Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
No. 43
| |
[pagina 338]
| |
wege, maar een klein getal van oproepen. Jan is een Koekoek, en zonder, dat hy 't weet, leent hy daar toe de behulpzaame hand aan zyn Gaike. Stefaan denkt dat hy een Koekoek is, doch 't is abuis, die knaap is ongelukkig. Koridon ziet met een half oog, dat hy een heele Koekoek is, doch hy gelooft het niet, die Man is gelukkig. Kloris weet wel dat hy een Koekoek is, en om daar een vouwtje in te slaan, zuipt hy dag en nacht, die borst is wys. Maar Baatemyn die aan 't houte Davidje zyn getaande Duif, genots halve, ten besten geeft, is de eerlooste Koekoek, uit de gantsche Vogelvlucht. Plinius schryft; dat men eertyts die Wyngaardeniers, Koekoeken, (dat zyn Luiaards) noemde, die tot dat de Koekoek begon te zingen, het snoeien van hun wyngaarden uitstelden, zynde vyftien dagen over den snoeityt. Aristoteles zegt; dat de Koekoek, die zo koel is als een glas rynschen wyn en bornw[ate]r, geen kracht heeft om zyn jongen te fokken, en dat hy ze daarom overgeeft aan andere Vogeltjes, die ze opvoeden als eigen: Uit dien hoofde noemt men een vertzaagt, en eerloos kaerel een Koekoek, die zyn echt spaerpotje overgeeft aan een tweede, om daar in een spaarpenning te steeken. Of nu een Winkelier, die Delfshaven voor zyn uithangbort, en die Vrouwshaven voor zyn winkel waar neemt, een Koekoek is of een Winkelier, dat wort gerefereert aan die Filosofen, die, gelyk als Muisen, den zelf kant des huuwlyks loopen beknabbelen. Andere schryven dat het woord Cocu (Koekoek) deriveert, van 't woord Coquus, een Kok, om dies wil dat een Koekoek een Kok is, die het Vleesch daar hy een ander op trakteert, eerst koopt in de vleeshal des huuwlyks, en dat naderhant, ten duursten, uitventaan de hongerige lekkerbekken. Maar Hermes stelt vast, dat het woord Cocu, ontstaan is uit het latyns woord Coccyx, dat het steuitbeen beteekent, want het is op dat Aambeelt, dat de Koekoeken gesmeed worden, of daar omtrent. Het Koekoekschap is een ingebeelde Quaal, gelyk als de Wolfwording een ingebeelde ziekte is, want zo min als een Man door het smeerpotje van een Toveres kan hervormt worden in een rouwhaerigen Weerwolf, zo min kan een getrouwde, door het smeerpotje van een schoone Vrouw, herschept worden in een gehoornde Bul. Maar schoon genomen, dat de Vrouwen, al eens, ter zyden | |
[pagina 339]
| |
uitschampen, wat dan, is de Man daarom onteert, en moet de huuwelyks Eer, voor een misdaat boeten, waar in zy part nog deel heeft? Zo min als men aan Abderas Dansmeester de oirzaaak van de Eb en vloet der rivier de A kan toeschryven, alzo min kan men dien Man uitkryten voor een Koekoek, die t'huis komende uit de Oost-zee, zyn Vrouwtje gedupliceert vint met een Zoon van tien maanden, die zo gelyk is aan zyn Vader, als een Konings Leeuw van Africa, gelyk is aan een Tourleeuw van Engelant. De Advokaaten die het Koekoekschap, tot het minste hairtje toe, uitpluizen (het uitpluizen is de Rechtsgeleerde, eigen) en die de Koekoeks Order verstaan, by eigen ondervinding, zingen eenpariglyk; dat een Kontrakt, dat zonder de nootzaakelyke partyen, daar in geinteresseert zynde, opgestelt wort Niemant kan prejudicieeren. Hoe kan dan een Vrouw haar man benadeelen, die zy, zelden of noit, tot een getuigen neemt wanneer zy met een Galant een heimelyk kontrakt aangaat, om haar ongebluste kalk te lesschen? Hermes zal hier nog by voegen, dat indien het Koekoekschap een reëele schande was, gelyk als de kwaadaardige divulgeeren, dan zou die schande universeel, en elders geen