Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
No. 46
| |
[pagina 362]
| |
sleet Hermes de rampen van zyn Pelgrimasie, en zy gingen dag voor dag de mirakeleuze reliquien bezoeken van St. Chery, in de venerabele Kapel van de Kroon-tavern, alwaar zy dan, tot diep in den nacht, mediteerden, over de vreugd verwekkende eigenschap van deGa naar voetnoot* Bristol-melk. Op een zekeren avond kwam die Koopman, in een doodelyke melankolie ondergedompelt, Hermes vinden, die al tot aan zyn Fles-artykel was geavanceert, en, na dat hy als een opgetooge Starrekyker, een tyd lang, de verdieping bespeculeert had, schreeuwde hy volmondig uit; dat hy de ongelukkigste was, in den omtrek der Engelsche Zeën! Anubis wierd verschrikt door die ongewoone Gil, en schoon het zyn gewoonte is, van zyn troostbrieven te verdeelen, tusschen de droefheit van een vriend, en den nasmaak van de Wyn, echter verliet hy de bouteille, op dat ogenblik, om den wanhoopenden Brit te onderschraagen met endjes en stukjes van Seneca, Boëthius, en alzulke ziekentroosters. Aldus sprak Hermes; Schep moed, myn waarde Vriend, men moet geen smert verstouten,
Hy stoort zig aan geen lor of leur,
Die 't schoonste Vrouwenbeeld omcirkelt in zyn bouten,
Neen laat de droefheid voor een Schilder of Auteur.
De Koopman beantwoorde dit troostvaers, dat een Kato zo week zou gemaakt hebben als gesmolte boter, met een ongevoelige grimlag, en de vordere Hermetische sententien waaren zo onvermoogende op die wanhoopende Ziel, als de harangue van een Dominaker vervroolykende is aan een valschen Munter, die, gelyk als een Vasten-spiering, ondergedompelt zal worden, in een Vagevuurs ketel vol overziedende Raap-olie. Hermes ziende, dat alles vruchteloos was wenschte zyn Vriend, a good repose (een gerusten nacht) en hy kroop naar bed, om 's inderendaagsch met een naar geroep van, Myn God wat ongeluk! ontnuchtert te worden. Een neef van zyn bedroefden Vriend kwam hem boodschappen, dat zyn Oom, 's morgens vroeg zig met een pistool had overhoop gepoft, in een eenzaame we[i]de, buiten een eenzaame poort van Bristol. Anubis vloog ten bed [u]it, snorde naar 't sterfhuis, betreurde zyn dooden Vriend, vertrooste | |
[pagina 363]
| |
de leevende Weduw, bestelde den rouw, ordonneerde de lykstasi, en hy escorteerde dien man naar 't graf, die hy zo dikmaals had geëscorteert naar de Kroon-tavern. Aan een verwart Proces, word een goed Advokaat, aan een hagchelyke Onderneeming, een braaf Officier, en aan een moeijelyke stelling, een stout Schryver getoetst. Uit dien hoofde zal Hermes eens beproeven, of het doenlyk is, van 't Nootschikkelyk sterflot, dat een Engelsman, door pistool, vergift, strop, of degen, vervroegt, te verdedigen. Hy heeft tot zyn voorspraaken de Heydensche Romeinen, ha wat ongeluk! en hy telt onder zyn beschuldigers de Katolyke Romeinen, ha wat geluk! Is het geoorloft van..... vous m'entendés bien; Een Engelsman zegt Ja, en hy souteneert, dat die genereuse resolutie van zig zelf om hals te helpen, eer de goedkeuring verdient van veele, dan de beschuldiging van weinige; en hy voegt 'er by, dat het aan laaggezielde Stervelingen eigen is, van die voorbeelden te bestraffen, die zy niet durven navolgen. Waarom zal een Man die het hart heeft van een Goudvink, (het is een Brit die spreekt) een Man verachten alsGa naar voetnoot* Kato, die de ziel op de lippen hebbende, de bitterheid des doods belachte, en die zyn ingewanden verscheurde, om zyn reys te vervroegen? waarom zal een Boekweyds filozoof, de standvastigheid beschimpen van Socrates, die tot een bewys dat hy de dood met smaak nuttigde, zig veertig dagen lang vervroolykte met dat bitter Gerecht? Waarom zal een Tarwemeels wysgeer Kleanthus bezien, met een scheel gezigt, die Kleanthus, die ze veel te pryswaardiger is, om dat hy een vrywillig sterflot dorst uitkippen? Een vrywillige dood vergood de helden, en een stout Man betaalt geen schult aan de dood, ter contrarie, hy dwingt de dood, om die schult, die hy verschuldigt is aan 't Menschdom, met hem te vereffenen, buitens tyds, en met deeze, of met diergelyke woorden sommeert hy dien Menschverslinder; Ach Nootlodt effent doch uw schult!
