Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
No. 35
| |
[pagina 274]
| |
Man, die maar bevatbaar was door de drie adelyke hartstogten, de Liefde, de Bouteille, en het Spel, kan niet minder eischen dan een loffelyk paspoort van drie vellen papier. Dat is immers redelyk, en zo lang als de Hermetische Leezers in de twee maarvolgende klassen blyven berusten, is 'er geen gevaar. De eerste Rang der Leezers gaapt naar een ingebeelt vermaak, dat vint hy, maar..... maar hy is en hy blyft onvoldaan, Zo veel te erger. De tweede Rang zoekt naar een Vermaak dat hy niet ontmoet, en..... en hy is en hy blyft onvergenoegt. Zo veel te beeter. Ei Heeren, men koopt voor geen stuk van twee stuivers een Leg-hen die, weekelyks goude Eiers legt. Een Auteur, die twee-en-vyftig weeken lang, en dat in één jaar, niets bestudeert dan de vreugd eens Leezers, zou die niet één week moogen beslaan, voor zyn particuliere uitspanning? en zou een Man die, dag voor dag, lekker smult, zyn gasten niet eens durven onthaalen op een Fricasse van verwarmde Kalfspooten? Hoort, en hoort anderwerf, te vergeefs verwacht een Woekeraar een groot present van een arm Man; te vergeefs verwacht een naarstig Koopman, een schielyken dienst van een Luiaart; te vergeefs verwacht de Mistroostige een heilzaame raad van een nydig Mensch; en te vergeefs verwacht iemant, weekelyks, evenveel vermaak van een weekelyks Auteur. | |
Het vervolg van Sir John Rakês nacht-Avontuur.Sir John sliep tot een blyk van zyn gerust gemoet, tot dat de klok tien uuren begon te rammelen, als wanneer hy eerst uit het bed sprong, en naderhant ontwaakte; en hy stak zig vaardiger in de luuren, dan een ongeduldig Minnaar zig opschikt, die het hacglykGa naar voetnoot* Herders-uurtje, om met zyn herderin Goudgeele roosjes te gaan plukken, zal gaan tellen. Van het hooft af tot de voeten, toe, opgetraaliet zynde, trok hy de bel, en, Pro forma, een flesje kanarische-sek gecommandeert, en pro forma, uitgedronken hebbende, vroeg hy aan de Knegt; waar dat de slaapkamer was van dat heerschap, waar meê hy zig, nog onlangs, zo laffelyk had herom geslaagen? De jongen wees Sir John die kamer | |
[pagina 275]
| |
aan, en terwyl dat die Tappers-ziel naar beneeden wandelde, stoof hy naar de rustplaats van zyn Party. De deur van die kamer stond by geval op de klink, waar op Rake met een vrypostig Air intrad, en een welgemaakt Man, die met zyn elleboogen op een tafeltje leunde, zag zitten. Die persoon was gebakert in een geelen japonschen rok (dat is de koleur der jaloursche, zo wel als der gevorkte schepzelen, en hy rees, met een bleeke tronie, en met een strookoleur Air, over end, om Sir John te ontfangen. Die vriendelyke byeenkomst, ging zo stilletjes toe, als de Contravisite van een paar stommen, in 't Serail; zy bekeeken malkander met ruim zo weinig kennis als genegendheid; en het scheen dat het een weddingschap was, wie dat eerst zou spreeken. Ten laatsten brak de keteltrom van Rakes straffe tong die naare stilzwygendheid, en hy vroeg met een barssen toon aan die verbleekte figuur; heb ik den voorgaanden nacht de eer niet gehad, van met myn Heer te hebben gevogten? Ja, myn Héer (andwoorde die) ik heb die eer gehadt. Wel dan moet ik aanstonts de weêrgaa van die eer hebben, (repliceerde de Ridder) want