Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
No. 39.
| |
[pagina 306]
| |
tondel-zielen der Stervelingen ontvonkt; dat het Vee, (en wel inzonderheid de Schaapshoofden) aan die hartdravers ziekte onderheevig is, want die onnoozele galoppeeren, somtyds, dat 'er de wol uitstuift, zonder dat 'er hun algemeene vyand, Isegrim de Wolf, by of omtrent is. Andere Schryvers kooken een krachtiger Souppe van Gissing, want zy verzeekeren ons, dat die schielyke Vrees, Pans Vrees wort genoemt, om dies wil, dat 'er eertyds een Heidens Generaal was, Pan gedoopt, die de allereerste wapen-oeffening uitvond der gehuurde Doodslagers. Dat die Pan zyn Armeé, in een rechter en in een linkervleugel verdeelde, dat die vleugels Hoornen wierden genoemt, en dat de Schilders daarom Pan verbeelden met een paar uitbottende hoornen, gelyk als een getrouwt Man. Zy voegen 'er nog by; dat die oude Dief meêr krygslisten had dan Jaques Pasteur, of Pere du Moulin, die van achter een Haag-appelboom, of uit een Kerktooren, mirakelen hebben gedaan; dat die Pan, eenmaal kondschap krygende, dat de Vyand gecampeert lag in een foreest vol van wedergalmende holen en spelonken, zyn Boskloppers beval van te avanceeren tot op een pistoolscheut na, en dan, in steê van te schieten, een fransch geschreeuw op te heffen. Dat dat geluit, door de nabuurige spelonken herkaatst zynde, den Vyand zo een schielyke alarm op den hals joeg, dat ieder Man 't Musket weg wierp, en naar een goet logement omzag; en dat daar uit de fabel spruit, dat de Donna Eccho de Bedtyk is geweest van den Generaal der Boksvoeten. Van die natuur was de Vrees, die de Soldaaten beving van Mark Antonius, in den oorlog tegens Mithridaat, den Koning der Apoteekers. Van die natuur was de Vrees, die de Gaulen bevong onder den Oversten Brennus, toen zy den Tempel van Apol dreigden te beeldstormen. Van die natuur was de Vrees, die Hannibal bevong, toen hy de wallen van Romen naderde. Van die natuur was de Vrees, die Perseus beving, toen hy Don Antonio Magino 's Almanak niet had naargezien op 't kapittel der Eklipsen. En van die natuur was de Vrees der Fransche Dansmeesters in de bataille van Montoncour, door het schielyk geroep van Sauvês les Princes! (dat is) bergt de Prinssen! Maar Hermes slaat Pàns Vrees in de pan, om de schielyke Vrees van Bato's naneeven naar te zien in het binnenste vertrek. Een Bloodaart roept; daar is een Vrees zonder Oorzaak! maar | |
[pagina 307]
| |
Hermes zegt; dat is een ongegrond argument! want volgens de natuurlyke, zo wel als de zeedelyke Wysgeerte, komt Niets uit Niet. Om dat de Couragie van een Mensch gelyk is aan een Goudgewigt, dat door een ongevoelige beweeging van den kleinsten vinger, ja zelfs door den adem van een jonge Juffer nederdaalt, daar uit besluit het onädelyk Gemeen, dat die delikaate naald, zonder toedoen overslaat, maar dat is mis. Wanneer twee Leegers in order van bataille gerangeert staan, en dat de Messen ontbloot zyn, om uit elkanders Zwyn-egels vlees kotteletten te snyden, als dan is de Geest, die zeer van naarby geparenteeert is aan 't ligchaam, in een ongewoone beweeging. Elk luistert als een Haas, naar de leus, met over end staande lepels, elk denkt op de behoudenis van zyn Vacht, en elk is bezorgt voor de hagchelykheid van 't aanstaande krakeel. Komt 'er nu maar een flaauw Bloodaarts windje van flaauwhertigheid te ruisschen in de lillende Balans van 's Mans couragie, fluks is hy doof voor de Leus, en snel van gehoor voor den Aftogt; dan aarselt de Vleeshouwer van Mavors, en de Helschuimer van Bellona gaat rekken, als of hy een detachement van jonge duivels achter de vodden had zitten. Dan haakt een jong Officier, die op den stam van een Lingens Lindworm is geënt, naar Papa's Zwynskot; dan haakt Jonker * *, die den eersten