Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
No. 42
| |
[pagina 330]
| |
lyk, en om dat hy de fortuin niet kan bereiken, daarom valt hy op zyn Heer. Een knegt is dienstbaar door zyn lot, en quaadaardig door een heimelyke spyt, want hy verbeelt zig bekwaamer te zyn, om te beveelen, dan om bevoolen te worden, hy reikhalst na 't gebied, en de dienstbaarheid ontslipt hem, en om dat de staf van Komando te wichtig is voor zyn potaarde kneukels, daarom ontzegt hy zyn vriendschap aan zyn Heer, en hy haat hem als de pest. Een Knegt bemint meêr zyn eigen perzoon, dan den perzoon van zyn Meester, en, dewyl een eige liefde de machtigste aller beweegingen is, daarom is zyn ongedult halfsterrig tegens alle beveelen, en hy vervloekt dien Man inwendiglyk, die hem van het weezentlykst' aller goederen, de goude Vryheid, berooft. Die goude Vryheid bestryden de Meesters opentlyk, en zy ontneemen een Knegt het alderzoetste dat hy bezit, zyn Vrye Wil. Daar is geen zoeter zaak dan te gebieden, en geen harder zaak dan te gehoorzaamen, en wel voornaamlyk is dat onverdraaglyk aan een Laquey, die pas de dikte van een zyden draat Onderscheit stelt, tusschen hem zelven en zyn Heer; ja die zomtyds wel zou uitgalmen met eenGa naar voetnoot* spaanschen Bedelaar; Ik ben zo goet als myn Heer, ja vry beter! dan komt 'er dit nog by, dat zy, na hun fantasy, niet gekleet nog gereet worden, want zommige Heeren schikken hun Knegten op, gelyk als de draaiborden van de Frankfoortsche Mis. Deez' draagt een grasgroene Vacht met geele en roode mouwen, gelyk als een engelsche Spegt; geen is gegalonneert, gelyk als de Pagies van Tallart, in de bataille van Hogstet, een derde die groot gebrogt is, met onvervalschte Hollandsche botermelk, en met Wormer bischuit, moet zyn vaderlant verzaaken, en zyn Heer maakt 'er een Heiduk van; een vierde, om dat zyn tronie zo blank is als de huid van Kajelot, wort toegetakelt als een Mahometaan; een arme Neger, om dat hy zo wit is als de pan te Vasten-avond, wort met een zilveren halsbant opgeschikt, gelyk als een Buldog; en een zesde, die 's nachts slaapt op een zak vol boekwyte bolsters, draagt, by dag, een struisveer op de muts, gelyk een Officier, | |
[pagina 331]
| |
Al die servituten zyn oorzaak, dat zy, hooft voor hooft, hun Meesters op een sneede broods van Verbolgendheid leggen, en aan den Dui** verëeren tot een aalmoes, dat zy hun Heeren verwenschen, en dat zy hun Weldoenders, die hun van 't Weefgetouw, uit een Schoenlappers pothuis, of van een Snyders Lapschavot, hebben verlost, met een onvergeefelyke ondankbaarheid, alleenlyk aan knegten, en aan Dienstmeisjes, eigen, beloonen en bedanken. Romen. De Heer Messabarba heeft aan den Paus een raare Papegaai, zo groot als een Haan, wit op den rug, en rood van borst, geschonken, en zyn H. heeft die verëert aan de Hertogin van Guadagnola. Die Papegaai is gelyk aan een Pater Inquisiteur, die de sneeuwwitte liefde op den rug, en de bloedroode wraakzucht, in den boezem voert. Men zegt (zegt Hermes) dat die Dominikaaner-exters, afgezonderde werkhuizen in Spanje, in Italien, en in de Westindies, hebben opgeregt, waar in zy hun Conscientie zo hart weeten te maaken als engels staal; ja die uitvinding gaat zo ver, dat de alderweekste Monnik zig hervormen kan in een gepolysten spiegel, door die Messemaakers konst. Die vroome Vaders hebben nog, daar en boven, een Judaisch Momaanzigt geinventeert, al wie dat voordoet, schynt