ik heb een gezonde maag die wel een paar van die Eeren verduuwen kan. Damme! (vervolgde hy) schiet fluks dien geelen Aapenrok uit, en trektje rok aan, want ik heb Pistool en degen tot je dienst; ten minsten dat ik de dagrust diverteer van een fransman, die de nachtrust durft stooren van een Brit. Dat morgen gebed van den Heer Rake beviel den fransman al zô min, als de Tisane van garstewater, die hem zyn Chirugyn had geordonneert; doch ziende dat Ser John zig in postuur stelde om zig te kwyten van zyn beloften, ontstelde hy iets meêr dan het past aan een ordinaare Couragie, en Rake met een paar blikken, zeer verschillig van de twee moordstarren des voorleeden nachts, aanziende, verzogt hy, of Sir John, wel een kwartier uurs, naar een kost verhaal geliefde te luisteren, met beloften, dat hy alles zou doen, wat hy van hem zou gelieven te vorderen, Rake knikte Ja, en de fransche Cavalier ontgon het volgende Leevens-verhaal. Myn naam is Chev**, ik ben een Fransman by geboorte, en ik ben een Mousquetaire geweest by professie. Ik ben die Man, die in een ongelukkige veldslag het leeven sauveerde van James Butler Hertog van Ormont. die Hertog was doodelyk gekwetst, | |
[pagina 276]
| |
en gevangen, toen een Gendarme, wiens jongste broeder in die bataille gesneuvelt was, als een verwoede kwam toeschieten, en 't pistool tusschen 't kuras en den ringkraag van den Hertog zettende, meende hy hem over hoop te blaasen. Maar ik voorkwam dat schelmstuk, ik trok fluks los, en om een Agoniseerenden Yr te behouden, benam ik het leeven aan een fris Landsg[e]noot. De Hertog wiert naar Parys gevoert, en kort daar aan gerantzoeneert zynde, stak ik met hem over naar Engelant, alwaar hy my een apartement in zyn Paleis, een stoel aan zyn tafel, en geen geringe plaats in zyn genegendheid verëerde. Nu was ik een deelgenoot van zyn innerste plaisieren, in dewelke, de wyn en de Dames, geen geringe huuwelyks portie hadden, maar dat deelgenootschap voldeê myn heerszucht niet. O onze Natie is nooit vergenoegt, voor dat zy al het geld van haar weldoender bemachtigt, en de Vrouw en Dochter van haar waardste Vriend gedebaucheert heeft! Een galant Man, die in een aanzienlyk ampt poogt te dringen, moet een Hofdame, of de Maitres van eenGa naar voetnoot* Ryksraad, verkiezen tot een Ladder, doch hy moet die voorzichtig beklimmen, want indien hy maar een sport mist, waagt hy den hals. De voornaamste fransche Hovelingen, en de welgemaakste jonge Edelluiden, hebben de grensscheiding van hun enge fortuin verder uitgebreit, door de tweegevegten van Venus, dan door de stormladders van Mars. De degen wort veeltyts als een dekmantel aangehaalt, doch 't is Cupidoos pyl die 't harten-aas heeft doorgeboort; en indien de Majoor B * * zig niet meêr had gedestingueert in de slaapkamer van Mevrouw Graagemond, dan op het slagveld van Blenheim, hy zou meer krabben en litteekens hebben bevogten, dan een Engelsche Kampvegter uit de Beerebyt, eêr dat hy den staf van Commando zou hebben geconquesteert. IkGa naar voetnoot† adresseerde my dan aan een Favorite Maitres van den Hertog, ik belegerde die schoone met zo veel loosheid, en ik mineerde haar zo onvermoeit, dat ik eindelyk, toen myn laatste Myn van zuchten, traanen, en protestatien, gesprongen was, my met den degen in de vuist meester maakte van haar Chemin couvert; fluks nam ik myn toevlugt tot de spaa, en ik begroef my | |