glorie Zyn. By voorbeelt. Het is een Eer by de Abissynen, dat hun Opperpriester den eersten storm loopt, op het Ravelyn van hun Maagdenburgschen schans. Zommige Oostersche Volken transporteeren hun Vrouwen aan die geenen, die hen beschenken met een Olifant, dit is een groot present voor een kleine voddery! en alhier is het meê, by de sommige, een Mode, dat een vergulde Olifant, na dat hy met de snuit van Vermoogen den Man heeft opgebeurt op de hoogte van een Ampt, deszelfs schoone Vrouw over hoop loopt, en haar kuisheid vermorsselt met zyn stompe voeten. Ja de Romeinen, die vermoogenste aller Natien, vroegen zo weinig na het ingebeelt nootlot des Koekoekschap, dat zy altoos Expressens na hun Remeininnen afvaardigden, om die te adverteren van hun komst, uit vrees van hun Zwagers op 't lyf te loopen, en de Pot met de Paling te ontdekken. De groote Pompeus, de kaalhoofdige, Cesar, de staatkundige Augustus, de wellustige Lucullus, en de knorhaan Kato, wierden zo min met scheele oogen begroet, om dat hun rondgehemde Wagenaar de huuwelyks Leits lieten | |
[pagina 340]
| |
stippen, dan de Bataafsche Vork-Ridders worden misacht, wanneer hun twintig jaarige Besjes, nieuwsgierigheids halve, op den bezemsteel ryden na St. Vulkaan den Voorzitter des huuwelyks. | |
Courant-stof en een Kindskorfje vol Sprookjes.Napels. De Scherprechter alhier is ter doot veroordeelt, om dat hy het Conterfytzel van O.L.V. dat op de muur geschildert was, gelyk StGa naar voetnoot* Niklaas den kindergek, verscheide wonden met een mes gegeeven heeft, na dat de valsche speelders hem zyn Bloedloon hadden ontfutselt. Ja wel dit jaar, is een nootschikkelyk jaar voor de Scherprechters! die van Lyons wort gerabraakt door nazaaten van St Cartouche, en die van Napels is zyn opvolger in die martelkroon der Gauwdieven. By de Romeinen wiert een Beul gecondemneert om buiten de poort, en dat by het hospitaal van zyn Patienten, te logeeren, en by de Duitschen is een Rechter met den zwaarde, de linkerhand van een Doktoor. De Inboorlingen van Abdera bespaaren hun Chirugyns, en zy bezigen den Beul, die de verdorde Heiborgers zo lang smeert, tot dat ze blinkken, als de gepotloode aarde potten van Oosterhout. O hoe verheugt zou Hermes zyn, indien die Menschenrekker aldaar wiert gebruikt, a deux mains, en om Juffrouw Bouchan, die hy aan den HeerGa naar voetnoot† Krullip ontvreemde, te zalven, en om het licghaam van de Godinne Themis, dat zo vreeslyk uit de kooten is geschroeft door een eerloos Gebroed van Lingen, te herstellen in de voorige herren der Rechtvaardigheid. HetGa naar voetnoot‡ Hof van Justitie tot Parys, had een contrarie denkbeelt van een Beul, want na den moord van Hendrik den derden, die door een Dominikâner Monnik wiert vermoort, wilde het Hof, met duivels gewelt hebben, dat de Beul zou worden gekleet, gelyk als een Dominikâner-paap, en de Koninginne Donariere was van 't zelve Sentiment. Maar 't geheugen der Voorzaaten is alle eerbied waardig, en hun grafsteeden zyn heilig: Zeventien Prinssen en | |
[pagina 341]
| |
Prinsessen van het huis van Bourbon, die de laatste opstanding verwachten in de Dominikaner kerk van Parys, wâren hun bescherm-Engelen, en men mag zeggen met waarheid, dat de doode Vorsten de levende Monnikken hebben bewaart, voor het brandmerk van een eeuwigduurende schandvlek. Een Sprookje, zynde een Uitbreiding over 't latyns vaers.
Raro breves humiles vidi, Rufosque fideles.
(dat is) Zeer zelden zal een kleine Kwant
Deemoedig weezen;
En in de lokken van een Judas Afgezant,
Was nimmer Trouw te leezen.
