Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
No. 30.
| |
[pagina 234]
| |
kent Tiktakbord, dat 'er een half dozyn schyven uitstooven. Na die verrichting wiert hy, van dag tot dag slimmer, om dies wil (zegt de historie) dat hy meêr insecten geteelt had, dan hy kon uitbroeden; hy versmolt gelyk als de Savonet van een fransche Barberot; en hy daalde, langs den wenteltrap van die maagere Ratelslang, naar de veengronden van Acheron, om aan zyn bedspook occasie te geeven, van nieuwe avontuuren op te loopen. Een braaf Geneesheer, die, gelyk als de Mithridaat, byeen gelapt was in een Apoteek; die tweemaal de Linie, zonder wys te worden, gepasseert was; en die niet wist dat de Maatigheid een deugd was, om dies wil dat hy altoos dronken en vol, langs de straat zwadderde, die man (zegt Hermes) kreeg een spar van de Mingod door zyn doorwykte huid, hy begon zig te verbeelden dat hy verlieft was, en hy stelde zig schrap, om dat leelyk schuppen-aas, met, vier jongen, te vryen. Die vermaarde Doktor, die Majas kind Chouvert zal noemen, heeft naderhant (doch veeltyts in zyn dronkenschap) verhaalt; dat de Vroomheid van Mejuffrou Kabuis-kool, hem dieper getroffen had, dan haar schoonheid, zynde zy zo H., dat Hermes, tot stichting aller bejaarde Weduwen, 'er eenige proeven zal van opleezen. Die bekoorelyke Kabuis-kool was zo schyn devoot, dat zy op 't sujet van den G * * dienst, een Abdis kon voorby lymen, een Kapuciners kon overhoop huilen, en een jonge Weduw kon, 't onderste boven, zuchten. Haar gedult was zo ongemeen als haar Devotie, maar zy heeft echter altoos luider gebeeden, dan gekeeven, zeggende; dat een stil gebed een diefstal is, waar door een Domestiek berooft wort, van het voordeel des gebeds. Wanneer zy een paar van haar koussen aan de Meid vereerde, dan schuurde zy die, vlak voor de knien, met een puimsteen, waar door die dienstbaare sloof geloofde dat dezelve te barsten waren gebeeden, onder 't knielen. Al hoewel zy geen vyandin is, van buiten 's huis te gaan smarotsen, en van te loopen labbekakken, echter kan zy, met die van haar geveinsden stam, zo trouwhartig buisen, binnens deurs, zynde, op een en dezelven tyd, geinspireert door de geest des Aandachts, en door het Aqua vitae des Monopolists. Hoe dor en schraal Madame Kabuis-kool ook is, echter is haar ingevalle mond gezet op een jong bedgenoot, en zy heeft een byzonder respect voor de standhoudende argumenten; | |
[pagina 235]
| |
Maar, ach! hoe deerlyk wiert haar graage tong bedroogen,
Wanneer de ontwiekten Uil Chou vert,
Zo sappig als een Tiktakbort,
Kwam op haar houte kruk gevloogen.
Met een woord, zy is zo doorzult in de wyn azyn der schyn-devotie, dat zy den herssenloozen Doktor verbiet, van zelfs geen winterhiel te verbinden, ten zy, zy die alvoorens heeft geprepareert, met een schriftuur plaats van Sancta Hypocrisis, de Patroones der schynvroome Wyven. Een Leeuw is de Koning, en een Ezel is de verachtste der dieren, echter is een Ezel die zyn last draagt, en die, met gedult, zyn distelen kaauwt, beter dan de Leeuw die zyn mededieren verslint. Had Doktor Chou vert deeze zinspreuk overleit, en zig met deGa naar voetnoot* gezegende Distelen zyns apoteeks vergenoegt, dan zou hy het verstikte hooi van dat kurke huuwelyks-Ros niet hebben moeten verorberen, nog de sprinkhaanen, by zyn Voorzaat geteelt, opqueeken, met Senebladen en Provintie-roosen. De vryagie van den Heer Chou vert, tegens Mevrouw Kabuis-kool, slaat Hermes, die in de geneeskundige vryagien onkundig is, over, alleenlyk weet hy dit te zeggen; dat 'er niet weinig Latyn te loor ging, want hy begon zyn complimenten uit de kortbondige spreuken van Hipocrates, en zy geleide hem, tot buiten de deur, met een zeedelyk toepassing. Kort om, dit ongelyk koppel, wiert door den Voerman Hymnus voor den mestwagen des huuwelyks ingespannen, en de Doktor begon te practiseeren, om de quaalen des Menschdoms, en de Doktores, om de krakeelen der buurt, te vermeerderen. Eenmaal wiert de Doktor ontbooden by een Heer, die behebt was met de anderdaagsche koorts, en, na dat die Consultatie door verscheide proeven van Wacgholder-beien, enGa naar voetnoot† drinkebroers blikken, verligt was, wiert het accoort getroffen op de navolgende conditien. Dat de Doktor beloofde, tweemaal vier en twintig uuren maarGa naar voetnoot‡ half en half te zullen zyn, ieder week, terwyl hy de eer had van over zyn Ed' te marteliseren; en dat hy, na de volkoome geneezing, zou genieten, primo; een koppel hoenderen voor de keuken; ten tweede; een half vat Geldermalssens bier voor den kelder; | |