[pagina 277]
| |
zo diep in haar tederheid, dat 'er de Hertog, 't sedert, niet een duimbreete op heeft konnen veroveren. Kortom, ik scheen zo diep gewortelt te staan, in de tederste beweegingen van haar Ziel, dat niets bekwaam was, om my te konnen verplaatsen dan een algemeene Aardbeeving der Liefde. Maar wist ik my aangenaam te maaken by de Juffere, ik vond ook den Filozofische steen, om de Lords en de Grooten te betoveren. Milord S * *, die zig (in spyt van Bekwaamheid) tot een Mecaenas opwierp, vleide ik met myn Dichtkunde. De Graaf G**, die geen adem meêr haalen kon, wegens de waterzucht van Glorie, won ik door een flikflooijende gedienstigheid, en door een ootmoedige buiging des ligchaams. De Scholastiquen Hertog van D ** vermeesterde ik, door eenige redenvoeringen over 't gewigt van Horatius, en ik blies hem een nieuwe spraakzifting in, langs het Zuikerriet van een Fransche welspreekentheid. Een jongen Ryksraad kittelde ik, met een aanstootelyk schimpschrift, of met een historisch verhaal van de versche intrigues der Hofdames. Een podagreus Chevalier, die pas de helft van zyn tong kon roeren, verrukte ik, door onkuische Sprookjes, door een naamrol van nieuwe Poppen, en door een malzoete lofreden over de verrukkende Conversatie van Sally Salisbury. Voor de Lord D * *, die zo verzwakt uit Corinna's loopgraaf te voorschyn kwam, dat hy op zyn pooten niet kon staan, maakte ik een pastei van Rietmosschen, haanekammen, Vyfvingertjes bollen, Eringium, Amber, truffes en morilles. Ik musqueerde h[e]t bataille-hemd van den Baron D **; ik poeijerde de sneeuwwitte paruik van den Schildknaap Bl **; en ik gaf een behoorelyk air, aan de Cocarde strik van den Kommandant van Tilbury fort. Met één woord, ik was al[l]es in alles; de Heeren konden my zo min derven dan hun fransche Tabatieres, en ik was voor de Dames zo noodig als een Toilet Spiegel-glas. Maar helaas! myn fortuin leî op 't gypen, toen ik meende dat zy zo fris was, als een Lente zwaluw. James Hertog van Ormond kreeg een galg in 'toog, (den hemel verleene hem den byl van Towrhill) hy kroop myn gangen naar, met loode kamer-muilen, ik wierd op 't nest gekipt, ik wiert aan de kniën van zyne, en van myn Maitres verrascht, ik wierd met de schouders buiten | |
[pagina 278]
| |
de deur gezet, en ik wiert met het brandende Zwaard van Ongenade, uit den belommerden Lusthof van Cypria, uitgebonst. Wat was 'er nu overig voor een Man, ontzet van zyn Liefde, en ontzet van zyn fortuin?
Quand on a perdu ce qu'on aime,
Il ne reste plus que, a mourir.
(dat is) Een Man, die 't geen hy mint moet derven,
Diens troost is, voor de vuist, te sterven.
Neen, myn Heer, een Fransman verliest zo ligt de Tremontane niet. Ik vergat Mistris Vere, en den Hertog; ik viel, gelyk als een Arend, op de duivepastei van St. James snollen; ik schoot, gelyk als een Teems-snoek na het frans gerstewater van de britsche Tavernen; en ik zong, gelyk als een verwarmde Hey-krekel,
Vn seul plaisir a la fin nous ennuye,
Mais contre cet ennuy, je scai bien un secret;
Je bois bouteille, & je vachêt Silvie.
Puis en sortant de la la la, bis,
Je rentre au Cabaret.
Amis, changeons ainsy, les douceurs de la vie.