Eertyts woonde tot Haarlem een Waard, of anders een Kok, die zo roshaerig was als de Koe van Myron, en wiens Dochter meêr Vosse-sproeten had op haar voorhooft, dan een pronkende Paauw oogen voert in haar opgeheeven staart. Een Deensche Weever, die vry hooger gekoleurt was dan een voering van Eekhoorntjes vellen, kwam te logeeren by dien Hospes, en uit vrees voor de avond-dieven van het Spaaren, betrouwde hy zyn Altonas Erfdeel van festig Daalders, aan dien dagdief van een Poulle fricassê. Maar naauwlyks was den Waard, een half uur lang, in de bezitting van die schat geweest, of den Deen eischte zyn toevertrouwde penningen weerom. En waarom worden die Viskoopers zilverlingen, zo schielyk, opgeeischt (vroeg den Hospes) of denk je dat ik een Dief ben? Dat kan ik niet bewyzen, (repliceerde de Weever) maar ik betrouw geen Man die ros gehaert is. Ha ha! dat is applicabel op je zelven, Rood Vos, (schreeuwde de Waard) want je bent zo blond als het buitenste van een turksche roos. Dat is waar (herhaalde de schabbige Deen) maar uit myn Neiging, gis ik uw Imborst. Romen. De Prins en de Prinses van Avellino zyn, buiten de poortGa naar voetnoot* Flaminia, ingehaalt door de koetsen van den Kardinaal Cinfuegos. Al dat uit, en inhaalen van Prinsessen, voegt geen Kardinaal (zegt Hermes) want het rood van een Kardinaal steekt te veel af op het blank van een Prinses; een Kardinaal is en blyft | |
[pagina 342]
| |
een geestelyk Heer, en een hand vol rood, min of meêr, verandert de schulp, maar noit den imborst van een kreeft. Van wat voor een Natuur dat die Oremus-kleppers zyn, zal Anubis doen blyken, in het volgende Sprookje. Een Pastoor, die Hermes met den naam van Paris vermomt, borduurde zyn dagelyksche gebéden, met een Request, om een gewas van Languedoksche wyn, en daar en boven, leeverde hy nog, een overhands smeekschrift over, aan St. Mathys, om een smaakelyk gebak van Liersche Kaves. Die Paris, die mee den Appel niet zou geweigert hebben aan een Lepelstraatsche Venus, zei eenmaal in vertrouwendheid, tegens Hermes; dat de Onkuisheid geen doodzonde was, om dies wil dat die grensscheiding wiert gevioleert door de leevende; dat een Maagdeschennis geen hooftzonde was, maar wel een Middelbaare Overtreeding; en dat het Overspel geen dagelyksche zonde was; om dies wil dat de Liefhebbers, altoos by nacht, of in den avondstond, die geprivilegieerde Kapellen loopen bezoeken. Die zelve Paris misley, eenmaal by ongeluk, zyn Getyboek, en hy vont, by geluk, het rustbed van zyn Susters Kamenier, die hy zo ongenadiglyk kamenierde, dat zy, negen maanden daar na, aan Heeroom een koppel jonge Parissen liet t'huis brengen. Die vroome Outerziel verschrikte, min of meêr, over dat Zodiaks geschenk van Gemini, doch hy herhaalde zyn adem aanstonts, en hy riep, al lacghende; O die Kamenier is een deugdzaame Poes, want zy die met fatzoen een Jongen ken smokkelen, vereert 'er my, zo genereusement, een Paar. Vive La bonne Conscience! York. Eenige Hertensteelders van Waltham zyn geretireert na Yorkshire, doch daar is niets ten besten, als verroest yzer of Remuntsche duiten, want onder een Caravane van Arabiers, is geen fortuin te maaken voor de Beurzesnyders. Een Yorkschire Man is geen Dief, maar geeft hem een Toom, en hy vint een Paerd; want het gras groeit zo schielyk, in die provintie, dat meenig Reiziger, die zyn paerd in de weide jaagt, 's avonds, dat niet vind, 's ochtens, zynde het gras over 't hooft gegroeit van dat dier, en de Viervoeter onzichtbaar geworden. Een Yorkschire Man is zo genereus, dat hy liever, by nacht, zal klauteren, in een Venster, dan dat hy, by dag, in 't huis zal treeden, langs de deur; ja Hermes voegt 'er by, eers halve, dat | |
