| |
| |
| |
No. 33.
Amsterdamsche Hermes.
Dingsdag den 11 Mai, 1723.
- - Mundi faece repletam.
ACtius Samazar, een Man van van geboorte en een Man van verstant, bevont zig op een zeekeren tyd, in de tegenwoordigheid van Fredrik Koning van Napels, alwaar eenige Geneesheeren kakelden over de conservatie van 't gezigt, (is het niet om stikziende te worden, dat de blinde willen papegaaijen over 't gezigt? en hoorende dat de Doktor Krauderpap, Venkelwater, dat de Medicus Pif Poef, toebereide Tutia, en dat de Geneesheer Chou vert, Wacgholder beien, ordonneerden, verhief hy zyn stem, en hy sprak al lagchende; De Nyt is de allerbeste Oculist, want die vergroot sterker, dan Leeuwenhoeks weergalooze Vergrootglaazen.
Dat de gebreeken van Sir John Rakes avontuuren met de vergrootende Hondsoogen des Nyts beschouwt zullen worden, is zo wis als een Stroowisch. In 't front van zyn Hekelaars ziet Hermes een scheel Mensch, die uit meêr koleuren dan 't palet van een Bloem-schilder bestaat, en die echter een tegenstrydige koleur
| |
| |
geeft aan alles, komen aanstappen. Die Knaap heeft de gewoonte van over een fles vol rynschen wyn te bidden, en van over een koppel kreeften te prediken. In Menno 's vergadering is hy een H., en in de Stads Doelen een Dronkaart. Het is wel waar, dat hy een Man is, als de Bank, maar moet hy daarom schreeuwen? dat Rake het Conterfeitsel van J* *, dat de lelieblanke Joseppina dat van Mistris Salisbury, en dat Madam Souternel het portrait is van Mejuffrouw Goodman! doch laat dat nutteloos Schepsel, dat liever in het gasthuis van de omgekeerde Weerelt, dan in het paleis van de ongekreukte Vriendschap logeert, vry en vrank, raaskallen:
Een onverschrokke deugd is Cam * * s kop're muur,
Hy schimpt met Mennôs net gesteeve drygementen;
En zal een nieuwe tak op Hermes vruchtboom enten;
Zo nieuw als 't Lentegroen, zo smaak'lyk als het zuur
Van God Virtumnus pronk-limoenen.
Het steeken is een eigenschap van 't Ongediert, en 't vertrappen der Insecten past een Tuinman, die gewapent met het Snoeimes van een ongeïnteresseerde Berisping, de wilde scheuten der uitbottende feilen durft besnoeijen;
Maar voet by stek Papa, uw voorspel duurt te lang,
Gy moogt, schoon voor den wind, zo heevig niet oproeijen;
De Lip uw 's Leezers hangt, uw Ifis ziet zeer bang,
't Is tyd, 't is meêr dan tyd, u zelven te besnoeijen.
| |
Eenige Avontuuren van den Ridder Rake, opgestelt door Hermes.
Sir John Rake is een gebooren Edelman uit den vermaarden stam van Adam, die zig, eenige jaaren geleden, op een Engelsche Passagie-sloep embarqueerde, om eenige oude en om eenige nieuwe vrienden in Londen te gaan bezoeken. Hy had het geluk van de trotsche toornspitsen van Albion te zien, eêr dat hy de grootste helft van zyn Rotterdamschen Slaapdrank uitgedroomt had, en hy sprong met zo veel nieuwschierigheid in het Teems bootje, dat hem aan den wal moest brengen, als een berooide Brit in een schuitje huppelt, om de onbarmhertige vervolging van een Engelsche Baljuw te ontwyken. Zyn eerste intreê was in de publyke kapel van Conventgarden, en van daar transporteerde hy zig naar de venerabele kerk van de Dog-Tavern in Drury-Lany.
