Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
No. 36
| |
[pagina 282]
| |
Verslapt de Liefde na 't Genot?Een Liefde zonder 't genot, is geen Liefde, maar wel een Begeerte, zynde de Bezitting alleen machtig om een waare Liefde voort te brengen. Dat die bezitting nu de Liefde niet vermindert of verstompt, maar wel bevreedigt, bewyst Hermes met een tafel-argument, naamelyk; de delikaate en voedzaame Gerechten, waar meê de tafelen van den Prins van H**, van den Hertog van Sommerset, en van den Gràaf van Carlile, waaren gegarneert, bevreedigden nooit meêr dan Hermes tegenwoordige appeteit, ter contrarie, hy verlangde naar de middag-zon van den aanstaanden dag, gelyk als een Minnaar verlangt naar den toekomenden nacht, om, op nieuws, zig te verlustigen met de Staatsgeheimen van een lekkere Haaze-pastei, of met de kruidige Wysbegeerte van een wel toebereide Venezoen. De waare Liefde moet gedestingeert worden van de schoonschynende Liefde, of de Teerling van 't Argument is falikant. Een schoonschynende Liefde, is geen Liefde, en dat die Liefde verslapt, is geen mirakel; doch dat een waare Liefde verslapt, is een abuis. Een schraal Bredaas biertje verzuurt en verschaalt, eêr dat een Snol haar traanen afwist, maar Bronswykse Mom staat pal. Een schoonschynende Liefde vergelykt Anubis by een bloemstuk van Sr. Roepel, in den Haag, en de waare Liefde by een bloemstuk van den heer van Huyssem, aan 't Y. Een Minnaar van Flora, admireert een stuk van Roepel, a la distance, hy staat verstelt over de vivaciteit der schoone koleuren, over het hoog blaauw van zyn Ultramaryn, over het inkarnaat van zyn floryntynsche Lak, en over het verbysterent Koningsgeel van zyn Eglantieren. Maar als wanneer hy dat pronkstuk van naarby beschouwt, dan wort hy gewaar dat de bloemen misteikent, de handeling voos, de koleuren kwaalyk geplaatst, de houding niet verstaan, met één woord, dat het gantsche bloemstuk zo onäardig is, als de Martelaar die het heeft voortgebragt, en hy ziet wars van het Stuk, en van den Kruk. Heel anders is 't geleegen met de konst van den grooten van Huyssem, de verdienstigste Bloemschilder van zyn Eeuw. Zyn schildery surpreneert, de bloemen zyn heerlyk geteikent, krachtig gepinseelt, en verwonderlyk uitgevoert. Zyn koleuren zyn zo aangenaam geschakeert, als de koleuren van den Regenboog, | |
[pagina 283]
| |
en zyn bloemen pryken zo natuurlyk op 't panneel, als of men die zag groeijen in een veelkleurig parterre van de Godes der Lentebloemen. In 't kort, hy is egaal met de groote Jan David de Heem, hy overtreft Mignon, en hy wykt voor geen Konstenaar. Maar laat ons voortgaan in 't onderzoek der Liefde, die, volgens de wonderspreuk der Vrouwen, na 't Genot, zo schielyk afloopt, als de keten van een ontstelt Repetitie-werk. De waare en oprechte Liefde verslapt zo min, na 't genot, als 't geluit van een klok verslapt, wiens reep, hoe langer hoe sterker, getrokken word. De waare en oprechte Liefde groeit en bloeit, na 't genot, gelyk als een Haag-appel-tak bloeit, die uit den barren heigrond van een ongehuuwden staat, afgescheurt, nu geoculeert is op den malssen pruimboom des huuwelyks. En, indien 't al eens gebeurt dat de Liefde, na 't genot, geëchankreert wort, dan is de Liefde, altoos steeviger onder 't zeil by de Vrouwen dan by de Mannen, en die Sexe is standvastiger op den duur, en langer van adem. O als wanneer een Vrouw haar tedere ziel, en haar delikaat ligchaam, op genade en ongenade, overgeeft aan een Galant, dan mainteneert zy die keus heldhaftig, gelyk als een Amasone. Waarom beklaagde die kirrende tortelduif, die getrouwe Phillis, die zo schelms van Demophoôn, na dat