Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
No. 34.
| |
[pagina 266]
| |
en met de vigilantie van een Kelder-stak. Wie zou 'er een strook land te meêr om bezitten, indien hy wiskonstig aantoonde; dat Kees de Keldermeester, by ieder Paling die hy braad, een duimbreed van zyn Conscientie op den rooster legt; dat hy voor Pastoor, dat het rekkelyk Ja **, voor Kosterin, en dat de resteerende Stroop-meerminnen voor Boekhoudsters speelen; want wanneer de Broeder met een gevoort stuk kryt, een Doodvonnis op de Lei teekent, dan schetst 'er Ja ** nog een uitbreiding by van vier a zes streepjes, en de overige Zusjes komen dan aanvliegen met natte vingeren, en divideeren, overtolliglyk, de reeds aangehaalde Litteekens. O neen Vrienden, Hermes wil nog zal nooit bekennen; dat het met de instelling van een Herberg is geleegen als met de instelling van een Hospitaal, alwaar ons de Nood billetteerde, en alwaar de Maatigheid ons ontsing. Thans is het de Wellust, en niet de Dorst, die ons met het hoofdhair van onze wynbraauwen voortsleurt naar een Wyngaard, die meêr glorie dan een Paauw, en meêr baatzucht dan een Hoer herbergt. Die ons ontfangt met een geblankette Grimlagch, die ons onderhout met een discours zo vet als den Assche-woensdag, en die ons met dezelve ceremoniën uitgelei doet, die te beurt vielen aan den verlooren Zoon, toen hy met Waarden, en met Huurpaarden, zyn korentje groen had opgesmult. | |
Vervolg van de Avontuuren van Sir John Rake.De klok van Algate sloeg acht uuren, toen Sir John een Minnebriefje ontfing van Madam Besoar, de wettige huisvrouw van een Apoteeker, en de echte Maitres van Rake. Die Madam Besoar was vry zindelyker dan de blinkende Winkel-mortier van haar Man; zy was spilpenningachtiger dan Cleopatra, en Poppea de Joviste van Nero, die dagelyks haar blanke bouten baade in een bad van Ezelsroom, was maar een slobbe by Madam Besoar. De Ridder schoot als een Snoek naar die delikaate Apoteekerinne (aldus schiet een wilde Bok, gekwetst door de Jagers pyl naar den berg Idu, om wilde polcije, wiens steel jeugdige bladers en purpere bloemen draagt, op te zoeken) en hy vond Madame in haar geprivilegieerde Slaapkamer, prykende op het vloertapyt van een turksche sprei. Zy verwelkomde den Ridder met een | |
[pagina 267]
| |
vriendelyken lonk, en hy beantwoorde haar met een begeerige gluur. Hoe lang zal ik de eer van uw gezelschap genieten? (vroeg Madam Besoar) en hy antwoorde; één uur Madame, en ook niet meêr. Hier op klopte zy met haar klein voetje tegens de planke vloer, en zy beval aan haar kamermaagd Nenny, die buiten adem kwam aanrennen, om eens te zien hoe laat dat het was. Madam (sprak het Meisje) daar staat immers een schoon slagorlogie aan uw linker zy. Helaas (schreeuwde Madam Besoar) moet ik my dan altyd keeren en wenden, en dat om te zien hoe laat het is? ô dat moet den hemel geklaagt zyn! geeft me een kopje vol Kaneel-water (vervolgde zy) want ik voel alle de voorteekens van een aankomende Vapeurs-storm. Sir John begon te lagchen, en Madam begon te schreijen, zeggende, Ha, myn Heer, je moet een Maitres hebben die van de gesteltenis eens Dragonders is; die de stank van een uitgaande kaars kan opsnuiven, zonder in een Convulsie, en die 't gelui van een Kerkklok kan hooren, zonder in een doodelyke hooftpyn te vallen! Ach Sir John, je kent geen Delikatesse! Waarlyk (sprak Rake zoetjes van ter zyden) die uiterste Delikatesse der Juffers, is een zichtbaar teeken van de zwakheid haares Geests. Die Delikatesse vergroot de voorwerpen van haar ingebeelt lyden, en boezemt een imaginaire ongelukzaligheid in, aan die geboezemde Schepselen. Die dertele Delikatesse is een zoort van Dronkenschap, die de Nadenking des Geests verhindert. Die Delikatesse is de dulle kervel der Dames die alles verdubbelt aan die schoone oogen. Was het niet heilzaamer geweest, dat men aan die schoonste helft des Menschdoms, de helft van het algemeen Gezag had toegestaan, dan dat men die beezig houwt met de leezing van een Roman, met het beslag van Confituuren, met het sobberen op een Oranje-klompje, met het slurpen van een kopje Thee, of met het schriftuurlyk onderhoud over een patie du Mariage forcé? Wy zyn de Grondslag van 't bederf der Juff'ren zeeden,
Wy zyn de Werkluî, die ons eigen noodlot smeeden!
