Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
No. 28
| |
[pagina 218]
| |
ken, spits van kin, en geschoudert ben als de punten van een Morgenstar; ja ja, Hermes, dat alles is waar; maar dat alles belet niet dat ik een Poëet, en wel een van de modderachtigste der broederen ben. Wat dat ik vermag in Rym, dat weeten de Pollikanisten van Haerlem; en wat dat ik opgeef in Onrym, oordeelt daar zelve van Grootspreeker, uit deeze onderstaande redenering. Een uitgebytelt vertoog van Andreas Mesopotamus, in Faveur van de Dichtkunde. In het begin was de taal maar voor de nootzaakelykheid, en onze Voorouders klepten, gelyk als de Oijevaars, die omtrent half Maart overkoomen. De geschigt-, en de Redeneerkunde, wier kantoormutsen met meerder franjes moesten brallen, kapten den eenvoudigen stamboom der taal in spaanders, en de Poëeten verzamelden daar van, by dag en nacht, de splinters, om daar meê het hair en den baard op te zetten, van hun potaarde helden en porcelyne Goden. Uit dien hoofde vergelyk ik onze taal, beschouwt in haar oorsprong, by een klomp goud met myn-aarde verzelt; die zelve taal, door de Redenkonst gezuivert, by een stuk geloutert goud; maar de Dichtkunde is een goude Vaas, min verrykt door de stof, dan door den arbeid. De Mensch alleen heeft het kunstje fix om iets naar te bootsen, hy alleen kent de vergelykenis, en der zaaken evenmaatigheid; en wie doch, onder de menschen, overtreft daar in een Dichter? Waarom vermaaken wy ons met het conterfytzel van een doode slang, door van Kessel, met een dood licghaam, door van Dyk, met een dooden haan, door Hoendekoeter, of met doode bloemen, door den half dooden Roepel, gepinzeelt? om dies wil dat de Schilderkunst en de Dichtkunde, de Aapen der Natuur, en de Hofbouffons der schepping zynde, de eerste de stomme, en de laatste, de schetterende Poezy wort getyteleert. Neen Hermes, neen Strandreus van Abdera, een Poeet is niet alleen een historieschryver die een zaak, eenvoudiglyk verhaalt, maar hy is een stoknar die alles, en alles, op het aldernatuurlykst, poogt te verbeelden. Wanneer een Poëet een zeestorm beschryft, doet hy dan de winden niet opstuiven, gelyk als een Societyt van ontstelde Groenwyven? doet hy de scheepen niet splyten, gelyk als Kuipers duigen? doet hy de zee niet, voor en achter, onspringen, gelyk als een Engelsman, die een Countrey-dans opleid? doet hy de rotsen niet | |
[pagina 219]
| |
hardebollen, gelyk als een paar brusche Worstelaars, die om een nieuwen hoed kampen? en eindigt hy niet met Blixemstraalen, gelyk als den gestraften Vrygeest van Jean Baptiste Poquelin? Ha Hermes! een Man die de Poëzy verband, is een erfvyand van de betooverende spelonken, zilvere vlieten, geheiligde bosschen, van gulde troonen gebouwt op marmere boogen, en van hondert diergelyke bekoorelykheden. De oude Gaulen wierden door de Druiden, op 't geluid van heldenzangen, na den vyand opgevoert, ja zy wierden zo aangemoedigt door de moordliederen van die Woudpaapen, dat de verslaagene, en mors-doode Kampioenen, meenigmaal, van meet af aan, opreezen, en als gebleekte duivels, op nieuws, de hoorens opstaken. Ja om het nog een Octaaf hooger te neemen, waaren de twee Dichters,Ga naar voetnoot* Orpheus en Linus, de theologanten niet van het Heidendom? en wierden de aloude Orakelen, door de priesters, en de H. wetten, niet in Veerzen overgeleevert, door de Wetgeevers? worden de Zanggodinnen niet de dochters van 't geheugen genoemt? is de dichtkunde den Ceremonie-meester niet, die ons geleid tot in het geheim kabinet der Grooten? en wort een schimpschrift, opgestelt in onrym, niet voor een Pasquil, maar in Rym, voor Orthodox gekeurt? Dit zo zynde, misacht ik uw koele railleries, vader Hermes, want een goed Poëet trekt zig zo min uw hekelschrift aan, als een Geneesheer iets opneemt voor een Quakzalver. Ook is het tyd de Dichtkunde te laaten berusten, want een Man alleen kan 't geheel al niet op zyn tanden