Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Beschryving der Schotsche Hooglanders.HErmes heeft met plaizier die fraaie memorie, over de Schotsche Hooglanders, ingezien, en dewyl hy in zyn groote jeugd, met een groot getal van die bergwilden is bekent geweest, zal hy zyn Leezers, een vermaakelyke, en een moedernaakte beschryving vereeren van dat woest gewest derGa naar voetnoot* Cacunisten. Schotland is in twee zoorten van volk verdeelt, en die twee zoorten zyn, grootelyks, onderscheiden in zeeden, en in taal. De Schotten die breet Engelsch spreeken, zyn maatelyk geciviliseert, en, de Wraak, Ontrouw, en Intrest, uitgezondert, zeer beleefde Eilanders. Maar de Hooglanders, die een Aapetaal stameren, Gacht- | |
[pagina 226]
| |
let genoemt, zyn wilde, onbesuisde, diefachtige, moordaadige, en wederspannige heerschappen. Een Haagsche Snyder, die, met diefsche tanden, een goddelooze rekening weet uit te rekken, zou geen vloer-Pagadetten, nog paerden konnen stallen, op het fatzoen van de gekoleurde vachten der Hooglanders, die met de navolgende sieraaden zyn opgetooit. Een hembd, dat zo sneeuwit is, als of het door een Loog van tabakssteelen was gehaalt, bedekt een Hooglandsche huid, zo zacht als een beeldsnyders robbevel; over dat fyn kloosterdoek slingert hy een gestreept Lynwaat, waar in zo veel plooien zyn, als in een spaansch Wambes; zyn hooft versiert hy met een Muts, zo breet als een Bossche koek, en zo plat als een Eijer-vlaade; om dat hy niets van waarde bezit, daarom draagt hy geen broek, en zyn schoenen zyn uit touwwerk zaamgestelt, een voorboodende voorspelling, dat zyn dievenek, door een nachtdas van die verworgende stof, staat opgeschikt te worden; die armoedige equipagie omgord hy met een breeden draagband, en daar in een breetGa naar voetnoot* slagzwaart, benevens een pistool op den gordel, en aan de rechter zy hangt een goudbeurs wel voorzien metGa naar voetnoot† haveren-meel, een langwerpige snuifdoos, by hem een Meulen genoemt, benevens de daar toe behoorende yzere instrumenten, als een spatel, een lepel, een tabaks pyp, en diergelyke snuisteryen. Dus uitgerust tyt hy op de lappen, hy is zo gezwint als een Hinde, hy klautert berg op, berg neêr, als een Steenbok, hy springt over 't moeras, als een Vos, hy belaagt zyn gebuuren, als een Arabier, hy steelt, als een Raave, moort als een Maraen, is myneedig als een Yr, en hy sterft als een Beest. Dat gedeelte van Schotland is ontoegankelyk. De Romeinen hebben het nooit konnen overheeren, waar uit niet duister blykt, dat de Paus vermoogender is, dan die weerelddwingers, want, tegenwoordig zyn zy zo afhankelyk van die Piramidaale Monnik, als de Parlementarissen afhankelyk wâren van Cromwel; als Klaasje, de Man is wel! afhankelyk is van zyn rosgehaairde Beverkat; en als dempige Willem den hartdraaver afhankelyk is van de opstygingen der Zotheid. De glasblaazers van Gasconje, zyn alle Edelluiden (dat is een | |
[pagina 227]
| |
