Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |
No. 47
| |
[pagina 370]
| |
in de Pastykorst van een loode kist. Hy wiert opgevolgt door Bonifacius den zesden, die naar drie weeken Pausens, zyn drie dubbelde klapmuts verruilde tegens de gewyde Aarde, om plaats te maaken voor den vroomen Steven den zesden. En nu zal men voor een paar stuivers zien, by wat Geest de Paus wort geregeert, (zegt Hermes) want hy was naauwlyks geplaatst op den hoogen Duintroon des Visschers, of hy verweet groen en blaauw aan den dooden Formosus, hy demanteleerde alle de pauzelyke inzettingen van Formosus, hy ontgroef den kouden romp van Formosus, hy bekleede met de pontificaale optoizelen den stommen Formosus, hy riep een belacghelyk Synode by een tegens Formosus, en hy ondervroeg misdaadiglyk den stilzwygenden Formosus; Hoe dat hy zo stout was geweest van Peters Leunstoel te overweldigen, en van... en zo voorts? Het slecht licghaam kon niet een italiaansche syllabe by brengen tot zyn verdediging, het zweeg, en wiert aanstonds overtuigt; daar op ontbolsterde Paus Steven het Karkas van deszelfs sieraaden, en hy verklaarde het inhabiel, om in 't toekomende een wasse Lam te beslaan, een pontificaale Mis te brommen, of een brouwsel van Wywater te fabriceeren. Ja dat meêr is, hy veroordeelde Formosus om den Duim, en de twee eerste vingers van zyn rechterhand te verliezen, en dat gedaan zynde, liet hy 't licghaam in het lil van den geelen Tyber werpen; desgelyks ontwyde hy al die geschoore Ketellappers, die de Orden Orate fratres (bid broeders) hadden ontfangen van Formosus, en hy wyde die van meet af aan, tot dat zy blonken als de kombuis van een Groenlands-vaartuig.
Look down,, thou Guardiaan GENIVS of our Isle,
Let Romish Swine no more our Vineyards spoil:
Blush at thy Sons, who with like haste do run,
Those to unde thee, These to be undone.
Hermestad. Hermes die een tweede van Dyk om de Dames, met Wit en Zwart, te conterfyten, heeft zig in 't navolgende Portrait, met hart en ziel, overgegeven aan de beweeging van zyn Liefde. | |
Klinkdicht.Na by het Stichtsche spits, den Naneef een exempel,
Hoe dat geen Onweer viert een trotsen Domheers tempel,
Druipt de Oever van den Vaartschen Ryn,
| |
[pagina 371]
| |
Door Honing, Roozendouw, en Muskadelle wyn.
Een oogst van Goud gemerkt door een verheven stempel
Bezaait het marmer van een mingewyden drempel,
In 't naarste van den nacht glimt daar de Middagslyn,
En 't halfront wort verlicht door lampen van Robyn.
Daar paart de Westewind zyn adem met de Roozen,
Daar gloeit de Melcoton, daar smelten de Abricoosen,
En een Grenaate-myn vertoont zig in 't verschiet.
O Wysgeer! die gefronst dit Raadsel poogt te ontfouwen,
Indien ge ons vraagt; waar is 't, dat men deez' wond'ren ziet?
In Ifis, Hermes Nymf, de tederste aller vrouwen.