[pagina 236]
| |
en ten derde; een pond groot, in baar geld, voor zyn schuldeischers. Na dat dit accoort, van weers kanten, onderteikent was, begon de Geneesheer Chou vert, de registers der koorts-artsen naar te zien, en hy brogt de geneezing zo na, dat de anderdaagsche koorts, Declineerde tot een derdendaagsche. De Patient, die zo zwak wiert, als een plant peulvruchten die niet ondersteunt is door Erwten-reis, wilde den Doktor den bof geeven, die Pretendeerde de helft van 't Accoort te genieten, zeggende; dat hy, door zyn onvermoeit waaken en braaken, die quaadaardige anderdaagsche koorts gereduceert had tot een derdendaagsche, en dat 'er kans was, om die uit te roeien tot den wortel toe. De Patient, zo lichtgeloovig als een biegtkind der Jesuieten, nam nog een drank in, viel zes minuiten daar na, in drie doodstuipen, en hy ging scheep, by verrassing, met de vierde. Dit noemt dat Dronkaards spog de koortsen uit te roeien,
Tot in den gront.
Doch Hermes zegt; dat is een Leider te doen spoeien,
Ter plaats daarGa naar voetnoot* Maros held, den ouden Anchises vont.
Een Man die meer borstquaalen bezat, dan de piepende Willem, die zo fyn van taille is als een jong Meisje dat een harnas draagt, bezogt den Doktor, die hem voor de vuist, een, borstsap ordonneerde. De Leider wiert gewaar, dat de Geneesheer, onder het schryven, quylde, gelyk als een jonge Juffer die verbooden Ooft geproest, en vast drie maanden voor uit heeft, dies vroeg hy hem, Wat 'er gaans was? Niet anders (andwoorde hy) dan dat myn Long door den adem van tabak verdroogt, door den geest van lepelblâden, die in den apoteek van een Schiedams distelateur te bekomen is, verbrant, en door den morgen dauw van Wyn verzengt is, waar door ik, dag en nacht, hoest, gelyk als een oud Paerd dat zyn kosten heeft gekogt, in het Proveniers huis van een trekschuit. Zo ras de Patient dat gehoord had, gaf hy den Doktor dubbelt loon, die hem de helft wilde wedergeeven, doch hy weigerde dat, en sprak; de helft is voor uw advies, en de rest om een smeerpotje te koopen by je Mama. En hy voegde 'er nog by; te vergeefsch vraag ik uw raad voor den hoest, daar je zelfs een dempig Paerd op stal hebt staan. | |
De Minuit-wyzer van de Courant.Romen. Aanstonts ontfangt de Paus zo een kittelende Missive, | |
[pagina 237]
| |
uit Londen, dat hy 'er de Scheele hooftpyn, en de kardinaal Patroon 'er, het Pretendents-zeer, van gevat heeft. Noit gevoelde de Pausin Jan feller vlaagen, toen zy den arbeid op den hals kreeg in 't midden van die staatelyke processie, dan onze staatkundige raadsheeren nu gevoelen, om dies wil dat den Doktor Friend, te post, loopt na Tyburn, en de algemeene zaak verlaat. O hoe eenvoudiglyk staroogen onze bespieders nu, en hoe stilletjes drinken zy hun Coffy nu, die nog onlangs brulden gelyk als stieren van Bashan! Nu schreeuwt Conti gelyk als den Apostaat Julîaan, Vicisti Galilaee? Maar de Kardinaal Alberoni roept, Magnis excidit ausis! schoon dat de Ridder van de Witte roos, die de kar des zongods poogde te mennen, door den blixem verzengt is, en schoon de volbrenging ons feilt, echter is een toekoment schelmstuk, ons eenig toeverlaat. | |