neemen. Een Beurzesnyder in 't gedrang van 't Kanaille, is gelyk aan een Auteur onder een troep vergrimde Dichters; de minste Rymelaar is bekent met de modder van Helikon, en geen zo gering Poëetje, of het is familiaar met de straatsteenen van den Parnas Een bende gevleugelde Fransche Muziekanten; op goed nederduitsch, Muggen genoemt, overduivelen een Olifant; en een nest van Bredaasche heiboeren, Mieren gedoopt, speelen den gebraaden haan over een Leeuw. Eindelyk en ten laatsten, vermyt de geangelde gramschap van een Dichter, want tarwestroo eens Tuchtheers moet zorgvuldiglyk, de geglomme kool eens aangeblaaze Poëets vermyden. | |
[pagina 220]
| |
Andreas Mesopotamus. | |
De verdediging van Hermes.Een Man die niet durft vegten, vreest het gevaar, en verliest de glorie (zegt Hermes) en daarom springt hy op den rug van dit sneeuwwitte bataille-paert, hy neemt de lans van zyn zwaanenschaft in de vuist, en hy zet zit schrap, tegens den Advokaat van het Y-parnas. Een Poeet slacht een Cartouchiaan, die zyn doodvonnis draagt op zyn voorhooft; en een Dichter die zyn papiere speelpop, onder het raazent teeken van Cancer, voortbrengt, is meêr benoodigt om een hand vol Niespoeder, dan om een hand vol Tuberoozen. Ook is 'er zo een nabestaande bloedverwandschap tusschen een Gek en een Poêet, dat men den eersten op 't gezigt, en den tweeden aan zyn taal kan onderscheiden. Maar heeft de Heer Mesopotamus nooit gehoort, dat Plato zyn Algemeenebest heeft geinterdiceert aan de Dichters? aan die Dichters, die, door het zingen van de goddeloosheden hunner Goden, de menschen tot diergelyke gruuwelen koomen op te wekken. Ommers is de geestdryyery der Poëzy niet overeenkomende met de deftigheid der wysgeerte, zelden met de vroomheid der zeeden, en nooit met een bezaadigt verstant. Het Italiaans spreekwoort feilt nimmermeer;Ga naar voetnoot* een goed Land, en quaad volk, een goed Poeet, een ondeugende geest. Aristophanes zegt; dat de God der dronkaards, benoodigt zynde om een Poëet, moest nederdaalen in de hel, hebbende, te vergeefs, 'er een gezogt in den Hemel. Heeft de kerkelyke wet, het leezen der weereldsche Poezy niet verbooden aan de eerste Leedemaaten? en verleent de Keizer Filippus wel eenige tolvryheid aan de Dichters, gelyk als aan zyn andere onderdaanen? Is het niet een schimpscheut, die aan een galant man onverdraaglyk is, wanneer men hem begroet met den scheldnaam van een Poëet? en een perzoon, die een Dichter is by broodwinning, is die geen Volontair onder de bedelende infantery van Dom Gusman d'Alfarache? Is de Poeezy niet vermaagschapt aan de Britsche of Normandysche valsche getuigen, zynde haar doopnaam Verdichtsel? en, om geen moderne Dichters door te stryken, en om deeze Hermetische stelling met één éénig voorbeelt der Oudheid, te bewyzen, | |
[pagina 221]
| |
is een volmaakte Hoveling, een Romeins Edelman, en een galant Ridder ('t is den grooten Ovidius dien Anubis in 't oog heeft) niet naar het barbaars en vervloekt Tomos, in ballingschap gezonden, om dies wil dat hy meêr dan het een fatzoenlyk Man toestaat, geattacheert was aan het ziels en licghaams bederf der inkankerende Dichtkunde? | |
Het Memorieboekje der Coffihuis-staatkundige verduitscht.Koppenhagen. De Directeur van het Opera heeft zyn afscheid, bekomen, benevens zyn onderhoorige Gecoiffeerde Rietmossen, en fredonneerende sprinkhaanen. Hermes zal de Meloen-kas der zingende springende tooneelduiven eens wagen wyt open zetten, om 'er de zon der Waarheid te laaten doorschynen. Het Opera is een muziekaal tonneelspel, verrykt met hoeren, boeven, en konstwerktuigen. De Abt Perrin, die een groot Theologant in de Litanien van het Opera, en introducteur der Ambassadeurs, by den hertoog van Orleans was, is de eerste geweest, die in 't jaar Sestienhondert negen en sestig, het Opera te Parys, heeft geintroduceert. Dewyl de onkosten, daar toe vereischt, overdaadig waren, associeerde hy zig met een