| |
| |
Zo ras als hy ingestapt was, hoorde hy zyn gryzen Vriend Dom Pedro d'Amberes drinken, (het schynt dat de Londensche wyn de eigenschap heeft van de Spraaknooten te verwyderen) welke Dom Pedro met opene armen, met een gaapenden mond, en met een adem zo koel als het forneis van een Klokgieter, den Heer Rake kwam omhelzen. Ha myn langdraadige Vriend (riep Dom Pedro, met een stem als die van een Antwerpsche Cellebroeder, die een sermoen doet over een stoops kelk oud Maarts bier) is 't mogelyk dat de fortuin my zo een volwassen broeder in de armen gooit! een Vriend, die minder Guinees in zyn goudbeurs, dan pikzwarte hairen in zyn spaansche paruik voert! een Vriend, voor wiens metaale Bas de Cyder schuimt, de Clairet spartelt, en de wynroemers zo démoedig hun kristalle kniën nederbuigen! een Vriend, die naar het Wynhuis zyn toevlugt neemt, gelyk als een Salet pronker, in een schielyke slagregen, zyn retrait neemt, naar het Zonnescherm van een A la mode Winkel-luif! ja een Vriend (vervolgde hy) die grooter feiten van wapenen heeft uitgevoert tegens de Klapper-luiden, dan een kars varsch Student ooit heeft verricht, tegens een verhongert detachement van Leidsche militairen! dat Antwerps geraas verdroot de Heer Rake, die min is voor de loftuitingen der Dronkaarts, dan voor de caressen der Juffers, dies vroeg hy aan den opgetoogen Dom Pedro; of de vergaderplaats van Cytherea's kaarsesnuitsters nog was in St. James park? die van de Conventgardens Zwartzusters omtrent de Strand? en die der fransche Kaartenisten,
omtrent of by Soho Square? Dat vroom Dier had naauwlyks daar op gerepliceert, Ja! of de Ridder Rake stuurde zyn koers naar de vermaarde Maliebaan van St. James, alwaar een Lord en een Ketelboeter, een Baron en een valsche Speelder, Poëeten, Snyders, Koopluiden, Cipiers, Laqueijen, en Soldaaten, door malkander zwerven, om op een rustbank van Lentegras, de gepeperde Landnymfen van Drurylane, de ontkerkerde Papinnen van Conventgarden, en de Teems-Alikruiken van Billinsgate te ontmoeten, te kneeden, en te treeden.
De allereerste Nymf die Sir John Rake, met zyn zondige blikken kwam te aanschouwen, was de schoone Joseppina; zy was verzelt door den Heer G * *, een Paap die veel liever een koussebant rook dan Wierook, en die een Bontwerkers zoon zynde, nog dagelyks een inlands Bontje marchandeerde, in het Park van St. James. De Ridder Rake accosteerde die frisse Avanturiere,
| |
| |
en de Pastoor die de oorlogs-banier van Venus, en niet die van Mavors volgde, defileerde met een stille trom. Met drie woorden, en met drie kussen, overstemde hy Joseppina, die nooit haar Opperkleed, tot een pand der kuisheid, achter liet, om een Bouteille wyn te gaan proeven in de wynherberg van den gulden Draak; en aldaar snapte hy een tweede Vriend op van min of van meêr fatsoen, die de derde plaats verzogt in die Sluipvergadering, en de Chevalier beschonk hem met de ridder-order van Deelgenoot in den Kousseband.
Die Heer was een Vreede-rechter, wiens Deugd was uitgesleeten achter een Toonbank, die een zorgvuldig Jongman in zyn armoede was geweest, doch die thans een onbedacht, fors, en onbesuist Heerschap was, in zyn Voorspraak. De eerste fles had pas drie beurten gehad, onder dit Drietal, toen een jonge Winkelknecht, die een Winkelmeisje had doen achter over tuimelen, op een Hooiberg, wiert ingebragt, die door die diepzinnige Vreede-rechter verhoort, overtuigt, en veroordeelt wiert, om in de qualiteit van Soldaat, overgevoert te worden naar Vlaanderen. De Hospita van de Tavern, een onmondige Nicht, die pas twee Zomermaanden meêr had, dan 'er stuivers gaan in een halve engelsche kroon, de Huisvrouw van een Paruikmaaker, die (doch buiten kennis van haar gehairde Husband) de jonge heeren van Piccadilly, coiffeerde, benevens een koppel Oesterkatten, assisteerden by die te rechtstelling. Maar die onmondige Nicht betuigde een mondig medelyden voor dien ongelukkigen Winkelknecht, en zy wenschte van t' eeniger tyd te moogen vallen, onder den Stormbok van een diergelyke Minnaar, als die was, dat Winkelmeisje gereduceert had tot die gedupliceerde Conditie; ten laatste wiert zy zo overheert door een inwendig medelyden, dat zy neêrviel voor den Rechter, en uitgilde; Helaas, myn heer, is het geen jammer voor Engeland, dat een Jongman, die zo vigoureus is om jonge Soldaaten te planten, zelfs zou overgaan, als een gemeen Soldaat?