hy haar het vroeg ryp turksch roosje ontfutselt had, haar zo hevig over zyn vlugt, indien 't genot de Liefde der Juffers vermindert? Waarom stelde Medea haar zoverwoed aan, na dat Jazon haar ontvlugt was, gelyk als een Specht wegvliegt na dat hy een malsche Abrikoos opgesmult heeft, indien 't genot de Liefde der Juffers vermindert? Wie beminde meêr na 't genot, de Kartaagsche Dido, of de g**vruchtige Eneas? en de couragieuze Sappho, dewelke dien doodelyken zeesprong waagde van de hoogte der Leucadische rots, was die niet graager naar 't genot van haar schoone Phaon, dan hy was naar de Lamsbouten van die verrukkende Poëtersse? Waarlyk de Vrouwen zyn t'eenemaal gelyk aan de Gryzaarts, en aan de Ouders der beide Sexen, die de liefde-vlam voor de zwakste van hun kinderen, ontsteeken aan de toorts van een welgegrond medelyden. Hoe mismaakt, hoe onaangenaam, en hoe naakt van Verdiensten, het bemint mannelyk voorwerp ook is, een Vrouw sluit de schoone blikken voor die onvolmaaktheden, | |
[pagina 284]
| |
en zy volgt in haar liefde, het voorbeeld der slechte Schilders, die hun rampzalige schilderyen, met meerder genegentheid troetelen, dan de vermaarde Rembrant van Ryn ooit zyn waardigste konststukken heeft bezint. | |
De Courant verduitscht.Londen. Men heeft geremarqueert, dat onder de talryke boekverzamelingen van vier Zuidzee-directeuren, die alhier by publyke Auctie verkogt zyn, maar een Bybel, en een incompléet Gebedeboek gevonden zyn. Hermes is niet verwondert dat de respective Directeuren van de Zuidzee hun Bybels hebben weggestopt, want die Guiten verbergen, doorgaans, de Getuigen tegens hun schelmeryen. Toen Klaas Kompaan de loffelyke professie van Zee-roover omarmde, wierp hy 't Gebedeboek over boort, en indien zyn Ziekentrooster de oeffening van zyn boekgebeden niet verzaakt, en indien hy, in steê van een geestelyk gezang, het oud Haarlemmer Liedboek niet had uitgekipt, waarschynlyk zou Heer Klaas hem de voeten hebben gespoelt met overzeesch Roozewater. Zo ras als een Zuidzee Directeur, (nota bene geen Schots Directeur die één of anderhalf per Cent prezenteert) zyn Conscientie uit derzelve allerlaatste schuilplaats weggeschikt, en dat hy een behange kamer voor Mammon, in de woeker-herberg had geprepareert, veränderde hy het Vader Ons, in een, weest gegroet Marie, en hy vergat de tien geboden, in min dan tien minuiten. De Gierigheid is zo een overtuigent Lok-aas voor de ziel eens Directeurs, dat nog de welstant van zyn Vaderland, nog de waarschouwing van zyn Pastoor, nog de wekker van zyn Conscientie, die, somtyds, het uur van Restitutie rammelt, hem, geen moment doen balanceeren, of hy die woeker-keus zal verlaaten of niet. O neen, hy is gerezolveert van het voorste van zyn karos eerst te beslaan met een koetsier, die zo straf gebaart is als het conterfeitsel van Knipperdollink, van dien knaap een paar Mooren, tot Tenanten, toe te voegen, en van de achterplaats met vier Laqueijen te voorzien, zo breet van Schouders als den Hercules van Farnese; en dan is hy getroost van met een beurs vol goud, en met een ziel vol wanhoop, de reis naar het warme Land van Satanas aan te neemen. O een Man die zig met licghaam, en met ziel overgeeft aan Eigenbaat, staroogt zo lang | |
[pagina 285]
| |
op den Vergulden duivel, tot dat hy in deszelfs kaaken valt! dus zeggen de Naturalisten, dat een Eekhoorntje, wanneer het zig te lang spiegelt in de vuurige blikken van een Ratelslang, beguicghelt door die luister, eindelyk tusschen die vergiftige tanden komt te buitelen. De bybel past een Directeur,
Als Tillotson by Nath**;
't Is zotheid dat die 't kwaad betreur,
Die 't facit sluit met Satan.