Een ontwerp over de hedendaagsche Catalogi.Een Naamrol van boeken is nu geen waarschouwing, dat deze en geene boeken zullen verkogt worden, maar het is een kermistent vol van oude Aapen, vol van gryze Baviaanen van het jaar veertien hondert, tot vyftien hondert, en vol van gebalzemde Ongodisten, wier licghaamen wel gestraft zyn, door de byl, of door 't vuur, doch wier schriften, en verdedigingen, vereeuwigt worden, door den ongeintereseerden drukpars. Een respectief Boekverkooper staat, altoos, gelyk als een Bootsemaaker, onder het uithangbord van zyn Cataloog, en hy schreeuwt gelyk als een Engelsman die huzza roept; hier hebje, curieuse Liefhebbers,Ga naar voetnoot* een zeldzaaam boek!Ga naar voetnoot† een boek dat, drie verdiepingen hoog ongemeen is!Ga naar voetnoot‡ een boek dat met geen geld te betaalen is!Ga naar voetnoot§ een boek dat gelyk als een kamer met goudleer, van 't hooft tot de voeten toe vergult is!Ga naar voetnoot** een boek wiens kanten geborduurt zyn, door de hand van den geleerden Gibson!Ga naar voetnoot*** en een boek dat verkogt is, op de verkooping van den vermaarden Heidanus! Op dat gezwets vergaderen de geleerde Schoolmeesters; de diepzinnige Boekverkoopers klauwteren de trappen van de groote Zaal op, gelyk als verminkte Matroozen; en de Aankoomelingen, van de derde, of vierde school, komen aanschieten, gelyk als hongerige karpers, die op 't geluid van een klokje zyn geleert, en op een hand vol tarwezemelen | |
[pagina 238]
| |
zullen aazen. Daar gaat het spel aan, door het opschuiven van de gordyn der paketten! daar kwetteren de opgeschoote jongens, gelyk een nest vol jonge Exters! de boven gewoonte krokende kikvorschen (de boekverkoopers) zyn een teeken, dat de onkundige Koopers, in 't kort overstelpt zullen worden, door een donderbui van Naberouw! en de Pedanten, die het zuiver nederduits misächten, om, jaar uit, jaar in, onklaar latyn, en troebel grieks te stameren, kruipen naarby, om dies wil dat zy de keurmeesters zyn, die de Biggen der geleertheid, voor gantsch, of voor ongantsch moeten keuren. Tot dus ver was Hermes geavanceert, toen de Boode hem de Haagsche Courant bragt, waar meê hy wel in zyn schik was, ziende; dat de Vadermoorders van Albion uit hun schuilhoeken worden opgedolven, en dat die groote waarheid, die mislukte Conspiratie, de halsterrige Torys, eerstdaags, klaarlyk zal beweezen worden. Londen. John Friend een vermaard Geneesheer heeft toegelegt op 's Konings leeven, en hy is naar den Tour van Londen gevoert, om in 't kort te recht gestelt te worden. Hy is, zo 't schynt, tot dat schelmstuk aangezweept door die onwaarde Eerwaardigheid, de Bisschop van Rochester, die onder een ongeschoore kruin, geschoore hertstogten aanqueekt, en die onder het masker van een vreedzaam hermelyne bont, de lichtgeloovige waterrotten van den Teems heeft poogen te verschalken. | |
Een verdichtsel.Een looze Poes, een tyd lang, op de Muizen gevrybuit hebbende, vluchten die arme dieren, ten laatsten, naar de derde verdieping, en verborgen hen in hun beschanssingen. De Kater, ziende, dat zyn jagt begon te verslappen, bedagt een nieuwe krygslist, al over jaar en dag gepractizeert by de moderne romeinen, hier in bestaande. Hy zuiverde zyn mond met versch bezwoore Wywater; hy wies zyn leden in de fontein van O.L.V. van Hal; en hy liep, op vier pooten, naar een frans Chirugyn, die het hair voor een paar stuivers, en den baart voor een halve scheert, die onze Romigranobis, met een aardige kruin, opschikte, dewelke hem daar voor verëerde met het sceleton van een sneeuwwitte Muis. Dus geëquipeert zynde, wandelde hy naar boven, stak beî zyn roofgierige klaauwen in de bonte mouwen van zyn Monnikskleed, groette de Muizen met een vaderlyke zachtmoedigheid, en sprak aldus; | |
[pagina 239]
| |
Ga naar voetnoot* Ei kindertjes, beschouwt deez' kruin;
Thans ben ik Monnik, geen Scherluin.
Hier op sprongen eenige van de lichtgeloovigste uit hun loopgraven, vielen op hun bemeelde kniën, voor dien vroomen Vader, die, met een byzondere stemmigheid, een mondvol maakte van drie Muizen. De andere dit ziende, sprongen, rechts en links, om broeder Slokop te ontvlugten, roepende,
Ga naar voetnoot†De Myter maakt geen eerlyk Man;
Een schelmsche Kater is der muizen Erftieran!