degen in zyn familie heeft ingevoert, naar de schanskorf van zyn Vaders Toonbank, en de Kornet Appeltaart, die het hart van een halfwasse konyn voert, onder de gryns van een jonge Leeuw, vervloekt den yzeren bierboom van den Oorlogsgod, hy waagt de vier pooten van zyn Ros aan zyn Naberouw, en hy sauveert zig in zyn Grootvaders Brouwery. Al de ongespeende krygers worden dan Karthuizers; doch schoon zy malkander de zinspreuk vanGa naar voetnoot* Memento mori toejanken, echter mediteeren zy, hoofd voor hoofd, op de waarde des leevens. Met één woord, zy willen liever hun naam vereeuwigen door het Podagra, dan door een kanons-kloot, de olie der Vreede, zwemt op het waterachtig vocht van hun koenheid, de Officier gaat uit als een Glimworm, en weg is de Struis, die 't raauw yzer dreigde in te schokken. Is dat een ingebeelde Pans Vrees? neen, zegt Hermes, het is een gefondeerde Mans Vrees. | |
[pagina 308]
| |
De oude Krygers waren min bezorgt van hun Soldaaten te encourageeren, dan om hun Vyanden te verschrikken. Een fransch Tué tué! een brits hussa! een spaansche Perros en Veillacos! waren hun voornaamste flitsen, waar meê zy den Vyand op de huid vielen. De oude Germanen beschilderden hun vriendelyke troniën, tegens een aanstaande bataille, en veel moderne Germanen (de goede niet te naar gesprooken) beschilderen nog dagelyks, hun moort en bloetdreigende blikken, met eenige staalen Pontak, of Honiger bleikert, tegens de Pans Vrees van een aanstaande tweegevegt. O een wankelende Couragie wort veeltyds gesouteneert, door het oorlogs-vuur van een tweestoops vingerhoet vol wyn! Toen Gedeon den Vyand op 't lyf viel, liet hy de trompetten steeken, en hy joeg die een Terreur Panique op den hals, door het in stukken slaan van zyn aarde kruiken;Ga naar voetnoot* Dolus an virtus quis in hoste requirat? Maar al die doods sieraaden veroorzaaken geen ingebeelde Vrees, neen Heeren, een ingebeelde Vrees verliest haar benaaming, wanneer men een Reden aantoont voor de Vrees. Dieshalven zo iemant aan Hermes vraagt; Waar uit spruit een ingebeelde Vrees? die beantwoord hy met een tegenvraag; wat is de oorsprong van een Zaak die 'er nooit is geweest? Doch de Mensch is een Aap die de Geneesheeren, de Rechtsgeleerden, en de Rechters, nabootst. Hoe zo vader Hermes? Om dies wil dat die, over een Misdaat, die nooit was nog nimmer weezen zal, een beslechtent vonnis vellen. De doodvonnissen tegens de Wêerwolven, Hexen, Kollen, Nestelknoopers, wasse beeldenplaagers, en diergelyke ernstige beuseleryen verzwygt Hermes, discreties halve, want hy durft geen Biechtvader die voor de Tovery, nog geen Advokaat die voor de hel pleit, een stroo van Verwyt voor de voeten leggen. Wel waar uit spruit dan die Pans vrees? myn waarde Anubis (vraagt de getrouwe Ifis, die niet te diep ervaaren is, in de eigenschap der ingebeelde Vrees) want ieder benaaming heeft, of diende een grond te hebben. Hier op repliceert Maja's zoon; uit een Zeedekundige, en uit een natuurlyke oorzaak. De oorsprong van een schielyke Vrees spruit uit eenige naare | |
[pagina 309]
| |
herssenschimmen, dewelke door onze onvolmaakte gesteltenis worden geformeert. Op dezelve wyze brengen onze Eva's, zomtyts, een wanschaapen gedrocht ter weerelt, in steê van een volmaakt kind; en op dezelve wyze, brengt een Auteur, (den Poëet uitgezondert, die het hooft van een Mensch vast strikt aan den hals van een paerd) en wel inzonderheid een fransch Seneca, een verfoeielyk breinspook, in steê van een nut Traktaat, langs de baarmoeder van een nooit vergenoegden Drukpars, ter weerelt. De Vrees is een hartstogt, die weelig opspringt in de aarde van ons begrip, als zynde overeenkomstig met 's Mans natuur, die zaamgestelt is uit een stoffelyk en zwaarmoedig licghaam; en die krachtiger door