Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
No. 40
| |
[pagina 314]
| |
aapt niet alleen de Oudheid naar, in een styl die eenvoudig, maar ze bootst desgelyks den styl der Zuigelingen naar, die onnoozel en onschuldig is. Zyn 'er reeds Zestien deelen van die uittrekzels, die ze vlug zyn als een kopje verschaalde Thee? (vraagt Ifis Hermelina) en is 't mogelyk, dat de Maag der Republyk, al die geschifte melk, die wrange morellen, en die onrype spaansche Berg-kappers kan verteeren? Hier op repliceert Hermes in toorn; dat 'er reeds niet minder moogen zyn dan zestien deelen, want dat hy geen Dier bekent dat vruchtbaarder is dan een Zog, dat 'er niets schielyker groeit dan een veld met knollen, en dat een klein Vogeltje, het Bulskopje genoemt twintig jonge Vogeltjes uitbroeit, op ééne reis. Maar Anubis keert zig, voor den tweedemaal, naar dien Opdragt, naar dien Opdragt die zo opdragtig is door de doove koolen van een ongelouterde Eenvoudigheid, als de ongeblankette tronie van broeder Bonhomme opdragtig is, door de vlam van gelouterden Wacgholder wyn, die Opdragt die in 't kort of in 't lang, door een diergelyk Compliment beantwoort word, want diergelyke schryvers betaalen malkanderen met diergelyke Munt, en zy zyn stipte navolgers van Cesar Augustus, die wanneer een plat Poëet hem een Lofdicht in de vuist stak, fluks met dien dichter door een veersje van 't eigen Alloi, (dat is een Vlaade voor een Eierstruif) de rekening sloot, en liquideerde. Waar toe dient deez' Inleiding, Vader Hermes, (vraagt de Auteur der maandelyke Uittrekzels) en wat overeenkomst heeft die met uw voorgenoome vertoog over de voortreffelykheit der Koopmanschap? Om met ons beiden te lacghen (antwoort Hermes) want de Auteur van de Maandelyke Boekzaal verlaat de distillerkroes der Extracten, om ons een Uilskuikens Opdragt in de hand te duuwen; en Anubis, die, gelyk als Rembrant, het kunstje fix heeft, om een ouwerwetsche Koekoeks tronie te craionneeren, verlaat zyn natuurlyke styl, en hy bazuint den lof der Koopmanschap. Die Hermes die nooit koopman was,
Dan in een tweestoops kelk, of inGa naar voetnoot* Lyeus glas,
Schetst thans de uitmuntendheid van 's koopmans gulden zeegen
Doch vint zig gants verleegen.
| |
[pagina 315]
| |
En Peter Oom (daar elk mee lacght,)
Heeft d'Opdragts styl te dom verkracht.
Zy vallen beide in 't kindsch, en Majas zoon en P * *;
Ei reik hen beide een hand, ten minsten, geef hen goê raat.
| |
Een Ontwerp over de Koopmanschap.
Impiger extremos currit Mercator ad Judos.
Horat. i. epistol.