considerable Adeldom, die afhankelyk is van een blaaspyp!) en de Noblesse der Hooglanders zyn Draaiers van houte drinkbekers en van Mostaardmolens (het is geen wonder dat dat Canaille haar nabuuren by de neus vat) welke Draaiers alle afkomstig zyn van de koningen Fergus, Ambirkilet, Malcolm, Macbet, en Marcomir. Zo trots is een Hooglandsche Hottentot op dien leelyken naamrol, dat de Kapitein B**, die uit een Tamboer herschept was in een Hopman, opentlyk, tot Abdera dorst zeggen; Dat één once Hooglandsch bloed dierbaarder was, dan dat van den H. Januarius, en dat alle de schatten des aardbodems niet vermogten, om een verspilde drop van zyn adelyk haveren-gorts-vocht, te evenaaren. Wanneer een van die Berg-Ourssons de zee is gepasseert, dan verbeelt hy een glas Rotterdammer bier, dat men aan 't Y drinkt; want dan is hy, in min dan drie minuiten, een volslaage Hoveling. By voorbeelt. Een Ambassadeur van Jakob de tweede, Koning van groot Brittanje, moest eenige daagen zig ophouden tot Breda, om aldaar af te wachten, op eenige gewichtige Depeches, als wanneer de Commandant Balfour, zyn Excellentie, verzelt met alle de Officieren van zyn Regiment, ging opwachten. De gezant was gelogeert in de voornaamste herberg, doch dewyl hy een groot getal Edelluiden, en knegten had, viel die Caravansera hem veel te klein. Hy beklaagde zig hier over tegens den Commandant, toen een Hooglandsche Vendrig opstoof, en met een byzondere beschaaftheid, aldus sprak; Myn kamer, uw Excellentie, is 't eenemaal tot je dienst, mits dat het maar is voor een week. Die kamer (nota bene) was by na zo ruim als een Quakkelkoi, en zyn Ledikant iets breeder dan een Pruikedoos, en iets langer dan een dambort, was de Bruilofts-koets geweest van Ferquarht den eerste, den vyftigste Koning der snelgehielde Bergschotten. Het spreek woord zegt; de duivel schuilt achter 't kruis. En Hermes zegt; een Hooglander schuilt achter zyn schilt. De Heer Macklout verhaalde eenmaal; dat een paar Britten, over het doodsteeken van een paar Engelschen, zig refugierden naar de ontoegankelyke bergen van Hoogland, die natuurlyke sterktens, waar over een aartschelm Rob Roy genoemt, zo veel jaaren lang heeft geheerscht. Een van die Britten, dat een zeer geduldig Man was, kreeg verschil met een Hooglandsch Edelman, die hem | |
[pagina 228]
| |
zes stuivers afvorderde voor het draaijen van een houte-kelk, en de woorden wakkerden zo onder de hand, dat de Hooglander zyn slagzwaard, en de Engelsman zyn stootdegen, her aus, haalden. Den Hooglander verweerde zig onder 't faveur van een houte schild, dat hem van den hooftschedel, tot aan de hielen toe bedekte, zo dat de vergrimden Brit, (dus oorlogen de Leidsche studenten doorgaans) niets kon quetsen dan die houte deur. Zyn Makker, die in dat dagdieven verdriet kreeg, riep; dat hy het, kort en goet, zou maaken, met zyn party! waar op hy met een Britsche G** damme! andwoorde; Dat geef ik de beste Schermmeester in vieren, want dat dieve kroost verschuilt zig, stoot op stoot, achter de schanskorf van een houte Gardefeu. Den oirspronk van dat Ras is zo duister als hun bergen hoog, als hun moerassen diep, en als hun schelmstukken ontelbaar zyn. Een zeeker schryver zegt; dat de Hooglanders zyn voortgerolt, uit Scota, de dochter van een Egyptenaar. Dat kan wel waar zyn, (zegt Hermes) want de twee hooftdeugden van de heidens, liegen, en steelen, straalen, 'er, braaf doorheen. Hendrik een Opperdiaken van Huntington, schryft; dat zy voortkomen nit deGa naar voetnoot* Biskaiers. O dat is een geleerde Natie (zegt Hermes) en zo medeleidzaam dat zy de stokoude luiden, met straatsteenen, plegten te canoniseeren. Buchanan (die is een schots Auteur, by gevolg een Edelman en gelooflyk,) verhaalt; dat die Hooglandsche Tartaaren afkomstig zyn van de Celten, die de Pireneesche