Een Huurkoetsier die het Hengselmandje van een Straatjuffer gehuurt, doch die onwillig scheen om die huur te betaalen, wiert gevankelyk, door een Konstabel, voor deeze Baali gevoert. Die Dame, die door den gloed des Brandewyns, zo glorieryk, in zyn huurkoets bralde, gelyk als de Zongod op zyn Wagen glinstert, en die ruim zo spoedig was in haar wedloop dan deszelfs paarden,
| |
| |
doleerde over drie gruuwelyke punten; over Wanbetaaling, over een onwillige Disciplyn met de Zweep, en over een misbruik van goedgekeurde vloeken. Die Vreede-rechter, die de brosheeden des menschdoms aanmoedigde, door zyn eigen voorbeelt, vroeg aan dien Paardevilder; Of hy een ander Kaerel wist, om in zyn plaats, over Zee te garn, en de franschen te verworgen? Neen uw Achtbaarheid (repliceerde hy) maar, in steê van één Man, zal ik u vyfentwintig wel geconditioneerde Onderlaagen beschikken.
Een Koopman in Beverhair was de derde, die voor de Rechtbank des Vreederechters verscheen. Die Knaap, die een verlept Weefgetouw, dat door drie hondert Menschen-weevers was afgekeurt, had gewettigt, wiert beschuldigt; dat hy het Konyns- en Beverhair, met den Wol van dat Dier, dat hem in een Man vervormt had, vervalschte. Wat hebje hier tegens in te brengen, Mantje? vroeg de Vreede-rechter. Niet anders, Achtbaar Heer (gaf hy tot antwoort) dan dat ik met twee hondert geloofbaare Getuigen kan bewyzen, dat die verzengde Huiskat, nog wol op haar hooft, nog hair in haar nek heeft.
Die niets bezit, die kan niets geeven!
(Riep Rake) de Man heeft brein, nog geest;
In Deugd en Wol is, altoos, 't Wyfje kaal geweest,
Een Paar van die waardy, zal niemant ligt beleeven.
Den Ridder Rake stak de kat in die Beverkats proceduuren, hy betaalde 't gelag voor den Rechter (de Justitie der Eilanders is blint, en verzwelgt wel een gegeeven brok) en, na dat hy den Inquisiteur der Vreede, en de Avondstar Joseppina, had gerecommandeert aan het Algemeen, verliet hy die twee dwaalstarren, om nieuwe Avontuuren op te zoeken.
In Great Queenstreet woont een frans Edelman, wiens rechterhand is geëikt door den Ykmeester van Tyburn, wegens een equivoque getuigenis, en wiens linker oog een weinig is gederangeert, door de avondlucht van een kopere Kandelaar, wegens de ontdekking van een valsche speelkaart. Die vroome Refugiê is de Refuge van de Ridders Six cinque, en van de Baronnen Sept et leva, geen schoonder last haring! Een jong Officier van de Garde was verwart in de Wolfs klemmen van dat gespuis, en hy, die moeds genoeg had, om zyn geld te verquisten, had geen couragie genoeg om zyn Recht te betwisten. Twee vyven is een worp! (riep kapi- | |
| |
tein Kampion.) het was deux aas, G** me! (schreeuwde den Officier.) het is cinque vier! zei Rake, slaande de vuist aan 't Rapier, en den hoed over zyn blikken rukkende (en die dat ontkent is maar een Apenist. Hebje een half dozyn Guinees te veel, dan moetje geen tyd verspillen, (sprak een pikzwart fransman, die uit de vrye Compagnie gedeseert was, en aldaar den tytel van Chevalier usurpeerde, want de soupe a l'oignon verschaalt. Dit wiert by Rake getopt, en de Francois greep het hoorntje met den krawazi-poot, sloeg donderslagen op de vlakte van de ronde passedix tafel, aanriep tot zyn hulp, de fransche kinkhoest, en de Pest, en hy ontvreemde, met driemaal treffens, de gereetste Zilverlingen van den Heer Rake.
De deugdzaame Karel Cortvrient kwam, by geluk, op 't mat, en hy die Madame S* * * en haar ongelukkige Dochter ruineerde, Sauveerde de goudbeurs van Sr. John Rake. Is het niet beter, dat wy de Epacta, of het gulde getal van uw Jakobussen, gaan omzetten, in de Myter tavern, (sprak Karel hinkepoot) dan dat wy daar meé de Sopketels der fransche Sprinkhaanen doen overzieden? Dit wiert toegestemt, en zy laveerden na die Myter-Mosqueé, om door een stofreegen van Clairet, het straat-stof van London door te spoelen. Fluks zag men den Waard komen aanstuiven, met een scheeven nek, en met een Geestropieerde ziel, en hy brogt hen in de Saal van Eer, geballast met de navolgende Personasien.