perzoon van Qualityt, die meêr gequalificeert was voor het schouwburg, dan voor den Oorlog, en met de heer Champeron, die meêr onedel goud in zyn koffers, dan adelyk bloed in zyn aderen voerde. Dit driegespan beschreef de vermaardste Ridders van B duur en B mol, om op het steekspel van 't Opera, opgerecht in de kaatsbaan van de Masaryn-straat, te verschynen. Aldaar verscheen de muziekaaleGa naar voetnoot* Clediere, wiens helm wiert overschaduwt door de paerdshairen van een strykstok, en wiens kopere schild geborduurt was, met de vedelsnaaren van een Cremoneesche viool de gambe. Men zag 'er den onverzaagden Baumaviel, by manquement van een schuiment oorlogs-ros, op zyn eigen hoeven, komen aandraven, zyn rechterhand was voorzien met een strydbaare Basson, en zyn ruige borst was gewapent met een borstharnas van muziek papier. De forsse Miracle die grys geworden was onder het gromment wapentuig van een verschrikkelyke Bas, en die door de laatste vorst van een verteerende honger was verminkt, kwam meê aan- | |
[pagina 222]
| |
druipen op den triomfwagen van de Languedoksche huurkoets. De verheeve Ridder Lambert, organist van St. Honorê, die straffer bezielt was dan den buik van zyn metaale klokken, wiert met een confusie van Discordante stemmen tot kampioen verkooren van de doolende prinsesse l'Opera, een speelkind van den Abt Perrin, gedoopt Pomona. Dat, te recht zo genaamt, Tournoispel, wiert zo lang gecontinueert, dat de duivel van verschil, en de verstoorder van alle maatschappyen, Intrest, dit driegespan, verdeelde, waar door de Abt zyn handvest op de springers, de de Zingers, en de buitelende Operatrices, resigneerde aan J. Baptist Lully, den Surintendant van de Muziek des Konings, die op de ruinen van Molieres Schouwburg, de Queekschool van het betoovert paleis der zeven doodzonden, het Opera, bevestigde. | |
Het vervolg van het leevens bedryf des Persianschen Zydewevers.Een Man die den eersten slag geeft, heeft de eerste avantagie; een Man die eerst schelt, krygt het eerste gelyk van 't Canaille; en een Man die zig eerst tot een guit declareert, onderschept de onrype Waarheid; (zegt de geestryke Gulistan) en hy bewaarheid die kortbondige zinspreuk in het navolgende leevens verhaal van den vermomden Zydworm, de huichelenden Grisanot. Ga naar voetnoot* Hermes heeft zyn twee helden gelaten in een Luiks bierhuis, die aldaar, onder het brouwen van een eerlooze Conspiratie, op denGa naar voetnoot† reuk wierden nagespoort door de leelyke schoonzoon van den Zyworm, Kidi genoemt, een Reus die al de mynen had van een Koning der zee-netelen, en die nooit iets oprechts heeft gehad dan zyn pikzwart sluikhair, met welkers strengen hy de moederlievende Tullia wist te vangen, gelyk als een Gooier hengelaar een Modder-zeelt verstrikt, met een paerdshaire vischlyn. Naauwlyks was dit driequarts Praatertje nedergegezeeten, naauwlyks had hy zyn geele wolfstanden met een pintsglasGa naar voetnoot‡ Serbster bier gespoelt, en zyn doodelyken adem door een pyp tabak gecorrigeert, of dit Triumviraat wiert een graauwe wolk gewaar, waar uit een quaadaardig gespook, onder de gedaante van Kidis huisvrouw te voorschyn kwam, welk gespens met traanen en gebeeden verzogt, om | |
[pagina 223]
| |
de vierde Participant te moogen zyn, in den beslooten Sultane moord. Dit verzoek wiert zo ras bewilligt als verzogt, doch de uitslag van 't verraat is, in alle deelen, overeenkomstig geweest met het volgende Persiaansch sprookje. Drie Persiaansche struikroovers, die na by Tauris op de Loerjagt laagen, betrapten de huisvrouw van een voornaam Koopman, plonderden die ongelukkige, en poogden naderhant om haar Eer, zo wel als haar schatten, te bemachtigen. Die rampzaalige Dame verneederde haar voor die drie Boschkloppers, verzogt eenigen tyd uitstel, en bediende haar van de gewoone plichtpleeging der Perssen, zeggende; Myn huis is veradelt door uw tegenwoordigheid? ik zal my opofferen aan uw