't Is zotheid dat die roept genaâ!
Die rooft en brood, en zuivel;
Hy moet doch voort, 't zy vroeg of spaa,
Op 't Postpaard van den Duivel.
| |
De vochtige Maaltyd der Wynverkoopers.
| |
[pagina 286]
| |
en die geen andere Verdiensten heeft, dan een vergulde Cheeze, en een duurgekogte hartdraver, liep, onlangs, op den reuk van het gestomde wynfeest der Wynverkoopers, plomp verlooren, in Geeraarts Doelen. Een Zot is een aangenaam gezelschap voor een Dronkaart, en een Dwaas by geboorte, is een welkoome Spitsbroeder aan een bezoepen Nar, (zegt Democritus Abderensis) en de Heeren Wynverlaaters van Desideerstad hebben die zinspreuk, in alle deelen, bevestigt. Die slaplende Jongbloed, wiert verwelkomt met den velgeschonken Hengstbeker, naderhant met Bokaalen getoetst, en ten laatsten zo gehavent door een stofregen van Kelkjes, dat ieder Wyn-traktant, gelyk als in een Spiegelglas zyn eigen Conterfeitsel zien kon, in dat bezoope Mormeldier. Maar ei lieve treed wat nader, Heeren Leezers, het spel begint eerst in de Doele-tent, en let eens hoe dat de struikelende Bergerak-spreeuwen toeschieten, om een halfdoode Potmos, die vol en dol, noch Pachters, noch Kraaijers meêr kent, te mishandelen. Een Brouwer van Suranson speelt den rol van een Snyder, en hy gaat met een slip van dronke Wil**s opperkleed heen stryken, waarschynlyk om die slip te bewaaren als een onwaardige Reliquie van zyn Gulzigheid. Een tweede Wynvervalscher, die noch aardiger wil zyn, verbeelt een Henker, en hy brandmerkt Wil**s schouderbladen, die zo vet zyn als de punt van een Paknaald, met een paar Klavere-boeren. Een derde Distilateur van Vislym-nat, komt scheep voor Kamer-dienaar, en hy ontkleet dat dronke ligchaam tot op zyn half hemd toe. Maar een vierde koopman in Maas-clairet, wort een Leerling van Meester Benedictus en hy rukt zyn Patient den das van de kraag, dat hy hem de laatsten knip geeft. De historie voegt 'er by, dat het aamborstig dronke dier, gelyk als een door de Inquisiteurs gefolterde geus, zyn religie verzaakte, en dat hy verviel tot het aanroeppen der Santinnen; dat hy met een halfgeworgde Orgelpyp uitpiepte; Genaâ Genaâ, om de liefde van myn broederlievende Moeder! Aldus schreuwt een dronke Antwerpsche schipper, die voor de Willemstad van een geweldigen dwarlwind overvallen wort, om de bystand yanGa naar voetnoot* O.L.V. ten Bystand. Doch wat genade is 'er te verwachten van de Kelder-order der Scheepjes-schellingen Ridders, die, | |
[pagina 287]
| |
op dien tyd, door de dolle kervels Bokaal zo wyt verzeilt waren van de kaap der Menschelykheid, als van de goede Reê der Kennis-neeming? Men zag een dronken Bloed, die geen belul had, worst'len,
Om 't woedent Kelderzwyn vanGa naar voetnoot* St. Mathys t'ontvliên;
Dat Zwyn, door Wyn verhit, met opgereeze borst'len,
Zou aan den Ratelwagt, zyn tand zelfs durven biên.
Rampzaal'ge Slokop, die dat walglyk dronkaards feest,
Dorst met uw schraale bast verzellen!