Sr. Hermes. Uw karakters, die zo wel met den schyn der waarheid, als met de waarheid zelve, doorweven zyn, kittelen my, om u het karakter van Jonker Krullip, die zig zoo onnoozel voordoet als een gedoekte Bagyn, terwyl de Nyt zig verschuilt onder 't front van zyn gefalbalade pruik, meê te deelen. St. Andries Krullip is de raarste Filosoof, die 'er oit is opgestaan onder het duivels brood van onze Heiburgers. Zyn eerste Vriend was een Lakenkooper, die storf door tovery, zyn tweede is een Dansmeester, die leeft by mirakel, en zyn derde is een Zilversmit die noit lacght, dan als het dondert. St. Andries Krullip is een Dommekracht door geboorte, een Guil door opvoeding, een Advokaat door genade, een Zwyger door onkunde, een Man op 't oog, een Kind onder den hoed, en een Koekoek door de trouw. Hy is by zyn minder een Lucifer, en by zyn meerder een Franschman, want voor zyn Meerder soort buigt hy zyn stramme kooten. Hy vuilbekt onder de Dienstmeisjes als een Laquei, hy is zo galant onder de Juffers als een Stalknegt, en onder de Geleerden is hy Minervas uil, want een goed boek tusschen zyn pooten is vry zo ongelukkig als een schoone Nymf tusschen de klaauwen van een Boksvoet. Dat Rykdom en Goedaardigheid geslaage vyanden zyn, blykt uit de bitter heilige fisionomie van St. Andries, die ondankbaar is aan zyn Weldoender, en kleinachtent aan zyn oude kennis. Met een woord, Hermes, schoon St. Andries het hooft in de lucht steekt, zyn ziel logeert aan den voet van 't gebergt, en ik mag, met waarheid, van hem zeggen, dat St. Andries Krullip, wanneer hy zyn Dame op het huuwelyks | |
[pagina 372]
| |
bed vergezelschapt, gelyk is aan een Meloen, die groeit en bloeit op een tuinbed van Paardemest. Vaart wel Papa, Court et bon. Anubisburg. Met geen schaamte, en met nog minder Leedweezen, zeg ik, (het is Hermes die spreekt) dat ik, in myn groene jeugd, meêr vermaak heb geraapt uit de historie van Slenner Henke, dan ik, in myn hulstboome herft, genoegen schep in de wercken van Seneca. Ik heb zeer veel achting voor Seneca, voor zo ver als hy een Minnaar van Agrippina, een Leermeester van Nero, en een heerszuchtig Man is, die den staf van commande poogt te ontwringen uit de verwyfde vuist van Nero, maar ik wort niet aangedaan door zyn Wysgeerte, die sterker ruikt naar de heete lucht van Africa, dan naar het gemaatigt klimaat van Griekenlant. Hoe walgen my om 't hert die kinderlyke schriften,
Waar mee de ontzakte moed zyn godlyk vuur vergifte,
Als hy door Ydelheids zo wys ontwerden knoop,
Heeft leeren lengen myn verkorten leevens loop,
En dat daar gants verbolgt
Ga naar voetnoot* Polybuus op volgt.
Zingt de Heer vanGa naar voetnoot† Klootwyk, en waarlyk hy vat den Filosoof met recht by 't hair, schoon dat zyn greepen veeltyts laager vallen. Daar is zo min 't zámenhang in die vertroosting, als 'er 't zámenhang is in een pond Mussche-hagel, zyn discours, zo straf als de verdoemenis van Faustus, boezemt ons een soort van schrik in, en de ziel, in steê van een voldoende rust, ontmoet aldaar een blaasbalk, die de droefheid doet aanwakkeren. Die filosofeerende Afrikaan inspireert my altoos tegenstrydige gevoelens. Wanneer hy pleit voor de Armoede, gaap ik naar zyn schatten; wanneer hy de kuisheid aanpryst, dan zie ik hem, rookende als een Ankersmit, komen aandruipen uit de slaapkamer van Agrippina, wanneer hy deGa naar voetnoot‡ Barmhartigheid verheft in een Vorst, dan, zie ik een Afrikaanschen Conspirateur, die gelyk als de fran- | |
[pagina 373]
| |
scheGa naar voetnoot* Kamerdienaar van Milord Essex, zyn Heer en meester zoekt te keelen; wanneer hy raaskalt van de Dapperheid, dan zie ik een verwaanden Schoolmeester; die geen andere wapens kent dan een Palmboome Plak; zyn deugd is verschrikkelyk; zyn Wapenzalf tegens de Onzuiverheid, is zo proefhoudent, als de Voorreden van Sallys Overzetting bekwaam is, om de kuisheid aan te kweeken; hy spreekt eeuwig van de Dood, gelyk als een Karthuiser, en hy haakt meêr naar het leeven dan de veroordeelde Marechalde Biron; zyn styl is zo dor als een overwinterde plant van stokroozen: zyn Gevoelens zyn harder dan een porfiere Vryfsteen; en hy is in alle deelen, gelyk aan een wellustigen Abt van St. Norbert, die zo gespekt als een Walvis, en die op een kin van drie verdiepingen leunende, een Lofreden uitstamert over de Maatigheid van den Knolboer Curius. | |
Een Sprookje van Heer Klaas.Een zoete Predikheer, een wyze Zoetekaauw
Was zuikerzot naar lekk're Confituuren;
Een Kwast (een malle Kwast kan doch geen zoet verduuren)
Gaf aan die Predikheer een graauw,
En sprak; Hoe vroome Man, zyn suikerde Abrikoozen
En Marmelade, en Peer, en Pruim,
Spys voor een Kloosterling? je moest van schaamte bloozen!