die hertstogten die hem bezwaaren, wort aangedaan, gelyk als door de Zwaarmoedigheid en de Vrees, dan hy, door die passien die hem verblyden, wort opgebeurt, gelyk als door de Heerszucht en de Hoop. Een koel en vochtig brein is onderheevig aan een schielyke Vrees, en daarom pryst Hermes de Officieren, die, dagh en nacht, zuipen en zwelgen om een toot te zetten aan de Vrees, want een Officiers bol, die door den wyn en door de Armoede verwarmt is, kent geen schielyke nog geen langzaame Vrees. De zeedelyke oorsprong van een schielyke Vrees, is de Onweetendheid, die het ligt der Ziel, bezwalkt met de zwartzel doos van een onbekenden Schrik. Die Onweetendheid, die ons nooit in een vriendelyk verschil, in een aangenaam Onderhoud, nog in de opheldering van een schriftuurlyke uitlegging verlaat, die verlaat ons, en zy laat het roer van ons begrip slippen in een schielyk overval, waar van zy de grondoorzaak niet begrypt. De Vrouwen en kinders zyn, onweetendheids-halve, onderheevig aan een schielyke Vrees. De Officieren, die zelden dieper studeeren dan de Moraale van een blyspel, of de konstwoorden van Koehoorns Vestingbouw, zyn onweetendheids-halve, onderheevig aan een schielyke Vrees. De Soldaaten, die voortgeteelt zyn uit den wyn droessem van een fransch Refugie, of uit de biergest van een Frontier Burger, zyn, onweetendheits-halve, onderheevig aan een schielyke Vrees. En de Priegel hanssen, die zo stout in den bek, en zo demoedig voor een koppel pistoolen, of voor een spitse kling zyn, zyn, onweetendheids-halve, onderheevig aan een schielyke Vrees. | |
[pagina 310]
| |
O! Wanneer een Man maar een duimbreete gronds verleent aan de Vrees, die Vrees zal een Morgen lands beslaan, binnen drie dagen, want den mensch is geinclineert voor de Navolging, en voor de Vermenigvuldiging. By voorbeelt. Wanneer een Komediant, een Zot representeert (die rol hebben de meeste Tonneelspeelders fix,)en dat die Zot komt te lacghen, zal een Y-of een Maas-Filosoof, dien lacgh niet verzellen met een tweede lacgh? Wanneer wy Paulina, verbeelt door Juffrouw Isabella Ryndorp, zien schryen, en den al te voorbaarigen Polieukte hooren bejammeren, vergezelschapt onze Ziel, en onze inwendigste tederheid, de droefheid niet van die bevallige Tonneelspeelster? ja wanneer wy een onbekent perzoon maar eens zien geeuwen, verzaaken wy dan ons vaderlant niet, en worden wy geen Goudsche Gaapers? En, met een woord, vertrouwen wy de Vrees niet liever aan een vreemde, dan aan ons zelven? Neen Hermes, dat is abuis! (schreeuwt een jong Officier, die geen ander vuur heeft beleeft, dan de kool van een uitgerookte pyp, of die geen ander bloet heeft gestort, dan een kelk vol rooden wyn) want wy betrouwen de Vrees, zo min in een ander als in ons eigen persoon. Ja (zegt Anubis) gelooft men niet dat een ander scherpzinniger is, om de Vrees te onderscheppen, dan wy, waarom betrouwt men dan de Vrees voor de behoudenis van een Armée, aan een half dozyn uitgezette Schildwagten, die, of door den adem van een schielyke Vrees worden overhoop geblaazen, of die, door den kloot van hun eigen Vrees, op ons komen inrollen, en die ons, door die Vrees, 't onderste boven, doen tuimelen, gelyk als een spel Herbergs-kegels? | |
Coffyhuis knikkers.Montpellier. Alhier is een Bergman (doch niet van den Berg der Lombardiers) opgebragt, die den profeet van 't gebergt wort genoemt, en hy is tot den houtstapel van de galei verweezen. Wanneer men den Paus van 't gebergt, op de galei vastklinkt, mag men den Paus van den Tyber de pantoffelen wel spoelen. Het lust Hermes om den oorsprong van den naam van Paus eens te examineeren. Eenige Schryvers zeggen, dat het woord Paus, lynrecht afkomstig is van het grieks woord Πάππας, dat een Vader beduit, dat lykt 'er na naar, want de Paus is een Vader over de katolyken, en een stiefvader over de Protestanten. Andere | |
