangue niet vruchteloos verstompen op het stof en assche van uw berookte ziel, en laat ik den gelukkigen Schoorsteenveger zyn, die met de Krabber van zyn welsprekenheid, het roet van Interest mag oplossen, in de verstopte Schoorsteen van uw Geldkist. Alhier stuite de Schoorsteenveger den rollenden kloot van zyn Oratie, die van dat effect was, dat de Kastelyn begon te huylen als een Weerwolf, den greinen Mantel van Balthasar spleet op van onder tot boven, door louter Mededoogen, de Kastelynsche scheurde een gat in haar huik, daar een Wagen met zes paarden kon door heen stuiven, en ik (zei de vroome Onger) slikte een paar hartsleere handschoenen in, zonder dat ik wist wat dat ik dee. Om kort te gaan, de Kastelyn schonk zyn eenige Dochter aan den Lammen Bedelvorst, benevens acht duizentGa naar voetnoot* Tymphen tot een Bruidschat, zy leefden zo vrolyk als een koppel katten, en Balthasar stikte in het Element waar in hy gewoon was zig te beweegen, naamelyk, in zyn greinen Mantel. | |
Waarshouwing.Verwacht toekomende Dynsdag het karakter van een jeukerige Snyder, die gevloekt heeft, by zyn Mand vol gesequestreerde Lappen! dat hy Hermes het borstbeen zal te pletteren slaan met een heet Pers-yzer, dat hy hem zal rygen aan zyn drie quarts El, en dat hy hem met zyn scherpste stopnaald zo lang vast zal steeken, tegens een kopere Blaak-'er, tot dat 'er een Snyder gebooren wort, die nimmermeer de Schaer van Kabas zal zetten in het Stof van zyn Evennaasten, en dat zal waarschynlyk zyn, a Saint Jamais. |
|