gebergtens overklauterden. Mattheus van Westmunster verhaalt ons; dat de Hooglandsche Reebokken, door deGa naar voetnoot† Picten gezaait, en door de Yrsche zoggen geworpen zyn, en dat zy daarom Schotten, (dat is) een duister, en schots gebroet, genoemt worden. Camden (die was een Engelander, en by gevolg een voorstaander van strong Ale, en van Powdered beef) voegt 'er nog by; dat de Hooglanders voortgekrabbelt zyn, uit de Scythen. Dat is waarschynlyk (zegt Majas zoon) want zy zyn met Moord, Verraat, en Dievery, zo familiaar, als met hun daagelyks voedzel van gestoole haveren-meel, en met de toespys van geroofde koeien- en schaape-bouten. Is 'er een nieuwschierig Landbeschryver, die benieuwt mogt | |
[pagina 229]
| |
zyn, om eenige vordere eigenschappen dier gepolyste Waldroovers, na te vorschen, laat die een Pelgrimasie onderneemen, na den mirakeleusen Sant der Bergschotten,Ga naar voetnoot* St Rob Roy, by dewelke hy een moedernaakte ontkleeding, zo wel als ontdekking, kan bekoomen. Hermes scheit 'er af, door, dien hy eenmaal geleezen heeft in het testament van Heer Jan Biekorf, een honigzoet predikheer, tot Hoboken, dat de lange Vertoogen, zo wel de onverduldige, als de wyze Leezers, in slaap zuien. | |
De dynsdaagsche Courant van Hermes.Florence. Verscheide Luchtzotten, of sterrekundige, (dat is een soort van Ingenieurs die de Almanaks-santen vieren) werken aan de verbetering van Don Antonio Maginôs profecy-boek; doch daar is veel hoop dat zy vruchteloozen arbeid zullen doen. Het lust Jupyns kind, om met de starrekykers eens te praaten. Weetje wel, Heeren Starrekrachtkenners, dat Romulus den eersten Romeinschen Almanak opgestelt heeft? en om dies wil, dat hy zig beeter verstont op den Oorlog, dan op de beweeging der starren, daarom heeft hy maar tien manden voortgebragt. Weetje wel, Kaerssnuiters van het half rond, dat Numa Pompilius zyn opvolger is geweest, die 'er een paar maanden heeft bygelast? weetje wel, Botanisten van den vyfhoek, dat Julius Caesar, na dat hy den grooten Pompejus, uit de velden van Pharsalien, naar Egypten had weggepakt, de reformatie van den Almanak ondernam, die zo volmaakt uit de pen te voorschyn kwam, dat die een Kalender van Verwarring genoemt wiert? Weetje wel, Heeren Kastelyns van de dwaalstarren, dat den Abt Petit, den aldereersten pausselyken Almanak 't zaamgeflikt heeft? weetje wel, Voerluiden van den gestarden bolderwagen dat de Paus Gregorius den Almanak zo roemryk verbeterde, dat de vermaardeGa naar voetnoot† Ticho Brahe, die herstelder der starrekunde, zyn Ht. vereert heeft met de navolgende attestatie. Die starrekundige, puffen en blaazen, gelyk als gequetste Bruinvisschen, en zy dreigen den Almanak te verbeteren, volgens de Theetafelen van Copernicus. Te vergeefs trachten zy met hunGa naar voetnoot‡ sterreplatklooten, bres te schieten, in de Gregoriaansche Almanaks-vesting; en, om dies wil, dat die Almanak gelyk als een goed Katolyk, met | |
[pagina 230]
| |