Dit leeven duurde zo lang, tot dat het gedult van myn Schuldeisschers begon te dissolveren. De kerfstok versteende, en de schuldlei wiert zo hard als een rots van Porfiersteen; en om u niet lang op te houden, ik wiert gelyk als een Beltsezaar, in 't midden van een prachtig avondmaal, door de grypende vuist van eenGa naar voetnoot* Baljuw gearresteert, en ik wierd eerst naar de civile Gyzelkamer, en, daags daar aan, naar het gevangenhuis van Ludgate getransporteert. Ik heb in die gestrenge La Trappe van Ludgate's Abdy, meêr onwillige vastendagen gevierd, dan de halsterrigste Novitius der bedelmonniken; en ik geloof dat geen Sevennois kluizenaar half zo familiaar is met Gebrek en Armoede, dan ik familiaar wierd met de gestrenge penitentie van een Gevangenis-hon- | |
[pagina 279]
| |
ger, en met de drooge boete van een getraalieden dorst. Maar, op het onvoorzienst, verzachteGa naar voetnoot* Mistris Vere het Aardappele hart van den Hertog van Ormont, hy betaalde myn schulden, hy herstelde my in de vogelezang, en hy schonk my een Vaandel, om daar meê myn fortuin, die in het vuur van den inlandschen oorlog met Mistris Vere versmolten was, op te zoeken in de assche van het oorlogende Vlaanderen. Ik verkoos deez' herberg, en middelerwyl, dat ik moest wachten naar een favorabelen wind, om over te steeken naar Holland, heb ik my willen amuseeren met de schaduw van een galantery. Ik heb my dan geadresseert aan die blonde Juffer, die voorleeden nacht haar toevlucht nam naar uw kamer, die een Kamenier geweest is van Mevrouw V** H***, en die geen minder loosheid, dan schoonheid bezit; want al myn liefkoozingen, waar meê ik haar medelyden bestormde, kaatsten te rug, gelyk als de Musket-kogels te rug stuiten, die gelost worden op den geschubden huid van een Nyl-krokodil. Ik wende dan 't geschut, en ik attacqueerde haar met de punt van een vergulde pyl, die zelden mist (dat is) ik presenteerde haar een half dozyn halve Guinees, doch zy Dupliceerde die som, en verzogt 'er een heel dozyn. Die onbekoorelyke eisch mishaagde myn delikatesse, en ik resolveerde om die Fortres, die zy my zo duur wilde aansmeeren, by een onderling Contract te veroveren by verrassching. Ik heb dan, gisteren nacht, de deur van haar slaapkamer geforceert, doch zy, die zo slibberig is als een gladde Paling, wist haar uit myn armen te wringen, en zy sauveerde haar Eer (wat geeven de Juffers een aardigen naam aan een Voddery!) in uw slaapvertrek, waar van de deur aanstont, (dus doende kon zy wel uit de koorts in een ontstooken pikkrans loopen) en ik snorde haar naar als een vuurpyl. Dat ik het ongeluk trof van u, met myn blonde prooi in de bouten, te ontmoeten, en dat ik de rockeloosheid had van u aan te randen, doch tot myn schaade, is u niet onbewust. Voor de rest, myn Heer, indien ik nogmaals, door een herhaalde schuld belydenis, uw vriendschap obtineeren mag, dan herhaal ik, dat het voorval, dat ik met u heb gehad, my leet is, en, veel liever, wil ik genoemt zyn uw Vriend, dan uw Vyandt. | |
[pagina 280]
| |
Aldus besloot de Fransman zyn verhaal, dat Sir John zo wel beviel, dat hy hem deGa naar voetnoot* vuist toestak, tot een teeken des vreedes; en na dat hy een glas Sereesche-sek met zyn nieuwen Vriend had geplengt (de Vreede moet van een sponsieuse gesteltenis zyn, dat die altoos moet bevogtigt worden) begaf hy zig naar de slaapkamer van de schoone blonde, die hy een Compliment maakte zeer verschillig van 't voorgaande. Hoe het ook zy, of niet en zy, het is zeeker, dat zy malkander, tot dat de klok twee uuren sloeg, vergezelschapten, a huis clos (broer Felix wist niet dat dit beduide, met geslooten deuren) en het is zeer waarschynlyk, dat zy, dat verschillig punt, dat tusschen en Minnaar en een Minnaares is, in der Minne, hebben afgedaan. | |
Waarschouwing.Verwacht de oplossing van het lang beloofde vraagstuk Of het Genot de Liefde verslapt? benevens de vermaakelyke Consultatie van den Persiaanschen Zyworm met een ongeinteresseert Rechtsgeleerde. | |
P.S.Zo aanstonts ontfangt Hermes een Brief, waar in de droevige Avontuur van Piepende Wil**, die met de Hondelantaarn, uit Geeraarts Doelen, uitgeligt is, wort gementioneert. Verwacht daar van, toekomende Dingsdag, een ampel Relaas.
Ha! met wat bitter vocht wort Wil ** overgooten,
Die aan de Vin donné risqueert zyn maag're kooten!
|
|