Verwoest deez klei, die steeds myn vreije Ziel verzelden;
Laat bloodaarts leeven, die verslaaft zyn aan 't gedult,
Het sterven past alleen aan Helden.
| |
[pagina 364]
| |
Een Man die zyn eigen beurs snyt, of die al zyn brandhout, te gelyk, in brand steekt, misdoet niet tegens de Wet, en een Man die zyn eigen leeven aanspreekt, word niet geplaast op de naamrol derGa naar voetnoot* Doodslagers; de draad dien hy afknipt komt hem toe, en het is zyn speelgoed, waar meê hy zig diverteert. Maar den Mensch is voor de Werelt nootzaakelyk fiat, maar waarom ontfronst de Werelt dan haar voorhooft, wanneer 't den Mensch quaalyk, en waarom begrynst zy hem, wanneer 't hem wel gaat! Bagatelle! Bagatelle! de Werelt is, en de Werelt, blyft de Werelt, en de Werelt slacht een Sally Salisbury, die zo veel Minnaars op haar Knipstootje had, dat het verlies van een half hondert, geen krimp kon maaken op haar Schermschool. De Werelt is gelyk aan de goelyke Paling-feeks van de Star-galey, die, na de betaaling van een Algerynsche rekening, den dooden Traktant beschouwt met een overlade maag, en naar den toekomenden rekhalst, met een gaapende appetyt. Wel laat de Werelt dan de Werelt, en laat een Man zyn eigen heer en voogt blyven, en laat een stout Man, zo lang niet vertoeven, tot dat de spreeuw des doods zyn overrype kerssen loopt opsmullen; het is een zot die zig laat vastkluisteren in een verschrikkelyke Gevangenis, waar van hy den sleutel bezit. Laat ons dan leeven, zo lang als 't leeven ons aanstaat, (riepen de onvertzaagde Romeinen, zo roemryk in hun couragie, als beklaaglyk in hun heidendom) maar als wanneer het leeven ons zo bitter voorkomt als de gal van een Karper, laat ons dan het leeven afleggen, als een kleed dat quaalyk gemaakt, of ongemakkelyk is! Laat ons niet toelaaten, dat het Flerezyn, de Steen, 't Graveel, de Heupjigt, een uytteerende Koorts, of alzulke Pesten, over 't leeven triomfeeren, of over onze overwinnende vuist! die vuist, die meerder kwaalen kan neerzabelen, met eene slag, dan al de kruiden en dranken, van Galeen of Avicenna ooit hebben uitgeroeit, in al hun leevens tydt! De Couragie is een zeedelyke Deugd, die de vrees overheert; en wie durft ons dan aantygen als een Lafhertigheid, dat wy de dood, en in de dood, de vrees voor de dood vermorsselen? het is veel eerlyker te sterven, in glorie, dan te leeven in ellende, en de Vryheid heeft de voortogt boven de slaverny. De dood, die wy ons zelven schenken, vertoeft die rampen, die die geene torssen, die niet durven | |
[pagina 365]
| |
sterven; een slaafsche Ziel rekt het leeven uit op de Raam van een verschrokke blooheid, maar een stout Man leeft zo lang als 't hem lust, en hy verlaat het leeven, gelyk hy de tafel verlaat, wanneer zyn grootste lust verzaat is.
Vive la Theorie, & le Diable emporte la Pratique!