Om de waardigheid des Koopmans, naar waarde, op te heffen, zal Hermes opklimmen tot deszelfs Oudheid en Nootzaakelykheid. De Oudheid des Koopmans bewyst hy uit de H. blaaden, en dat door de Ismalietsche Koopluiden, die om koopmanschap te dryven kwamen afzakken na Egypten. Maar uit de dichtkunde, (schoon dat de hedensdaagsche dichters rampzaalige Luiaards, in steê van Koopluiden zyn) probeert Hermes, veel glorieryker, de nootzaakelykheid der Koopmanschap, en dat door het historisch Journaal van Jason, die met zyn wel bezeilt Fregat naar Colchos zeilde, om aldaar het gulde Vlies te verooveren. Dat de Dichters, door dat gulde Vlies, het Oost en Westindisch goud verstaan, is zeer waarschynlyk, want die schraale Medeklinkers droomen van goud en zilver, gelyk als de dorstige dronkaars droomen van Mol en wyn, doch dat Hermes zulks positief beweert, is zeer onwaarschynlyk. De Konsten en Wetenschappen zyn afhankelyk van het bloeijen der Koopmanschap, want het is de Overvloet des Koopmans, en niet de Behoeftigheid des Edelmans, die de Geleerden verrykt, en de Konstenaars beloont. De Koopmanschap is het zout die het licghaam bewaart van den Staat, de Koopmanschap is de schatkamer van den Oorlog, en de Koopmanschap smeed den gulden sleutel, die de staatkundige Kabinetten opent der uitheemsche Vorsten. Het is de Koopmanschap die aan de Vorsten, de onwaardeerlyke Metaallen, de kostelyke gesteentens, 't veelkleurig Marmer, de Oostersche zyde stoffen, en alle die schatten, die hun Majesteit, en hun Hofglans onderschraagen, verëert; en het is de Koopman, die zo in Vreede, als in Oorlog, door de maintenue des Tols, de Gooden der aarde mainteneert, in hun overdaadige hofhouding en verkwisting. | |
[pagina 316]
| |
Is het de Koopman niet, die aan den Officier, den scharlaaken krygsmantel, den beslaagen Kastoorhoet, de winderige pluim, de Damaskynsche Krakeel yzers, en de Luiksche pistoolen, bezorgt? Is het de Koopman niet, die aan den Soldaat, zo de krygs-als de Mondbehoeftens beschikt? Is het de Koopman niet, die aan den Advokaat het stof toereikt, om zyn pleidooien, en bedroefde schimpschriften, uit te rekken, tot aan de tiende verdieping van Mahomets paradys? En is het de Koopman niet, die aan de Geneesheeren, den Robarber, den Antimonium, de Guajok, den Opium, en de Quik, die zy tegens Vrienden en Vyanden misbruiken, komt te verschaffen? De Koopman is een Hoveling, die de Dames attaqueert met duizende delicatessen. De Koopman wacht de Juffers op met groene gekonfyte Gember (die koelt de maag der Vrouwen) met Oostersche Vogelnestjes (dat is malicieus!) met Acia bamboes (dat preekt de wyn in aan onze Juffers) met italiaansche Granaat-appelen (de sexe is mee niet weinig Aigre et doux) met Bouloneesche Sausyzen (men moet de Dames iets hartelyks aanbieden) met ongebolsterde Nootemuskaaten, (een nootje te kraken met een betooverende Armida is niet onvermaakelyk) en met zo veel andere ongemeene zoetigheden, dat het geen mirakel is, indien, by nacht of by ontyde, een gecoiffeert Motuiltje, in die geconfyte spinnewebbens, komt vast te kleeven. Het was aan denGa naar voetnoot* Koopman van Florencen, en niet aan den groot Hertog van Toskanen, dat de vermaarde Sultan van Egypten, die heerlyke geschenken zond, diergelyke nooit de Roomsche Keizers nog Burgermeesters, ten tyde van Romens hoogsten luister, ontfongen; want behalven de edele gesteentens, den Bezoar, den Balzem, de Reukwerkken, en de goude, en de zilvere stoffen, zag men, aan 't hof van Laurens de Medices eenGa naar voetnoot† Kamelopardus, zo verschrikkelyk door zyn groote, als schoon door de meenigte van zyn vlakken, (hoe gelyk is meenig Kavalier met al zyn adelyke quartieren aan die Kamelopardus!) om dewelke te zien, duizende Vremdelingen kwamen afzakken na Florencen. De Poëten, die zo veel eerbied voor een Land; als voor een Zeegedrogt, betuigen, naamen fluks de pen in de vuist, en zy con- | |