Dit is het lot dier geenen, die de geloofs-artykelen van St. Ignatius, die de welspreekentheid van St. Dominicus, en die den goeden wil van den Bisschop van Rochester, voor Orthodox, aanneemen. Want Hermes zegt, (maar laat het onder de Roos gezegt zyn?) dat die gekloosterde Prelaat niet waakt om te bidden, maar wel om te villen. En hy voegt 'er by; dat de Tour thans meêr bloeddorstige Dieren besluit, dan de ordinaire kostgangers, de Leeuwen. Algiers. Dat roofgierig Canaille is een tyd lang gecondemneert geweest, tot een onwillige Vasten, zo dat hun buiken zo gecondenseert waren, gelyk als die der sprinkhaanen, die, op primo january, eenige leevensmiddelen verzogten van de naarstige Mieren. Hermes is nieuwschierig om te weeten, of die menschedieven de zelve avontuur, die Louis Juan Vives aanmerkt, hebben ondergaan? Vives dan, die een Spanjaart is geweest, schryft; dat hy, op de eerste beeten, die hy, na drie a vier dagen vastens, in den mond stak, altoos begon te lagchen. Die Vives is de eerste Spanjaart niet geweest, die, op de beurs van zyn Gebuur, teerende, op 't inslikken van de eerste beeten, vriendelyk, bestont te lagchen. Dat wonderwerk heeft Hermes, meêr dan éénmaal, in zyn eigen persoon geëxperimenteert, toen hy op het Spitsbergen van Monsieur Courtins fransche kostschool, zo abondant in parei-sop, als schaars in kalfsvleesch, moest overwinteren. Dat wonderwerk heeft Hermes beleeft in den lyfknegt van een Hooglandsch Vendrig, in garnizoen leggende tot Sluis, die een hartsleere broek (apparent uit weelde) opät, al lagchende. Dat wonderwerk oeffent nog dagelyks een luije Bedelmonnik, een fransche Kamerdienaar, een Pannelekker, een Linkerman, en alzulke, zo door de Luiheid, als | |
[pagina 240]
| |
door de Armoede,Ga naar voetnoot* gekorve dieren. Niet vergeefs roept Hermes? O hemel van een Ledikant, hoe vruchtbaar zyn de Geleerden, in wonderbaarlyke Ondekkingen! Parys. Daar staat een Reglement uit te komen, om 't getal der Boekdrukkers, alhier, te vermeerderen, (dat is zo nootzaakelyk als of een Bakker een nest vol jonge Muizen poogt op te brengen met de pen.) mits dat zy, in 't toekomende, blyken zullen geeven van meer bekwaamheid (dwingt eens een Boekdrukker, om iets te geeven dat hy noit bezat.) En dat ze haar drukkeryen beeter zullen voorzien van welgegoote letters, (die Heeren zyn doorgaans meer voorzien van welgegoote gietleugens, dan van welgegoote Letters.) En dat is de Parysche voorwaarde van de vermeerdering der Boekwormen, die gelyk als de Zywormen, aasen op blaaden. Hermes zal de boekdrukkers een dubbelt rantzoen schenken, dewyl zy, dag en nacht, pompen, om zyn papiere kraak, die, tot zinkens toe, met Contrabande feilen gelaaden is, boven te houden; en hy zal de vermeerdering van die generatie, benevens de welgegoote letters, overslaan, om alleenlyk te treeden op de proeven hunner bekwaamheeden. | |
Een Sprookje.Monsieur Barbin een fransch boekdrukker, is zo goed koop wys geworden, dat het maar schaade voor de hand is van de kinders op de hooge school te zenden. Den Abt Sakerdaan vroeg hem eenmaal; op wat wyze hy geraakt was tot die Piek van Kanarien der geleerdheid? waar op vaerdiglyk andwoorde. Daar is een geslacht van vlugge geestjes, die geduuriglyk uit de herssenen der geleerden uitwaessemen, welke geestjes, met blydschap, in de hoofden der boekdrukkers, die de studien der wysgeeren, door de drukpars, Faciliteeren, gaan nestelen, desgelyks wort een drukker, door den reuk van kennis doorweekt, wanneer hy komt te roezemoezen in zyn oude boeken, of wanneer hy dezelve, gelyk als Delfsche krentekoekjes, van den schedel des hoofts, tot de planten der voeten, komt te vergeelen, met koper bladgout. O een boekdrukker is de Spinnekop die de pestlucht der geleerdheid inademt! een boekdrukker is de Pad, die, tot berstens toe, opswelt door 't vergift der wetenschapen! een boekdrukker is de opgesperde duif, die de koortsige humeuren, uit het kranke licghaam der Filosofie, na zig haalt! en een boekdrukker, schoon dat hy voor een ronde nul, in d'Algebra der geleerden, te boek staat, echter verzamelt hy meer stofgoud uit de houte Myn van zyn drukpars, dan al de Schryvers hebben verzaamelt, 't zedert de letterlyke geboorte van den Amsterdamsche Hermes, tot aan het ontydig sterflot van den Rotterdamschen Anubis. | |
Waarschouwing.Verwacht nog eenige sprookjes van den Doktor Chou vert, van Mejuffrouw Kabuis-kool, en van het Zoontje |
|