| |
Het weekelyk Nieuws van Hermes.Romen. De Paus heeft zyn Nicht verjaart met een kostelyk stelsel van Chinees porcelyn, apparent, om aan die Dame een verglaast denkbeelt te geeven van 't Vernis der Juffers, en van de Brosheid des Leevens. Eêr dat Hermes redeneert in faveur uan 't Porcelyn, zal hy een woord vyf a zes zeggen in faveur van 't water. De Luister van 't Chinees porcelyn wort toegeschreven aan de eigenschap des waters, waar mede men de porcelyn-aarde beslaat in de Provintie van Kiangsi, zynde het ander porcelyn min doorschynent, dun, en fyn dan dat soort. Dat er een byzondere eigenschap verhoolen is onder 't water, blykt waterklaar, uit het water der Haarlemieten, welk water het Lynwaat veel witter bleekt, dan de getaande Haarlemer-hout vaetzen dier ondichtkundige Pellikanisten. Dat 'er een byzondere eigenschap is in 't water, blykt uit het Bredaas water, welkers bier vry luchtiger smaakt, dan de Labbekaks discourzen van derzelve Inboorlingen. Dat 'er byzondere eigenschap schuilt onder 't water, blykt uit het Schiedams water, het welk Moutwynen uitleevert, die vry krachtiger zyn, dan de ontwagcholderde praatjes van die diepzinnige Aktionisten. Voor 't laatst blykt de byzondere eigenschap des waters uit het water der houwe en getrouwe Brusselaars, welk water het superfyn wywater voortbrengt van PaterGa naar voetnoot* Impens de mirakelkramer der geletterde Minnebroeders. Het Porcelyn is een gebakke Aarde, maar een aarde die vry dierbaarder is dan de verzegelde Aarde, die de Spaansche juffers eeten om hagelwit te worden, en een aarde die in een gelit gaat met het Goud, met de Paerelen, en met de edele Gesteentens. De Potten, Beekers en Kommen, die de Chineesen en Japanners | |
[pagina 366]
| |
ons toeschikken, zyn wel min van gebruik dan de Keulsche kruiken, of de Oosterhoutsche pannen, doch ook vry bekwaamer om de Kabinetten der grooten, en de Theetafels der dames te versieren. Niets is heerlyker dan een stelzel van Porcelyn, en niets contribueert meêr om de schoonste meubelen een turkoischen luister by te zetten, dan een Kabinet vol superfyn Japans en Chinees porcelyn; en een Man, die aan zyn beminde, het Porcelyn onthout, ziet 'er vry blaauwer uit dan een Verwers blaauwkuip vol Indigo. Alle spyze en drank die opgidist word in Porcelyn verlekkert in smaak, en verheugt het oog. Een omgekeerden Armiaan, opgedist in een porcelyne schotel, komt zo heerlyk te voorschyn op de tafel, als zwarte Joost, opgeschikt in zyn scharlaake kleed heerlyk te voorschyn komt op de Beurs; en een waterzoo van blanke Ybaars en groene pieterzeli, opgeschept in een porcelyne Kom, is by na zo appetytelyk als een jonge Bruid, die bekranst met maagde-palm, den Bruidegom word opgedist in een Ledikant van Celadon. De Confituuren zyn veel verglaasder in een schotel van porcelyn, dan in een schotel van zilver, en het fruit krygt een nieuwe waessem door het heerlyk hemelsblaauw van het porcelyn. De vermaarde Schilder BloemaartGa naar voetnoot† was zo gepersuadeert wegens de uitmuntenheid van het porcelyn, dat hy, in het bloedschandig banket van Loth en zyn dochters, een halve komynde kaas schilderde, leggende in een schotel van porcelyn; een fransch Schilder laat de slang uit een porcelyne spoelkom kruipen, in een stuk van de stervende Kleopatra; en zo Rafel Vrbyn in zyn Godenfeest den Nektar en Goden-spys niet laat opdissen in porcelyne schotels, zulks komt om dat Juno te veel zou gewaagt hebben, indien de Tafel eens had omgebuitelt, en al haar Chinees porcelyn op de aarde was komen te vallen in de pooten van B**, de Tieran der Konst en de Dwingeland der porcelyn verkoopers. | |
Hermesstad.Ga naar voetnoot*Ik sliep gerust en wel te vree,
Toen Paphos Schuimgodin myn zachte rust ontruste,
Zy brogt den kleinen Mingod mee,
Die zy, voor 't laatst, omhelsde en kuste,
| |
[pagina 367]
| |
En sprak; dit teder. Wicht haakt na een herders liet;
'k beveel hem aan uw zorg, myn Hermes, wilt hem leeren,
Hoe dat een Minnaar moet de Veldschalmei regeeren.
'k Ontwaakte, ik zag den God, maar Venus zag ik niet.
'k Ontgon zo dra geen Herders-zang,
Om aan dien stouten knaap, die 't alles wil bedwingen,
Een boere deuntje voor te zingen
Of 't kind keek nors en bang.
Ik zong hoe dat Minerv de taaije Fluit beminde,
Ik zong hoe dat Apol was vinder van de Luit,
Jupyns zoon van de Lier, Pan van de riete Fluit,
En hoe dat Marsyas een hoorne Tromp bezinde.
Doch hy belagchte 't boers muzick van myne zangen,
En wist myn laagen toon door 't hemelsch te vervangen?