uitwendig een Lam te zyn, schoon dat hy inwendig een Wolf is, en den bittersten Jakobiet wort door die Gryns hervormt in den zachtzinnigsten Protestant. Maar Papa Anubis verwydert van toon, en in stee van het conterfytzel van een Papegaai, pinseelt hy 't portrait van een Raven. Was het niet beter, dat je ons het sprookje vertelde van Fytje van Noort**, die aan haar gevorkte Hertje lief, toen hy haar een blaauwe Papegaai vereerde, dit blaauw bescheet gaf; Een onvergenoegde Hen, Liefste, is beter gepaait met een joodschen Haan, dan met een schotsche Papegaai. Napels. Men heeft alhier een groote Reforme gemaakt, onder de Deforme Krimineele Klerken, die allerlei kunstjes in 't werk stelden, om geld by een te schraapen, en te raapen. De Abderieten, die zo overvloeiende zyn in spreekwoorden, als schaers in rykdommen, zeggen eenpariglyk; dat een Klerk, die de geleegendheid heeft om door het sleutelgat van een Kantoor te | |
[pagina 332]
| |
kyken, een behoude Knaap, en een Troetelkind van de fortuin is. Zo dat spreekwoord waar is, dan kan het ook niet missen, dat 'er een hand vol Krimineels loopt onder de Klerken, want zelden Pousseert een naakt Aankomeling zyn fortuin zonder den regel van Kabas te doorloopen. Door den Regel van Kabas leeft en beweegt zig een Klerk, die, gelyk als een yvoore Biljaart-kloot, door de kolf van de fortuin voortgestooten wort, op de groene Lessenaar van een Kantoor. Door de warmte van den regel van Kabas wort het Vlindertje van een Klerk uitgebroeit, dat legt te bakeren in de gulde zonnestraalen van een voordeelig Kantoor; Maar die zelve regel van Kabas rypt een Klerk ook, om na eenige jaaren flikkerens, op den regel van Kabas betrapt zynde, of in de qualiteit van een simpel Musketier, een eerlyk sterflot te vinden in den hongersnoot, of in een Oostindies Speeljagt, een schotel vol jonge krokodillen te gaan smullen, op den Overtoom van Batavia. Hermesstad.
Ga naar voetnoot* Neen Fillis vluchtme niet, of schoon deez' zwarten baart,
Begint te botten met de kerkhofs blanke bloemen,
De Nymfen zullen altoos roemen,
Een krans uit lelien, en roozen t'zaam gepaart.
Londen. Men heeft wederom een party Zwartmakers van Waltham by den kop gevat, die hun leerjaaren, in het ambacht van Herten-steelen, hebben gestaan, by de nazaaten van Robin Hood en kleine Jan. De Britten zyn al voor het jaar 1377 ongemeene liefhebbers geweest van een Hinde-bout, die zy gemeenlyk by het toortslicht van de Maan liepen bedingen, en, zonder den Eigenaar 'er eens op te nooden, gingen opkluiven. Onder de regeering van Hendrik de tweede waaren 'er twee vermaarde Herten-steelers, den een genoemt Robin Hood, en den ander kleine Jan, die zo gestelt waren op het venezoen, dat zy, benevens een troep diergelyke wildschutten, dag en nacht logeerden in het foreest van Schirwood, [n]a by de rivier Trent. Die knaapen leefden zo stichtelyk, gelyk als Hoogduische Waldbroeders, of als Walsche Kluizenaars, die | |
[pagina 333]
| |