In 't midden van Rake 's zeedekundige mymering klopte haar Man tegens de deur van haar Slaapkamer. Wie klopt daar? (vroeg Madame met een vrouwelyke autoriteit) Ik myn aller liefste (antwoorde de geduldige Gifmenger) die verzoek een te mogen kinnen komen? door de bemiddeling van Sir John wiert hy geadmitteert | |
[pagina 268]
| |
(een Man is zomtyds zyn rust verschuldigt aan de bemiddeling van een Galant) en na dat hy zyn Vrouw met een kus, en den Ridder met een diep eerbewys had gegroet, liet zy hem gaan zitten, doch dat schoon Weêr was van geen duur; want de Apoteeker begon zo groen te worden, als de toppen van Populier, ja hy nam de Vryheid van haar te willen troetelen door een zichtbaare liefkoozing, waar op zy haar afgelegt Air van Fierheid, wederom opnam, en hem wegduuwende, sprak zy; het zou u niet misstaan, Liefste, wat meêr tusschenwydte te laaten, tusschen u en my. En de Heer Rake, die geen geringe jalouzy opvatte over die onbehoorlyke familiaariteit, voegde 'er by; dat het geen Engelsch Apoteeker paste, zyn eigen Vrouw te verzoeken tot onëer. De klok van Tempel bar begon negen uuren te beijeren, toen Rake zyn afscheit nam van die delikaate Madam Besoar, en naauwlyks tot de Strand geavanceert zynde, hoorde hy de Degens luftig rinkinken, waar op hy toeschoot, om een Manspersoon, wiens vacht, geen kleintje, door vier Heeren uitgestoft wiert, te helpen. Maar hoe verwondert was Rake, toen hy gewaar wiert, dat de lydende Party, zyn waarde Vriend Dom Pedro was, die scherpzinniglyk zyn rug door zyn voeten zogt te bewaaren, want zyn retraite trok sterk naar de vermaarde aftogt van Sir Charles uit de bataille van Malplaquet. Sir John Rake trok van leer, en stoof de Nachtwerkers op de huid, die aanstonds veränderden in Vledermuizen, hen verbergende in hoeken en in winkels, en waar uit spruit dat Spiegelgevegt, (vroeg Rake aan den ontstelden Dom Pedro) want ik zie hier bloed nog wonden? Ach myn Verlosser! (repliceerde hy) uit de aloude kitteling van myn Antwerpsche tong, die alles, dat onder haar bereik komt, met den teerkwast van Gissing bemarmert, Om dies wil dat ik bemerkte, dat de Heer Doorbosch de jonge Haageroos begroete met een familiaaren lonk, daar uit besloot ik dat die schoone, eerstdaags, haar Tederheid zou confieeren aan die steekelige Doorn, en dat zy gereet was om de kaart af te heffen, voor een party Volte. Om dies wil dat ik de raders van Cloris koets sneller zàg omdraaijen, dan naar gewoonte, daar uit besloot ik, dat een pikzwart Kaboutermanneke een Zondaagschen loop zou neemen naar haar Lustpaleis, en ik zwoer by 't kruis van St. Stavast, dat dat onpaar Paar een tournei ren zou doen in 't besloote park van de Schuimgodes. | |
[pagina 269]
| |
Naauwlyks had ik die kwaadspreekende Courant gemeen gemaakt, of de broeders van Haageroos, en de Neeven van Cloris beslooten myn dood, en zy posteerden haar achter een Pylaar van Sommersets paleis, om my, die tegens den avond nooddruft van zes flessen wyn, op doe in de herberg van de vyf klokken, te fricasseeren, en de bonken in den Teems te verbergen. De rest is uw bewust, en 'k zweer by 'tGa naar voetnoot* dieve-ligt,
Dat deez' Antwerpsche kiel is aan uw Zwaerd verpligt!