[pagina 311]
| |
vallen in de dichtkunde, en zy houden staande dat de Paus descendeert van Papus, welk woord Ausonius gebruikt, wanneer hy zingt;Ga naar voetnoot* Onze Nichtjes en Neefjes schatten een knorrige Grootvaar, of een tandelooze bestemoer hoger dan hun Vaders. Dat ruikt mee sterk na de geborduurde Pantoffel van den Paus. De Jesuieten vertellen ons dat Papa in tweën verdeelt, zo veel betekent, alsGa naar voetnoot† Vader der Vaderen, en de Augustyner zwarte vliegen rekken het uit, tot op,Ga naar voetnoot‡ Vader der Patriarchen. Maar Hermes gelooft dat het woord van Paus komt afdaalen van Papae! een tusschenvoegzel van verwondering, O Wonder! Wat je zegt! Onuphrius Panvinius spreekt als een eerlyk Man, want hy gelooft dat het woord Paus niet fynder van alloi is, dan het woord Vader, en hy voegt 'er by, dat al de Bisschoppen, van ouds, Pausen wierden genaemt. Kornelis van Ronnen tyteleert St. Cipriaan Paus van Karthago, Dionisius, den Bisschop van Alexandria, beschenkt zyn voorzaat Heraclas met den naam van gezegenden Paus. En Sidonius noemt al de fransche Bisschoppen, Pausen. Zo dat doorgaat (zegt Hermes) dat al de Bisschoppen Pausen zyn, dan is de Bisschop van Rochester ook een Paus van den H. Tory in vinculis. Viva den Tour van Londen! Hermestad. Hermes moet den Delfschen Courantier een hand toesteeken, want die hals is in doodsgevaar van te versmooren in den stilstaanden poel van zyn eigen onkunde. Het komt Hermes vreemt voor, dat een Neêrlands Courantier zig uitgeeft voor een Jakobiet; want wie, dan een Tory, zou durven schryven, dat de Bisschop van Londen, die de party neemt van zyn wettig souverein, een Nieuwe Bezem was? Wat Courantier, dan de Courantier van Calvaria, zou durven vraagen; Wie dat borg zou willen blyven, voor den Koning van Vrankryk? en wat Courantier, dan die Courantier, zou de onbeschaamdheid hebben, van te zeggen, dat het zaad der grilzieke Geestdryvers, hand over hand, vermenigvuldigt, gelyk als het Zaad der Martelaaren? Waarlyk Argus was nog bescheidener, schoon hy zig zyn broodwinning afsneê, met zyn eige pen, want die bloedbeuling schreef om de groote Jongens te vervrolyken, doch de Delfsche Courantier | |
[pagina 312]
| |
schryft om de Welmeenende te doen Enrageeren. Brussel. Tot Vilvoorden is door de Dominikaner Monniken, het hondert jaarig feest van hun Klooster, dat aldaar uit den Aschhoop van Aalmoessen, gelyk als een Bedelaars fenix, opgereezen is, geviert. Heer wat is het een mirakel dat een Paard hooi eet! en wat een mirakel is 't, dat de Vuurwerkers van St. Dominiek het Jubilé vieren van eenGa naar voetnoot* Exter nest! Maar waarom vieren die vroome Kloosterlingen, het feest niet van hun Dominikaaner Medebroeder den H. Klement, die Koning Hendrik den derden, zo verduivelt, met een tweesnydent Mes vermoorde tot St. Clou? Waarom vieren zy het Jubilé niet van het Proces, dat zy zo loffelyk hebben verloren tegens de Minnebroeders? waarom vieren zy het geheugen van hun kloosterbezorger van Bruggen in Vlaanderen niet, die van een Borger berispt zynde, dat hy, als een Bedelmonnik, twaalf permissie-schellingen voor een Karper dorst bieden, hem toebeet; heb je geld Borger, bied dan meêr. En waarom vieren zy hetGa naar voetnoot† Jubilé niet van al die rampzaalige Protestanten, die zy in Spaanje, in Italiën, en in de Westindiën hebben opgeoffert aan het vuur? Hermes bedriegt zig, zo die vuurwaardige Viering niet beslooten is met Antolythus gebed, aan den Patroon der Dieven, St. Merkuur. Vergun ons, o H. Merkuur, dat onze Diefstal, een Liefde, dat ons Moorden, een G * * dienst, en dat onze Mynëedigheid en Schynheiligheid, een Waarheid, en een goede Conscientie, mag genoemt worden. |
|