Een jong Kaerel die een Vendel had gekogt, om dies wil dat de Juffers meer verzot zyn op de Cochenille van Mars, dan de Zanggodinnen belust zyn op het groen van Parnas; en om dies wil, dat ieder jonge Venus, haar Kuisheids vesting, betrouwt onder de beschutting van een jonge Mavors, scheen vastgelymt te zyn aan 't hoog end van een laage tafel. Zyn wuft hooft bezweek onder de Kameels-last van een driekanten beverhoed, en zyn tong kroop in de schulp van zyn mond, dewyl hy geen een zinneloos woord uit spoog, zonder de Leijonker van een zinneloozen Vloek.
Een dronke Baanderheer zat nevens dien gepluimden Helschuimer. Die Baanderheer is zo getrouw aan de Regeering, als de Klok van St. Pauls, of 't geschut van den Tour getrouw is, dat met de zelve adem, een Karel den eersten, en een Olivier
| |
| |
Cromwel, verwelkomde. Schoon dat hy luider brult voor de Vryheid, dan een Leeuw, die van de Wespen vermoort, of een. Draak die opgedolven wort uit zyn Moordhol, echter maakt hy zo min Conscientie-werk, van de kroons schatting, van het Kapitaal eens weeskinds, van de tiendens der kerk, in te slokken, dan een Spanjaart Conscientie-werk maakt, van in een cirkel van Cortisanen, met de Paternoster te vingerbidden.
Een klein verschrompelt Manneke, schreeuwde, zonder ophouden, met een Kapoens orgelpyp; Hier Jongen, breng me een andere Fles! Dat leelyk schelmpje, by wie het pokdaalig houte Davidje een Adonis is, had die drooge Lever overgewonnen, door de vuurige deeltjes van onrechtvaerdig stofgoud, langs den trechter van een Costuim huis pen, in te neemen.
Madame Souternel, die meer Recepten heeft voor allerlei quaalen, dan een Adelyk Quakzalver, of een Hoogduits Lyfmedicus, veränderde haar discours, naar maate dat de vocht die zy inslurpte veränderde. Als zy Clairet dronk, dan was zy voor de Bisschopsgezinden. Wanneer zy een glas Cyder innam, dan mainteneerde zy de Kwakers van Bristol, en als zy haar verkoelde met een Pints roemer Nottingam-ale, dan stond zy, als een natte Zuil voor de Presbyteriaanen. Door den reuk van een thee-kopje vol inlandsche Mout-wyn, wiert zy zo yverig als de vroomste Wig, en zes tinne lepels vol fransche Brandewyn, herschepten haar in een Torysienne. De heer Rake, ziende dat de heer Karel begon te lagchen, met de Weerhaans-vlaagen van die Dame, wiert toornig, en na eenige Damme's! voor af gedetacheert te hebben, sprak hy aldus. Waarom schimpje niet met die bekende Vreede-rechter, woonachtig in de Roos-straat, die zo veranderlyk is, als een verloope Bisoar-tulp? Die Canopis met zyn gezwollen buik, en met zyn loeijende achtbaarheid, regeert over zyn onderhorige nabuuren, als een Souveryn, hy loopt slingeren gelyk als een Spitsboef, hy zuipt als een dragonders paard, oversnoeft een iegelyk, geeft den bof van al de Weerelt, en al de Werelt geeft den bof aan hem.
Zo den Regeerder van 't heel-al,
Het Menschdom zou verächten,
Met de versmaatheid van Du ***,
Wat stond ons dan te wachten?
| |
| |
't Hovaardig Dier, 's Mans achtbaarheid,
Dat ieder nu loopt plaagen,
Moest letten op die Majesteit,
En zig daar naar gedraagen.
Hoe durft hy die elk plaagt en bant,
Die Roe der Stervelingen!
Wiens wreedheid raakt nog wal nog kant,
De Wreedheid, Haat, en Hovaardy,
Zyn doodelyke eigenschappen;
Tot Duivels konst en Rovery,
Ook de allernaaste trappen.
Barmhertigheid, die Hemel-bie,
Zal ieder vroom mensch pryzen,
In die zachtzinnige Rechters, die
't Beslechtent vonnis wyzen.
't Justitie-zwaard snyt al te scherp,
Als drift het komt te zwenken;
Veel zoet vermengt met luttel zerp,
Zal nooit een Vleesch-taart krenken.
Wie 't bloed zyns Evennaastens spaart,
Die is den naam van Rechter waart;
Doch waar is die te vinden?
| |
Waarschouwing.
Verwacht in de toekomende Hermes 't vervolg der avontuuren van Sir John Rake, die, gelyk als de blinden den bliksem niet vreezen, desgelyks de gevaaren, in 't gros en in 't klein, altoos heeft beschimpt.
|
|