[pagina 317]
| |
terfyten, zo meenigvoudig, dien ongemeenen Kamelopardus met hun bedelverwen, dat hy, binnen vyf a zes weeken, zyn vlakken, niet weinig zag vermeerderen, door de kladschilders koleuren der Latynsche en Toskaansche Dichters. Maar Niets is roemryker voor de Koopmanschap, dan dat zy den Wierook verschaft, waar meê de Paus, die zo stram is als een gegageert Ruiter, waar meê een Kardinaal, die zo bloedroot is, als een Klaproos, waar mee een Bisschop, die zo rechtzinnig is als die van Rochester, waar meê een Abt, die zo devoot is als Lucilius Vaninus, waar meê een Prioor, die zo ordentlyk is als een Leidsch Student, waar mee een Guardiaan, die zo ongeinteresseert is als de bank van Leening, en waar meê de kuische Paapen en Monnikken, op de hoogtens en in de laagtens, hun gooden en by-gooden bewierooken. De Koopmanschap is zo wel een kweekschool des Adeldoms, dan den Oorlog, en dat kan Hermes probeeren met verscheide Engelsche Ridders, en Antwerpsche Edelluiden. De Lords Majors, die geriddert worden, en die veeltyts, uit schatryke Lombartstraats Goudsmeeden, in Pikkadillys Koperslagers verergeren, en verscheide Antwerpsche Jonkers, die nog met de Tapissiers en met de Suikerbakkers tronien hunner Voorvaderen, langs de straaten loopen, bewaarheden de stelling van Majas zoon. Het is wel waar, dat de Dames de grootste achting niet gevoelen voor dat soort van Ridders, die geen andere wapenen probeeren dan de duigen van een Tabakston, en die geen ander scherp gebruiken, dan een Londens pennemes; maar is een Ridder daarom geen Ridder, en is die Ridder, aan den Pyper van Hamelen niet gelyk, die zyn Nakomelingen, uit de koopstad van weelde, op het fluitje van glorie, doet loopen naar den schraalen Kinderberg des Adeldoms? Een welgegoet Koopman, tot Londen, wiert door Karel de tweede, die alles ridderde wat dat hy zag, tot hetGa naar voetnoot* Lendenstuk van een Os toe, tot Ridder beademt met den tytel van Sir John Num skul. Die nieuwe Ridder liep als een hert naar zyn Pakhuis, en hy maakte zyn Vrouwtje deelachtig, hoe hy geriddert, en hoe zy nu, in steê van een Juffer, een Milady was; doch die Dame koel- | |
[pagina 318]
| |
de zyn Riddermoet, geen kleintje, wanneer zy hem vroeg; Kon zyn Majesteit, dan niemant anders, in deeze ryke koopstad, uitkippen, om tot een Zot te slaan, dan uw Hertje lief? Neen Heeren, laat zig geen Koopman vergaapen, aan de klatergoude dignityt van een Ridderschap, en laat geen Winkelier zig verslingeren, aan de zilvere loveren van den Adeldom. Daar is ommers minder glorie in de ledigheid van een Snoeshaan, die, by gebrek van bezigheid, een dorren Haas achter 't gat loopt, of, die met de Valk op de vuist, een Veldhoen najaagt, dan in de deftige leevens-manier van een Koopman, wiens Naarstigheid het gemeen, en 't byzonder, onderschraagt. Een wakker Koopman is den Bouwmeester van zyn eigen Koop-paleis, en een vadzig Edelman rammeit het zyne over hoop. Een Koopman is 's zomers in engelsche lakens, en in fyne stoffen gekleet, gelyk als een Venetiaans Edelman, en hy is 's winters in bont gedost, gelyk als een Pools Gouverneur, middelerwyl dat de Edelman, 's winters zonder een baaie Mantel, en 's zomers, zonder bylevelts linnen loopt rinkelrooijen. Een Koopman is de fakkel, wiens glans de verdiensten van zyn voorouders opheldert, en een Edelman is de Nachtkaers, die tegens dat de Morgenstond het hooft uit de golven opbeurt, zyn hooft onderhaalt onder de golven, van een met water gevulde Nachtblaaker. Zyn de Republyken van Venetien, van Genua, en het hertogdom dom van Toskaanen, niet uit de assche der Vergetelheid, gelyk als Zonnevogels opgereezen, door de vruchtbaare warmte der Koopmanschap? Is Hollant, zyn geboorte, zyn Opvoeding, en zyn Onderhout niet verschuldigt aan de Koopmanschap? en is het de Koopmanschap niet, die Nederlant heeft gemachtigt, om tegens Spanjen, tegens het Wynryk Vrankryk, en tegens het Wolryk Engelant, ja tegens een ontelbaar tal van Moogenheden te oorloogen, eeuwen lang, met grooter Voordeel, dan schaade? | |