[pagina 343]
| |
een Yorkshire Man, onder de regeering van de KoninginGa naar voetnoot* Maria, veel eer een Paerd zou hebben gestoolen, op een Palmzondag, dan dat hy, boter of Eieren, zou hebben willen proeven, op een Assche woensdag. Milaan. Men heeft alhier bericht gekreegen, dat zeer veel Gaauwdieven van de Societeyt van Cartouche na Italien afzakken, weshalven men order gegeeven heeft, om dat gespuis, zo veel als 't doenlyk is, van onzen bodem te houden. Had Milaan die voorzorg genomen, ten opzigt van Lojolas Schallebyters, en Norbertus Vlindertjes, die aldaar zo weelig voortspruiten, als heulzaad, en die niet te ontwortelen zyn dan door een Aardbêving, Italien zou haar konnen beroemen van een Paralel te zyn aan 't Lust-paleis van Eden. Hermes, was voorneemens om zig hier over uit te breiden, maar, in steé van zyn eigen gedachten, zal hy zyn Leezers beschenken, met het onvervalscht Conterfytsel datGa naar voetnoot† Clemangis een roomsch Katoliek heeft afgeschetst, na zyn gewyde Tydgenooten. Zo 'er een Kaerel is, die te lui is om te gaapen, die belust is om te wandelen in de Roose-laan der wellust, en die het broed der Luiaards wil eeten, laat die een haire Krans opzetten, en zig by zyn Medepaapen, die vry erger leeven dan Epikureers, vervoegen. Laat hy die fyne Palingen vergezelschappen, die Slampampers, die gelyk als een troep optrekkende Studenten, kroeg uit, kroeg in, loopen zwarmen; laat hy met die Medepaapen, heulen, die, wanneer zy vol en dol zyn, als een Gespan van Moffen, die Broederschap hebben gezoopen, al de H. vervloekken uit den Lovenschen Almanak; die, gelyk als Panharingen, hunne licghaamen fruiten, in den Olie der Onkuisheid, en zo voorts. Uitbreiding over een Gezang van Anakreon.
Cupido zag een frissche Roos
Maar pas ontlooken,
Hy die een Minnaar is van de eerste Maagdebloos
Greep onbesuist,
Dat Bloempjen in zyn kleine vuist,
Maar een vergramde Bye zat in die Roos gedooken,
| |
[pagina 344]
| |
En stak hem in zyn ted're pink:
Hy stak een keel op, en hy snorde, als een Vink,
Na Cythereé, die hy, al hikkende, onder 't streelen
Verhaalde, hoe een gevlerkt Serpent,
Aan Byen-houders wel bekent,
Hem trof, terwyl hy langs een Roozenboom lîep speelen.
De blonde Venus gaf 't ontstelde Wicht een kus,
Doch zy die kundig is op al de liefde streeken,
En die wel weet hoe diep een Honigbei kan steeken,
Bestrafte hem dus;
Loopt Schreeuwer wilt na Samos ylen,
Die zig zo hêvig voor een kleine prik ontstelt;
Denkt eens, hoe dat, een Minnaar 't stelt,
Die gy doorschiet met uw verstaalde pylen.
Londen. De Hertog Wharton heeft den geweezen Bisschop van Rochester verjaart met een Kermis degen, hebbende op de eene zy van de kling deeze worden; Trekt my niet zonder reden; (hy zal die niet trekken met, nog zonder, reden) en op d'andere zy; Steekt my niet of zonder eer (de Eer die Rochester daar mee winnen zal, zal waarschynlyk geparanteert zyn aan de eer die de Rebellen bevogten tot Preston) en dat is 't al. Als een Bisschop der Torrys den vogtel op zy steekt, mag een Yrsch Officier wel op den kansel der Jakobieten stygen, (zegt Hermes) en de koningryken die hy daar mee veroveren zal, mag den Pretendent wel om een deerlyk zien geeven. De zaak der Stuarts is geweldig zwak dat die moet worden opgebeurt door een Episcopalen bloedvergieter; want hier valt Mars in den spinrok, Belloon kruipt onder den bonten tabbert, en het staal is zo mirakeleus in Rochesters ontzenuuwde vuist, als een slagzwaard uitwerkelyk is in de hand van een ongeboore Paapenkint. |
|