Je grypt de heele hand, wanneer mé uw geeft den duim.
De Pater keek hem aan, op zy,
En sprak; bezorgt je hoofd, de boomen zyn aan 't botten,
Of denkje dat een Honigby;
De Honig en het Was alleen vergaart voor zotten?
Parys. De Italiaansche Tonneelspeelders zyn geresolveert om hun troep met een party Aapen (soort zoekt soort) te versterken. Een Aap is een gevoeglyk Recruit voor een Komediant, zynde de overeenkomst tusschen die twee dieren zo gelykvormig, als een Boer aan een Mensch, en als een Kat gelyk is aan een Kater. Een Aap is een nabootser van den Mensch, En wat is een Komediant? Een Aap is een Momus onder de dieren. En wat is een Komedi- | |
[pagina 374]
| |
ant onder de Menschen? Een Aap is kwaadaardig, vuil, en ongeschikt. EnGa naar voetnoot* wat is een Komediant? Niemant vermaakt z[i]g met een Aap dan tot zyn schaâ. En wie is vergezelschapt met een Komediant tot zyn profyt? Als een Aap heeft uitgespeelt, wort hy weggepakt op zolder. En als een Komediant zyn rol heeft uitgepapegaait kruipt hy in een Kelder. Een Aap wort gedwongen tot de gehoorzaamheid door een stok. En een Komediant wort getemt door de Armoede. Een Aap is nooit gevaarlyker, dan in zyn hok. En een een Komediant is noit dangereuser, dan op 't Tonneel. Een Maskeraade kleed, een Muts met pluimen, en een paar Manchetten, is al de opschik van een Aap. Een Romeinsch Wambes, een Haaneveer op 't Kasket, en een paar schoenen met roode hielen, is al de Equipagie van Komediant. In 't kort daar is maar een punt van onderscheid tusschen een Komediant en een Aap, en dat is de devotie, want een Aap is en blyft een Heiden, daar een Komediant nu of dan eens vroom schynt te zyn, voornaamlyk als hy in Gysbregt van Amstel den rol van een Bisschop, of in Polieukte den rol van een Armenisch Martelaar, komt uit te hakkelen. Genua. De jonge Marquis van Monte-Alegro is hier gearriveert om naar Romen te gaan, en daar te studeeren. | |
Hermes.In wat voor een soort van studie, myn Heer de Courantier? | |
Courantier.Waarschynlyk in de Wysbegeerte, en in de Rechten, Sr Hermes. | |
Hermes.Apparent in de Dwaasbegeerte, en in de Kromte, myn Heer de Courantier, want de Wysbegeerte der Romeinen eindigt in het middelpunt van Wraak of van Baatzucht, en het zwaard der Justitie wort zelden aldaar getrokken, dan by nacht of by ontyde. Hermes zou hebben geavanceert in het pleidoi van deeze zamenspraak, zonder de komst van een Expresse, die hem het navolgende Tweegevegt, voorgevallen tusschen twee Brabandsche Nonnen, mededeelde.
Het Tweegevegt tusschen zuster Alikruik, en zuster Slakhoorntje.