Hy zong; hoe dat de Min beheerschte Mensch en Goôn,
Hoe dat zyn Moeder bralde op een yvooren troon,
Doe dat zy de Ambergom, 't koraal, en paerlemoeren,
Doorvlogt met Goud en Staal, en blanke paerlesnoeren,
En hoe haar boeije, lief of leet,
Vit diamanten, en uit Roozen zyn gesmeet!
Dees toon alleen, kon my de Veldschalmei ontwringen,
Dees ted're toon was 't die my 't Speeltuig fluks ontwrong,
'k Vergat myn eigen les, ik leerde 't geen hy zong,
En zal voortaan niet anders zingen.
Romen. De Ridder van St. Joris heeft aan de Bruid van den Hertog van Castel di Sangro een hulzel van vyfhondert scudi, en een schoone Diamant-ring vereert. St. Krispyn stal het Leer, en hy gaf de muilen tot een aalmoes aan Aaltje; Cartouche beroofde de Parisiaanen, en hy vergulde zyn Maitressen met dien buit, en de Pretendent, die op gegeven brood leeft, gelyk als een melaatsche Klep, onderkruipt de Romeinsche Dames met Oostersche diamanten, en met Mechelsche kanten. Hermes wandelde eenmaal op de Groenmarkt vanGa naar voetnoot* Conventgarden, alwaar men Sluitkool verkoopt op den dag, en alwaar men Bloemkool omklinkt tegens den avond, en hy zag een ouden Bedelaar, die voor drie vroeg rype Meloenen, drie halve kronen boot, en die ze voor vier bemachtigde. Hy verborg zyn koop- | |
[pagina 368]
| |
manschap onder een gelapte huik, en Hermes ziende, die een medeleidzaame fizionomie heeft, zeilde hy hem op zy, en hy vroeg hem om een aalmoes. Onbeschaamde Guit (zei Hermes) vraag jy een aalmoes, die aan drie Meloenen vier halve kroonen besteet, dat is meêr dan ik zou durven doen! dat geloof ik wel (antwoorde de kreupele schudde) je wint je geld zo makkelyk niet als ik. Een Chevalier d'industrie (dat is op plat nederduits, een valsche speelder, een dief, of een bedelaar) ontmoette op het Spui in 's Gravenhage een eerlyk Man, wiens kleed gekeert, doch wiens Genereusheid spik spelder nieuw was, en hy verzogt hem om een stuk geld, zeggende; dat hy een Chevalier de Palestrine; zeer na vermaagschapt aan een Kalamuks doctoor, en dat hy de rechterhand was van den Keizer in de maan; dat zyn koets en paarden door de Charibdis van een wereldsche ombuiteling, waren ingeslurpt, en dat hy by gevolg, zo naakt was als een Koekkoek, die zyn wint logement verkiost in de holte van een Waterwilg. Die bedelharangue vermorwde de beurs van dien vroomen Man, en schoon het geld zo familiaar was in zyn Tas, als een venezoen-pastei familiaar is in de Spyskamer van een Leidschen komediant, echter vont hy by geluk een Daalder, die hy Cavalierement vereerde aan den Chevalier. De Chevalier stak den daalder in de zak, en na dat hy dien goeden Aalmoessenier, van den hoed tot de schoenen toe, doorkeken had, riep hy al lagchende; Sakred**! myn heer, het spreekwoord is waar, hoe kaalder hoe roiaalder. Dat die twee sprookjes slaan op den Ridder van St. Joris, gelyk als de klok op elven, ontkent een Yr, doch dat Anubis die echter, by Vergelyking, by de genereusheid van den Pretendent bybrengt, bekent Hermes. | |
Waarschouwing.Hermes is actueel beezig aan 't herschaaven van zyn vier blyspeelen, die met een Blyspel van vyf bedryven genaamt den Persiaansche Zyworm, en met het Conterfytzel van den Auteur, zullen vermeerdert worden. Hy zal 'er geen voor Origineelen erkennen, dan die geteikent zullen zyn met zyn Naam, op hoop van door dat goedertiern teeken, den duivel van Eigenbaaat der ongeinteresseerde Boekverkoopers af te schrikken. Verwacht toekomende week een Papier dat zo gelcertis, dat 'er de Stormladders, en de Brandleeren maar driesportsleertjes by zyn. Op Saturdag, den 7. Augusti, des namiddags, ontrent half zes uuren, zyn op de werf van Reijer Hergen, aan 't Tolhuis van de Bylmer, verloren, twee zakjes Kool zaat, dienende tot Monsters, het eene gemerkt P.D. en het andere I D.V. die dezelve te regt brengt, by Daniel Zuemertzi, voor aan in de Leidze Kruis straat, te Amsterdam, zal eerlyk beloond worden. |
|