veeltyts, by gebrek van Runts-of van Kalfs-vleesch, op de snuit van een wild Zwyn, of op de deibout van een Ree aazen; en die Boschdieven beleedigden geen Menschen, dan de zulke, die hen het stelen wilden verbieden, die zy dan met hun Konstabels-staven zo hartelyk ontfingen, dat zy gerekt en gestrekt bleeven leggen, gelyk als vertrapte groene lookvorschen. De Bisschop van..... nu dat doet tot de zaak niet, altoos een Britsche Bisschop, een groot liefhebber van een gebraade Hertenbout, beducht dat het geslagt der Herten mogt uitgeroeit worden, wierp zig op tot een Missionaris, en hy vloog met zyn koets en vier paarden na Skirwoods foreest, om die Herten-smulders te verbéteren, en om hen in steê van het wilt Hertenvleesch, den smaak van het tam Runtsvleesch in te preeken. Hy ontdekte dan het Boschpaleis van de heeren Robin Hood en kleine Jan, op den reuk van 't Hindsgebraat, en die twee Kabouters den Bisschop ziende, sprongen als Herten, buiten de deur van hun groene buitenplaats, om hem te recipieeren. De kleine Jan, die 'zeer gedienstig was, boot den Bisschop een overaardigen Armstoel aan, die op drie pooten stont, en die getapisseert was met een Hertevel, terwyl Robin Hood zyn Eerwaarde verzogt van te willen participeeren van een jong Hinde-kalf, dat te braaden lei voor een vuur van groen hout, en dat zo kruidig rook, als de scheepskist van een Oostindies kapitein. De Bisschop, die wel wist dat het gebraat kon verkoelen, doch zyn Vermaaning niet, scheen gezeggelyk, (zo zyn de meeste Britten op 't kapittel van het gebraat) hy nam de plaats van eer aan de veldtafel, en na een kort gebed, dat kleine Jan, uit respect voor 't gebraat, nog verkorte, at en dronk men lustig, goed rond goet zeeuwsch, herom, zonder de gezondheid van St. Huibert, den patroon der Jaagers over te slaan. Na dat het Hindekalf opgesmarotst, en na dat de meeste Wyn, Cyder, en Nottingam Ale, uitgeveegt was, rees de Bisschop over end, en hy ordonneerde een generaal stilzwygen aan die ruige, schutters, voorneemens zynde, om een bondige vermaaning op hun weg te werpen, toen Robin Hood, die een groot Cyferkonstenaar was, een stuk kryt in de vuist nam, en aldus zyn herbergs-rekening, op de lei van de tafel opstelde. Voor eerst, heeft zyn Eerwaarde de Bisschop verteert, in de Pontak Ordinaris van de Heeren Robin Hood, en kleine Jan tien | |
[pagina 334]
| |
pond sterlings, voor het eeten van een welgebraade Hinde-kalf. Voor den Wyn, die gekogt is in 't vergulde Zwyshooft (dat is uit de eerste hand) twintig pond sterlings. Voor het groen hout, waar meê het kalf gebraaden is, en door welkers rook kleine Jan zyn oogen oneindig bedorven heeft, een paar Guinees. Voor het brood, dat Robin Hood ten duursten moet koopen by den Mennisten Bakker, vyf pond zes schellingen. Voor het Zout, dat in Skirwoods foreest vry duurder is, dan te Parys, twee engelsche kroonen. Voor het schoon tafel-linnen, dat wy nooit gebruiken.... dat worst gestelt aan de discretie van zyn Eerwaarde. De Historie zegt, dat de Bisschop, tegens die rékening, die hem zo scherp voorkwam, als of ze geteekent was door de gulde tanden van het Zwynshooft, protesteerde, doch de Kastelyn Robin Hood wist hem de exorbitante onkosten, zo van deGa naar voetnoot* boogen, pylen, als 't verslappen der peezen, zo zwaar voor te houden, dat de Bisschop begon te gelooven, dat de Traktant, schade leet by het traktement; hy betaalde dan, genoegzaam gewillig, door dwang, die som, en 't zedert vergong hem de lust tot het Missionarisschap, zo t'eenemaal, dat hy nooit naar dien maaltyd, Skirwoods foreest, zelfs met geen Verrekyker, dorst examineeren. Anubisburg. Een ongebonde overzetting van Anakreons 23 Gezang. Indien het Geld of Goed, deez' brossen leevensdraat
Kon rekken, 'k zou me dan aan 't dierbaar goud verkroppen,
Om door een brok van goud, den mond des doods te stoppen,
En 't leeven koopen voor het stof van een Dukaat.