wil, en myn oog-appelen zullen de voetpaden zyn van uw spitsche Laersen. Die woorden-honig verzachte het wrange Limoenzap van hun boos voorneemen, zy stelden 't schelmstuk uit, en schikten den jongsten naar Tauris, om eenige leevensmiddelen te koopen. Die jonge guit verzamelde alderhande lyftogt, hy kogt ook olyven, ingeleide agorkes, meloenen en versgeplukte druiven; hy dee, desgelyks, een vloeibaare voorraat op van Scirasser wyn, gemusqueerde Perfico, en Eau de Burbade, maar hy Calculeerde op den meridiaan van Eigenbaat, dat hy heer en meester zou zyn van den geroofden buit, indien hy zyn twee Compagnons den bek brak, en daarom Parfumeerde hy alle die delikatessen, met den doordringenden, wierook van onvervalscht rattekruit. Doch de twee andere dieven, die, ondertusschen het zelve opzet tegens hem hadden geformeert, verwelkomden hem, met een Salvo, van, met dubbelt scherp gelaade karbynen, en ontgonnen toen hun moordbanket. Maar terwyl de een beezig was om de gezondheid van den patroon der Bandieten in te stellen, overviel hem een flaauwte, de andere, die zyn makker poogde te ondersteunen, kreeg een Spaansche stuip, en zy staaken beide den moort. De Dame, die, by Anticipatie, de bed en tafel-gemeenschap van dat schuim versmaade, begon moet te scheppen, vergaderde haar echte schatten, en liet die moordaadige boschroovers geexponeert aan de schimpende kraaien van Persien, en aan de niet quytscheldende rechtsgeleerde gieren van Ispahan. Dit is het eige lot geweest van de schynvroomen Grisanot, van den geltzuchtige Kidi, en van de verfoeielyke Tullia, (vervolgt de wyze Gulistan) die na dat zy de leuge bazuin van hun eige | |
[pagina 224]
| |
Oneer, te vergeefs, hadden uitgegalmt, die na dat zy, te vergeefs, hadden gepoogt, om de door arglist gevange Sultane, van haar Eer en schatten te berooven, alle drie, in een volmaakte oneenigheid, Civiliter, hun met walvischtraan opgevulde leevenslamp, hebben uitgeblaazen. Maar ik verwyder my van het ongeblanket leevens verhaal des Zydeweevers (vervolgt Gulistan) te meêr daar Grisanot, gelyk als een onverduldige Juffer, na zyn toerbeurt verlangt om te Oreeren. Daar staat hy vlak overent, gelyk als een omgekeerde Winkel-el, daar begint hy den gerimpelden Regenhoed van zyn voorhooft op te rollen, en hy poogt, om door de borstelige Bariere van zyn rosse wynbrauwen, zyn medepligtige, moet te geeven, die met een verraadersche, zo wel als kinderlyke achting, de redenvoering van den doorweeven Orateur, afwachte. O waarde broeder in Ondeugd! O doorstikte raadsheer in een zaak, die nog Linnen nog Wolle raakt! en O doorbreide Tullia! (sprak de bedroefde (dat is) in schyn bedroefde Zyworm, begrynzende den Boxenmaaker, zyn Schoonzoon Kidi, en zyn troetelkind Tullia, ik ben zo benart, als een Winterwolf, die bezet is door een troep vergrimde bergboeren, doch ik zal 'er, door 't behulp van myn yzere Geldkist, los door heen breeken. Jugurtha zei eertyts, en 't is nog niet misgetast, dat alles voor geld veil was tot Romen. Een ryk Aanlegger is den baas over een behoeftig Verweerder, en een vergulde Ongodist is beeter dan een arm Protestant. Een Man, die tot over de elleboogen, in de Contanten rammelt, is gelyk aan een wild paerd; dat, zonder verhindering galoppeert over berg en dal; maar een geldeloos schepzel zal zo lang gespoort, gegeesselt, en voortgejaagt worden, tot dat het nederzinkt in den verworpen staat van Ellende, of van Wanhoop. Altoos is een Tyger een dwingelant over het Zuiglam; en de glans van eenige ellen zyde stof, of het zachte fulp van een bonte Sabel, zyn onweerstaanbaare argumenten voor een ongeinteresseert Rechtsgeleerde. | |
Waarschouwing.Toekomende week zal Anubis u het vervolg des Zydeweevers, mededeelen. Ook zal hy een ongemeene Vraag, die hem door een Dame, voor dewelke hy een Singuliere achting heeft, geproponeert is, beantwoorden. Of de Bezitting van een bemint Voorwerp, de Liefde vermindert? |
|