Onlangs is 'er een merkwaardig Duël voorgevallen, in het | |
[pagina 375]
| |
klooster der Klarissen, tusschen een koppel schoone Nonnen, beide om 't zeerst stribbellende om te reiden op den Bezemsteel van Mevrouw de Abdis. Het gevegt nam aanvang met hun tongen, die, ten laatsten, de tanden en nagelen engageerden in dat H. geharrewar. De Paternoster ratelende om elkanders ooren, verstrekten tot trommel en en trompetten, om die kampvegters aan te moedigen tot de schermutseling; ja daar wort gezegt, dat zuster Alikruik een halve rei tanden uitgetrokken is door het Getyboek van zuster Slakhoorntje, doch zy demanteleerde wederom de bedekte weg van zuster Slakhoorntjes middelmaatige fortres. Haar blonde tuiten zwommen langs de glad geboende vloeren, haar sluiers waaren endeloos verscheurt, zynde beyde zo bekrabbelt en bloedig, als een koppel Vischwyven, die twisten over de verdeeling van een koop doode Spiering. Eindelyk en ten laatsten kwam de Priores van dat religieus Konynehol te voorschyn, die goedaardige Kloostervoogdes spon al haar vlas uit, om die blanke Kampvegsters te bevreedigen, zweerende by haar Maagdom, by haar onbevlekte zuiverheid, en als zy hoopte, binnen lang of kort, geempaleert te worden, dat zy beide zouden herschroeft worden tot Abdissen, zo dra als de Ridder van St. Joris in de vreedige bezitting zou zyn gestelt, van het maanziek koningryk aan geene zy van de Krinkekesmes.
AlsGa naar voetnoot* Epikteet ons komt te leeren,
Dat ieder Monnik en devoot,
In 't uithangbort van 't daag'lyks broot
Graag wil logeeren,
Dan zegt hy; dat de Buik 't Nootwendig maar beoogt,
Dat Paap of Non, met al die lorren, lappen, leuren,
Na 't lekker en vermaak'lyk poogt.
't Geen Epikteet daar leert, dat zien we nog gebeuren.
Sieur Hermes. Oosterw** den 10 Augusti 1723. Ik ben Heer van een Dorp, doch ik ben meêr geplaagt met den Pastoor van het dorp, dan het dorp is geplaagt met my. Hy heeft een gelofte gedaan van Armoede, en hy is ryker dan ik; hy heeft een gelofte gedaan van gehoorzaamheid, en hy speelt den baas over alles; en hy heeft een gelofte gedaan van Kuisheid, en echter van de tien kinderen die hy doopt, heeft hy part en deel | |
[pagina 376]
| |
aan Negen. Hoe zal zal ik die geloften doen overeenkomen me Waarheid? Vader Anubis, Uw Vriend, Jonkh. Kruit en Loot. Jonkh. Kruit en Loot. O! die Vraag is gemakkelyk op te lossen, voor eerst, wegens de gelofte van Armoede. Een Paap is arm in 't bad, want dan is hy naakt. Ten tweede, wegens de gelofte van gehoorzaamheid. Een Paap is gehoorzaam aan tafel, want aldaar zal hy, op uw bevel, de lekkerste beetjens opslokken. En wegens de gelofte van Kuisheid, hy is kuisch aan het Altaar, want daar ontrent zyn te veel oogen, die hem te naauw in de kaart zien. Uw Dienaar, Hermes. O hoe voorzichtig zou een Man zyn, die de Geleerdheid toevertrouwde aan den Fabrikeur der maandelyksche Vittrekzels! (zegt Hermes) want de Geleerdheid zou ommers zo veilig zyn onder zyn bewaaring, als een Serail-juffer veilig is, onder het opzicht van een Opziener der gesneedenen. En hoe dat Vader Anubis? (vraagt een Filosoof, die eerstdaags zal leeren leezen en schryven) Om dies wil (repliceert Hermes) dat geen Mensch de Geleerdheid, onder zyn dak, zou loopen zoeken. | |
Waarschouwing.Verwacht teekomende Week het onvervalscht Relaes van een Poolsche Bruiloft, gevierd in de Stad Leech, gedoodvefrt door een Ongaars Edelman, geschildert door den Schilder Balthasar met den grynen Mantel, en geretoucheert door het ernstig konstpinseel van Hermes. |
|