Een Toemaat voor de Courant-studenten.Parys. Op den eersten dezer zyn voor vierGa naar voetnoot* ses d'halven aan Parochien, in de provintie van Normandyen, in een generaale processie gegaan na St. Ebour, daar een mirakel doende fontein is, om den regen af te bidden. Als een Normand loopt bidden, | |
[pagina 319]
| |
dan moet het vacantie zyn voor de Eed. hoven van Rouaan, en van Mans, want zo langs als het rad van de Chicane loopt, zal geen Normand zyn tyd nog zyn Interest met bidden verwaarloozen. Hermes is een slecht Rechtsgeleerde, doch dit weet hy evenwel, dat een Normand, meêr zucht heeft voor de Processen, dan voor de Processien, en dat hy hondertmaal den H. OudvaderGa naar voetnoot* Ju|stiniaan, en den Apostel Papon allegeert, eêr hy eens denkt op de mirakel fontein van St. Ebour. Zo lang als een Normand de pen in de vuist kan houden, mankeert hem brood nog Cyder, en het spaans spreekwoord Een Man die een proces begint, plant een Palmboom, is, in Normandyen, onwaar, want een Normand leeft zo wel op een goed gewas van Processen, als zyn Advokaat. O hoe gelukzalig zou Normandyen zyn, indien den staf van Mahomet aldaar wiert ingevoert, want een turksche stok decideert meêr Processen in een moment, all een Normans Rechtsgeleerde in een halve Eeuw wil afhaspelen. Londen. Gisteren avond zyn al de exemplaaren van Layers aanspraak, zynde een geheelen wagen vol Onkruid, ten huize van een Pretendents Boekworm, in beslag genoomen. De Advokaaten worden gebruikt om hun tydgenooten, te ontlasten, van het overtollig Vet, en de Boekverkoopers worden geemploieert, om te bezorgen, dat het Verstand den Mensch niet, onvoorziens, zou overvallen; want zy vervalschen den echten smaak der geleerdheid, met hondert duizent beuzelingen, en niet leeswaardige blaauwe boekjes. Zy zyn, in veel deelen, overeenkomstig met de Chimisten, de Kwakzalvers, en de Apoteekers, die de kranken iets ingeeven, dat hun onbekent, doch dat daarom zeer gevaarlyk, en niet min doodelyk is, en een Boekverkooper, geeft de jeugd desgelyks een popje in langs den lepel van de Drukpars, waar aan meenig stikt, eêr hy pas gaapen kan. Zy worden ryk en weeldig door een Koopmanschap, die hun begrip te boven gaat en daarom zegt Don Quevedo zeer aardig; De Boekverkoopers worden in de andere werelt, om eens anders, en wel voornaamlyk om de ondichte Dichtkundige werken van galei-keten loome ontzenuuwde Poëten, gevilt en gebraaden. Hermestad. Zo aanstonts ontvangt Hermes een brief, die 'er vry zwarter uitziet dan een Neusdoek, die door de branden- | |
[pagina 320]
| |
de poot van een Vagevuurs Geest is gebrandmerkt. Die brief schynt opgestelt te zyn, door een goedertiern Jakobiet, want hy belooft Hermes, dat hy op een gelegendheid loert, om wastoortsen te maaken van des Tuchtheers vet; en vorder zegt hy, van den Advokaat Laier, in een visioen, op een ladder na den hemel klimmende, te hebben gezien. Hermes beschimpt zyn kaerssemaakers dreigement, doch wat het visioen van Laier belangt, daar op antwoort hy; dat het hedensdaags de manier der Conspirateurs is, van na het Paradys der Eedverwanten, te klimmen langs een Ladder, zynde een bekende Conspiratie, een wichtig argument voor een aanstaande Conspiratie. | |
P.S.Verwacht toekomende week iets te hooren, waar na Hermes zelf nog luistert. |
|