de beweegingen der Lucht-toorsen over een komt, en om dat niemant grooter bescheid, dan een Pausselyke Waarheid, uit een aardsche Almanak moet verwachten. Was onderteikent. Ticho-Brahe. Bern. De Notarissen, die wegens snood bedrog, in het land van Vaux, afgezet zyn, hebben die zelve pen, die het bedrog gepent heeft, tot hun verdediging aangebooden, doch dat billyk request is verworpen. Sr. Anubis. Aan de navolgende vyf merktekens wort een galant Man gekent. Hy is geen Weiffelaar, ook niet in de aldergevaarlykste gelegendheden. Hy is ootmoedig in Voorspoet, en fier in Tegenspoet. Hy wykt geen duimbreet, wanneer men zyn Cauragie opeischt. Hy doelt maar alleenlyk, op zyn glorie. En indien hy geen Wysgeer is, ten minsten, hy bemint de wetenschappen. Nu is de kans schoon om ons een proef te geven van uw Onverzaagdheid, Papa, en het is niet waarschynlyk, dat een Man, die de Rechtsgeleerden attaqueert, schroomen zal, om de Beampt-schryvers te diverteeren. Maar een zaak wort alhier gerequireert; Mentionneert geen Notaris, die een Tydelooze Buitenplaats overrompelt heeft, door de tweevoudige punt van zyn Pen. Spreekt van geen Notaris, die een gewelt maakt, gelyk als de stampers van een Oliemolen, doch die den ryken overlaat met goude, en den armen met yzere ketenen. Snapt van geen Notaris van Abdera, die zo diep keek in den Inkt-pot van de Mingodes, dat hy de wyzer, van zyn vollemaans-tronie, 'er by opzette. Klapt van geen Notaris, die, gelyk als een Jehu, met een paar Hartdraavers het stof van de Vegt, tot aan de wolken doet opstuiven, en die zyn tegenstreevers smyt met een Jeroboams slag. Vermaakt u met geen Notaris, die, (gelyk als een Snol toeleid op de Zeedigheid) des gelyks, de Religie poogt te verrasschen; min om derzelve geboden op te volgen, als wel om zyn begaane ondeugden te verglanssen. En voor 't laatst; diverteert uw Leezers met geen Notaris, die altoos de schrift op de tong, en den duivel op de punt van zyn pen voert; want daar is zo veel staat te maaken op zyn gebed als op de Paternoster van een Spaansche Tonneelkat, die, op het eige moment, dat zy de strikade van St. Quikzilver staat te ontfangen, een Ave-Maria prevelt, of een Roozenhoedje. Neen | |
[pagina 231]
| |
Tuchtheer der gebreken, vereer ons liever een beschryving van die ongeinteresseerde Notarissen, die..... die..... Ach Hermes! myn tong kleeft aan het gehemelte, en de pen wil niet glyden.... die nog gebooren zullen worden. Uw waare Vriend, Als Nog. Sr. Als Nog. Het woord eens Roekelooze, springt over zyn lippen, en de tong des Wysgeers is in zyn hart. Spring jy, Heer Als Nog in een bed vol Netelen of neemt; in stee van een stoel-kussen, een nest vol Wespen, of een Mieren-heuvel. Want ik ben niet te wys, maar ik ben te bros, om myn aarde pot te wryven, tegens de kopere ketel van het Notariaat. Hermes Tresminimus. | |
Een Avontuur van Ja** in de Star, de schoone Palingbraadster.Hermes is zo gedecontenanceert door 't gekras van den ouden zoetekoeks Rave; door 't gezigt van den Elger, waar meé Kees de doode paling verrascht; door de traanen van JaGa naar voetnoot*, die sneeuwwit bloed stort, en drooge paerlen schreit; door 't gebalk van de mooïe Meid, die gecorrumpeert is, door de steekpenningen van Papa's eerstgebooren zoon, een onrechtvaardig Rentmeester der woekker-rekeningen; door de gehonigde zuchten der resteerende Ael-meerminnen; en door een jaar van Zeven zomers waar meê Maja's kind wort verbluft; door al die Fatalitityten is hy zo ontstelt, dat hy zig moet vervrolyken met J**s mislukte rekening op het Pachters zoontje. | |
Ga naar voetnoot* Parodie.Daar woont een Lob-aal-nymf, aan 't Palingbraaders strant,
Die, om den derdendag haar Maagdoms jaargetyde,
Met wyn en suiker viert; tot Aflaat van den brant
Dier Zotten, die dat Dier aanbaaden, eerden, vleiden.