Die door de kamer wiert gesleurt gelyk een beest,
Wiens maag're schonken al de trappen moesten tellen,
Ontfang deez' Tuchtheers Les; Weest niet voer 't Algemeen
Een Zot, neen Wil**, blyft een Zot voor u alleen.
Venetiën, Onze Doge heeft of Hemelvaarts-dag, de jaarlyksche plechtigheid van het trouwen der Zee verricht, en daar na een groot Festyn gegeeven. Tot dus ver de Courant van St. Antonis, nu volgt de Gasette van Hermes. De naam van Doge is bekent, maar of het Gros der Courantiers deszelfs waardigheid kent, is aan Anubis onbekent. De naam Doge beduit zo veel als Hertog; eertyds was Doge Souverein, doch tegenwoordig byt hy niet een kabeltouw in stukken, zonder de toestemming van den Raad. Het is de Doge die de Ambassadeurs beantwoort, maar hy is niet meêr dan de Tong in den mond van de Republyk. Alle de geloofbrieven die de Republyk verzent, zyn opgestelt onder het Zonnescherm van zyn naam, doch die Missiven zyn niet gestempelt door zyn rechter hand, maar zy zyn onderteikent door een Secretaris van Staat. Het geld van de Republyk wort geslagen onder den naam van den Doge, maar het is zyn Munt niet. Hy vergeeft de geestelyke ampten van de Kerk van St. Mark, en hy heeft meêr voorrechten dan een voorbedenkent Bankrottier, die gewapent is met het borstpapiere borstharnas van een brief van Ces, maar hy mag niet meêr uit de stad van Venetiën gaan dan den vergulden Leeuw van San Marco. Met één woord, de Doge is nagelvast aan de Republyk, hy een stuk Imboel in 't Paleis van den Senaat, en hy is een schaduw van Onafhankelykheid en ook niet meêr. De Doge wort uitgekipt by Verkiezing, hy bezit die waardigheid zo lang als hy het leeven | |
[pagina 288]
| |
kan tandtrekken, en van alle de Raadsheeren is hy het hoofd. Hy trouwt de Zee jaarlyks, en de Turk schent die dagelyks; en zo het geoorloft zy, een Olifant te vergelyken by een Myt, in dat artykel is een Beurs-Advokaat zyn Medeminnaar, die een Kastaanje-Doguine voor zyn huuwelyks reekening neemt, aan wier naaldekookertje alle de stopnaalden van Emperos jongelingen, schot en lot, moeten betaalen. Romen. Alhier staat een kruipende Armée opgerecht te worden, die zonder waarschynlykheid den Koning van de witte roozen, zal herplaatsen, niet op den troon van Engeland; dat verhoeden de Goden! maar wel op den troon van zyn Vaders Windmolen; dat geeft de Hemel! Lucifer, Vorst der revolteerende Seraphynen, als Generalissi mus. De Paus in eigen persoon, schryling zittende op een sneeuw witte Napelsche Telle, Luitenant Generaal. De Generaal van Judas societeit, anders de Generaal der Jesuieten, altoos resideerende in Romen, Grootmeester van de Artillery. Een Krygsraad van zeventig bloedroode Kreeften, eertyds gemeene Parochie-paapen, thans Prinssen der h. kerk, en verschrikkelyker dan de machtigste Souverein. Acht talryke regementen kavallery, bestaande uit glimmen[de] Norbertynen, botervette Bernardynen, gespekte Peer-pots-heeren, en welgevoede kloosterheeren uit de Abdy van Clugny. Twaalf regementen Infantery, opgerecht uit gebaarde Kapucynen, besmeerde Minnebroeders, geoliede Minimen, staalgraauwe Bogaarden, gefaliede Predikheeren, en diergelyke Lookvorschen. Den verlooren hoop, t'saamgelapt uit een paar regementen Yrsche Paapen, in hun vaandelen en kornetten dit Devies voerende; Sentina Malorum (dat is) Een Scheeps-ryool van kwaalen. | |
Waarschouwing.Verwacht toekomende week een onverschrikte beschryving van de Vrees, benevens de vermakelyke Consultatie van den Persiaansche Zyworm. |