Maar 't leeven te bedingen,
Is buiten het bereik, en macht der stervelingen.
Is 't waar? wel waarom dan deez' frische leevens toorts
Geblust, door naare zorg, of 's droefheids koude koorts?
Neen 't sterven is te onäardig,
En 't leeven al te waardig,
Om dat door Quaaken, als de Vorssen,
Of als een Herakliet, door traanen, te vermorssen.
| |
[pagina 335]
| |
't Sa wykt dan 's weerelds angst, wykt kommer en chagryn!
'k Wil, als een Bon vivant, met myn doorluchte Vrinden,
Den dag verslyten in den wyn,
Den nacht, in 't streelen van myn Fillis, zien verzwinden.
Livorno. Den Bei van Tunis heeft een gespan Jesuieten gearresteert, die aldaar een derde part, van 't gelt, dat zy tot het lossen van eenige slaaven verzaamelt hadden, meenden te besteeden. Die Bei is een stout kaerel (zegt Hermes) van die Paters te arresteeren, onder welkers rechtsban de geheele wereld gearresteert is, en die hondert slaaven konnen maaken, tegens een die zy verlossen. Dat de Societeyt haar revengie verhaalen zal op dien Bei, daar aan twyffelt ook geen Mensch, want de Revengie is een oeffening, die zy ruim zo wel verstaat als 't gebed. O! hoe gelukzalig zou de werelt zyn, indien al die Paters in processie gingen na Tunis, om aldaar dien mirakelwerkende Bei te begroeten, mits dat St. Bei hun vastklonk, by die twee slaaven lossers; want waarlyk de Societeyt is een Munt, waar aan niet anders ontbreekt, dan de Galeistempel van een Tunetaansche Bei. Hoe hoog dat die Neurenburger winkeliers van St. Peters kraam geboekt staan, by de resteerende Geestelykheid, blykt uit het volgende Sprookje. Een ootmoedig Kind van de Moederkerk, en een waar Geloover in het geloofsbegrip der uitgebrande smitskoolen, had Durandus, die allerlei zotte kuuren expliceert, doorbladert, doch echter zyn gemoet, met een importante twyffeling, belemmert gevoelende, vroeg hy aan den pastoor Klauw toe; Waarom dat 'er in de Vrydaagsche Mis, waar in men bid voor al de geestelykheid, ook geen mentie gemaakt wort, van de Paters Jesuieten? Hier op repliceerde Heer-oom aldus; Helaes; myn Heer, je bent geabuseert, want zy zyn bedektelyk begreepen in dit Requetst, Laat ons bidden voor al de Ketters en de Scheurmaakers. Lang leev' Pater Klauw toe! (roept Hermes) de Paus zelf, zou die Vraag niet onfeilbaarder hebben opgelost. Venetien. De Heer Pietro Foscarini Procurator van St. Marcus heeft een treffelyk Bal gegeeven aan den Prins en Princesse van Modena. Het behaagt Hermes, om iets te zeggen in Faveur van de danskunde, en hy twyffelt niet of de Dansmeesters zullen hem jaarlyks daar voor een present vereeren, van een paar ligtgehielde Dansschoenen met omgekeerde zoolen. De God Bacchus wort by de Ouden genoemt Chorius, (dat is) Dansmeester, om dat 'er een of- en Defensief verbont is tusschen de | |
[pagina 336]
| |
hielen en den Wyn. De Danskunde was zo hoog geacht by de Lacedemoniers en by de Thebânen, dat zy, al danssende, hun vyanden attacqueerden. Die van Athenen hebben aan Caristius, die vry beter het konstje van danssen verstont, dan Abdera's Dansmeester, een praalbeelt opgerecht, en zy verkoozen tot hun Koning Phrynicus, die netter kabrioolen snee dan Monsieur Deschar, de Baladin van 't Brussels Opera. De Romeinen benoemden tot Inspecteurs van de Danskunde hun Opperpriesters, die zyGa naar voetnoot* Springers noemden, en de groote Scaliger beroemt zig van meêr dan eens, gedanst te