Waarlyk (zei Sir John) de Mensch heeft het voorrecht van de spraak boven 't gedierte, maar veel dieren hebben de voortogt boven een Antwerpsche tong. Onze goede naam duurt niet langer in een Antwerpschen mond, dan 't gedult verblyft in de ziel van een Minnaar, en dan 't water zwemt in een holle zeef. En een Man die zig Vermaakt in de kwaadspreekendheid, is een Litmaat van die Antwerpsche Societyt. Na dat Sir John den Antwerpschen Diogeen had geescorteert tot in zyn logement, stak hy voor den wind af na zyn eige herberg, en zonder eenige byzondere avontuuren, op te doen, dan het over hoop loopen van een klapwaaker, en het zetten van een beentje aan een dronke Constabel, die daar door in Fleetditsch tuimelde, (misschien om in 't water zyn verstant te zoekken, dat hy in de Tavern verlooren had) arriveerde hy in zyn herberg, en, na de gezondheid der welmeenende, gedronken te hebben, dook hy onder de vederen. In 't naarste van den nacht, en in 't eerste van zyn rust wiert Sir Johns rust gestoort door een verschrikkelyke gil, (noteert dat hy altoos, tot een blyk van zyn gerust gemoed zyn deur op de klink laat staan) en een Spook kwam, zeer onstuimiglyk in zyn kamer instormen. De Chevalier stoof over end, en beide zyn armen doende eindigen in een half ront, vong hy daar in een spookent Voorentje. Hy vong een Gespens dat Vrouwelyk was, en Rake, wiens vrees niet langer duurt dan 't berouw van een Woekeraar, wierp die waarendeGa naar voetnoot† Witte Vrouw op het Ledekant, voorneemens om die slibberige gelegendheid niet te laaten ontslibberen, toen hy door een tweede Spook, doch dat vry, straffer geborstelt was wiert omarmt. Dat gevleescht Verschynzel viel | |
[pagina 270]
| |
Sir John, met een groote verwoedheid op 't lyf, en sloeg van boven neer toe dat het ploste, doch Rake nam zyn toer ook waar, en die twee kampioenen vogten zo lang en zo luid om den Roosenkrans, tot dat alles lilde en trilde, ook was de donkerheid tot hun beider voordeel, konnende zy het gevaar niet onder de oogen zien. Maar de Hospes die noit een Mensch liet schermen zonder ligt, sprong uit zyn Nest, baarde, als een straat Davids harpoenier, en geassisteert met drie kaerssen, en met drie tappers jongens, kwam hy na boven stuiven. O Muntmeester der Santen! wat pen is machtig om de verwondering uit te drukken van Sir John Rake, die een schoone blonde Juffer zag leggen in zyn bed, en een welgemaakt heer onder zyn knien. Dat laatste Spook brak de eerste stilte, en Rake met een paar verwoede blikken aanziende, sprak het aldus; Myn Heer trekt uw kleeders aan, gort den degen of zy, en geeft my voldoening wegens die mishandeling, of anderzins zal ik tegens een ieder een zeggen, dat je maar een britsche Rodomont zyt. Sir John, die een geestelyk gedult had, liet zig geen driewerf vermaanen, maar hy stak zig in de noppen, en na alvooorens zyn japonsche rok, zyn Ledekant, en zyn kamer aan die onbekende Vrgande, aangebooden te hebben, (die drie presentatien ruiken geen kleintje na den Mutsaert) stoof hy op de straat, om met zyn onbekende Uitdaager, den degen te meeten. Niet ver van Great Queenstreet staat een schoon plein, dat den naam voert van Lincolus in 't veld. Dat plein is vermaart door de kampgevegten