Ten laatsten schoot de Pacht, met Wyn en Goud verzelt
Een bres in Ia**s fort, die toen de Vlag liet daalen;
Dit spyt de Mooie Jan, door minnenyt gequelt,
Die als een waarent spook nu loopt, in 't hondert, dwaalen.
Ei let doch op dees Avontuur,
| |
[pagina 232]
| |
Die niet zo doodlyk is, dan die van Palinuur.
Goelyke Ja** Starkruid, wel weetende dat een Herbergs wicht alvoorens in Pacht, en naderhant in Eigendom wort geoccupeert, verliefde op een Pachters zoontje, dat pas zyn vierde Beterhuis kon optellen, en dat een doodshoofts Aapje zynde, echter het leeven inspireerde aan Maffe Ja**. Alle de Meisjes van de Palingbuurt verblyden haar over die lieve keus, want Ja**s tongetje was de geessel der Dorpjuffertjes. Was een Meisje schoon, die noemde zy een Geschilderde Pop; was zy lang, dan was zy een Meiboom; was zy kort, dan was zy een Polichinelle; was haar speelmeisje poezelig, dan schold zy die voor een Waerdin; en was het schaap mager, dan was zy een Timmermans Schaaf, Indien dat Kerveltaartje vroolyk was, dan was zy een Assurante Feex, en was zy zeedig, dan riep Ja**; dat de stille zeug al de mannetjes eikelen, alleen, insloeg. Ondertusschen gebeurde het, dat Ja**s Eerbaarheid, beezig zynde om een Iufusie van Monopolie in te neemen, ontdekt wiert, op de volgende wyze. Ja** was gewoon om haar Zeedigheid, tegens den avond, vast te spellen op haar onderste hoepel-rok, en wanneer die Walvisch beene Sauvegarde was afgelegt, dan kon Ja** zo min een verliefden storm weêrstaan, als een teedere Bruid den Vigoreuze aanval van haar ontvonkte Bruidegom kan Resisteren. Achter de Aal-caravanzera van de Star loopt een arm van den gryzen Ryn, alwaar de hoekers, en de Transportscheepen, voor eenige ogenblikken, hun Ankers laaten vallen, om dies wil dat zy, betoovert door de zoetekoeks gorgelen van een half dozyn Paling-Sireenen, die van na by pogen te zien, en te groeten. Maar na 't gezigt van Ja**s keurs,
Na 't zwelgen van Papa, en na Heer Knelis zuipen.
Verschiet een Reyziger, met een geploide beurs:
De schaduw van 't vermaak stort, ligt, in wanhoops stuipen.
Die achterplaats wiert by dit paar verliefde stroohalmen uitgekipt, om aldaar hun vroeg rype Bruilofskoets te spreiden; en reeds, had de Palingzieke Nymf den jongen Pachtpeilder omcirkelt met haar warme bouten (een Aap wort doorgaans om het middellyf geketent) wanneer een half bezoope Mos, uit de trekschuit komende, met een paar ongewyde Beerepooten, de vereenigde gelieven over 't lyf liep. Na dat zyn eerste schrik een weinig verdunt was, begon hy te baeren als een ongansch Verken, schreeuwende; Man must das deibels vee im Ryn werffen! waar op de resteerende passagiers toeschooten, die, door de Assistentie van een dievelantaerntje, die Minnaars ontdekten, nog zo verknogt als een koppel Leeuwerikken, die door de konstige hand van een fransche Kok vast gespeet, maar, alleenlyk, gesepareert zyn, door een hand vol versche Pieterseli. Vaar wel getrouwe gelieven, en wees verzekert, dat Hermes de navolgende avontuuren, van Ja**, die hem zullen gecommuniceert worden, met dezelve onvervalschtheid, zal opbazuinen. |
|