hebben, voor den Keizer Maximiliaan. De Hemel, de starren, de Oceaan, de Visschen, het hart van den Mensch, de Vlooien, de Vlindertjes, met één woord, Alles danst. De Danskunde wiert eertyts gebruikt in allerlei soort van Offerhanden, jaGa naar voetnoot† Hermes heeft, pas vier jaar geleeden, een Dominikaner zien danssen, die een patient, die leevent gerabraakt stont te worden, escorteerde naar 't Scavot. De Schilders verbeelden de Zangodinnen, rondom haar fontein op den berg Helikon danssende, gelyk als jonge Meisjes rondom den Meiboom. Pindarus noemt Apol een Dansmeester, en de Bevalligheden worden danssende uitgeschildert. Proteus, zo vermaart by de Dichters, is een Fransman geweest, die zig pryswaardig wist te maaken door de Danskonst, en door de varietyt van zyn sprongen; daar door is de fabel ontstaan, dat hy zig kon hervormen in allerlei gedaantens, want hy wist, meesterlyk, de snelheid des Vuurs, de vloeibaarheid des Waters, de buigzaamheid der wilge boomen (dat verstaan de Dansserinnen ook in den grond) de dartelheid van een Bok, de raazerny van een Luipaart (daar in is Abderas Dansmeester een Baas) en de wreetheid van een Leeuw, te representeeren. MaarGa naar voetnoot‡ Plato heeft de Danskunde op de hoogste markt gebragt, want hy belast Onderwyzers der Jeugd, van eeven zo zorgvuldig te zyn, voor het lig[h]aam als voor de ziel; en daarom gebied hy, de Jongelingen te onderwyzen, in de Muziek, om de beweegingen der ziel te maatigen, en in de Danskonst, om die van het licghaam een zekere bevalligheid te geeven, die nergens te bekomen is, dan by een Marquis du bel air, of by een Chevalier des cabrioles. Sieur Hermes. Uw maanbleek Doktortje met den Ronden heed, die door een geneeskundigen yver zo jammerlyk voortgezweept wort, dat hy de honden overhoop loopt, heeft, op nieuws, een deerlyk huiskrakeel ondergaan, met zyn gebotterde Doktores. Al de Vrinaalen zyn aanstukken gevogten, de arme aarde Potten zyn van lit tot lit gescheurt, en de schoone potaarde pannen, die hy gebruikte, a deux mains (dat is) die huiden met een tarwemeele Zuster, en morgen met een Wondheelers pap waren bezwangert, leggen, oor-en pootenloos, verstrooit over den yskouden haart, gelyk als een vlucht bruine potmossen, die by Surprise overrompelt zyn door den tartaarschen stroop van een vermaledyde Kat. Wat hier aangedaan, Oude Haan? De Vrouw raast, de Doktor is onzinnig, de hond zyn poot is uit het lid, de kat heeft een contusie, en de post vertrekt. A. Gouverno. De Romeinen eerden een GodinGa naar voetnoot§ Viriplaca (Man verzoenster) genaamt, welke Godin de Voorzitster was over een goet huuwelyK, want wanneer 'er een katten-concert ontstont, tusschen Man en Vrouw, dan daalde die Vredemaakster, post a post, neerwaarts van den berg Palatyn! maakte een fransche peis, en wip na bed, om die te Subscriberen. Laar den Doktor een bevaart onderneemen, met zyn ongezellige gezellin, na die Godin; dat is de kortste weg, want die knaap, die uit een Apoteekers vyzel dorst kruipen in het Dokterschap, interest halve, zal wel na Romen durven trippelen, vreedens halve. | |
Advertissement.Daar is, in de laatste Confusie met piepende Wil**, een nieuw opgekookte Scheepjes Schelling vermist, al die dit gevonden heeft doe aan wyzing aan den Heraut van die Ridderschap en hy zal eerlyk met een stuiver (dat is de prys courant opgelt van die Ridder order) beloont worden. |
|