der Drurylaans Amasoonen, en door de duellen der Conventgardens Camillas, die aldaar, onder de beschutting van de bleeke Maan, haar bloedelooze krakeelen beslechten. Dat plein wiert uitgekipt by deez' twee verwoede Lievelingen, en de Vochtels, zonder veel plechtige kerkgebaaren ontbloot zynde, viel Sir John, die uit het stamhuis van Court et bonne (kort en goed, gesprooten was, zyn party zo cavalierement op 't lyf, dat hy hem, met de eerste stoot, met de pooten in de lucht deê achter over buitelen. Rake schoot toe, en hy poogde hem te Desarmeeren, wanneer by zelve, door een Constabels staf, wiert Gedesarmeert, en dat op de volgende wyze. De Hospes, die uit het verschieten van die twee Comeeten niet veel goeds voorspelde, klopte een dronke buurman, zynde een Constabel, uit zyn bed, welke Constabel, nog zo vol was, dat | |
[pagina 271]
| |
zyn staf oprechter stont dan den Man, en na hem het bloedig voorneemen van die twee kampioenen geopenbaart te hebben, stapten zy op den reuk der fransche en engelsche vloekken, waar meê Rake en zyn Vyand, de straat geparfumeert hadden, na Lincolns in 't veld, alwaar de Constabels staf het geluk trof van den hals van Sir John te ontmoeten. De Constabel dan speelde voor Paus, en hy schonk zo een hartelyke Benedictie aan Rake, dat die met den neus op 't plein viel, en middeler wyl, dat de Waard den gekwetsten naar zyn huis escorteerde om verbonden te worden, arresteerde hy Sir John, die een vreesselyke tinteling gevoelde in de wervelbeenders van den hals, en hy geleide hem, op zyn woord van Eer, naar zyn Logement. Sir John hoorde het raport van den Chirugyn, die de wonde van den Gekwetste niet gevaarlyk oordeelde, zynde de steek afgeschampt op het Sleutelbeen, zonder de Vena jugularis te beleedigen. Sir John zalfde den palm van den hand van dien gezalfde Menschenlapper, die de herstelling van den Patient dronk uit een Pints-roemer, en toen decampeerde, om plaats te maaken voor een nieuw Accoort. De Hospes dan wiert uitgekipt tot een Mediateur tusschen den Constabel en tusschen Rake, om te zien, of het doenlyk was om den Ridder, wiens nachtrust ontrust, wiens Nek versteent, en wiens Kastoorhoed in de bataille vermist was, op vrye voeten te stellen. Een aanbieding van twintig Engelsche Schellingen, deeden den Constabel wankelen, anderhalve Guinée bragt hem tot stilstant, en zeven kroonen haalden de zuil van de Justitie over hoop. De Constabel ontfing zyn wedde by de brandende kaars, en na dat Sir John zig toegedekt had met een inlandsche Deken van warme Britsche G * * dammes, dook hy onder als een vermoeide Apol, om tegens den Aurora te verryzen met een nieuwe Luister van Revengie. | |
Waarschouwing.Verwacht het vervolg van Sir Johns nacht-avontuur in het volgende papier, mitsgaders de vrolyke Consultatie van Grisanot, de Persiaansche Zyworm, met een Advocaat, wiens Devies was. Venter non habet Animam. | |
[pagina 272]
| |
(Datis) Myn buik bezit geen Ziel! kan ik 't Gerecht niet kreuken,
Deez' Pen zal niettemin, eens Weevers geldkist beuken.
| |
Advertentie.Uit Verzuim, of uit Onkunde, staat in den Hermes No. 32. pag. 250. lin. 30. Excellentie, in steê van Eminentie, en dat Excellentie tweemaal bederft den Zin voor éénmaal. |