Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
No. 27
| |
[pagina 210]
| |
Ik zal, alsGa naar voetnoot* Teos zoon, bekranst met Myrten-groen,
En in een drom van Nacht-bacchanten,
Myn standert op de burgt van Cytherea planten,
Die 't kriele misverstant sust met een dart'le zoen.
Weg weg! ik wraak Belloons; en Mavors dood'lyk poogen;
En vrees geen wapentuig, dan Ifis tedere oogen.
Dus zong Majas troetelkind, en hy greep den toom van een steevige schryfpen in de vuist (de behandeling der Mingodes eischt, altoos, een steevige schryfpen) om den vollen toom te vieren, aan zyn Inbeelding, wanneer zyn beminde Ifis te voorschyn kwam, en op dat hachlyk oogenblik, den hollenden Tuchtheer, by de hand vatte, en aldus, toegraauwde. Zult gy dan altoos arm zyn, in uw Overvloet, O wufte Gryzaart! en zult gy nimmermeer, uw vlugt hooger neemen? Is de sneeuw, die uw kin en wangen begint te overzilveren, niet een blyk, dat 'er een ysgang van winter-koude, uw aderen komt bekruipen? Zal de bestraffer der zeeden, dan, in alle eeuwigheid, gelyk als een zeedelooze Wysgeer, op het zeeschuim van de geile Mingodes op en neêr dobberen? ontsluit, onsluit, doch eenmaal de kopere herren; die de diamante staatigheid van uw ernstige bespiegelingen, besluiten, en verlaat den kraakenden Rolwagen, van Cypria, om de staatsikar te beklimmen van Seneca. Dit gezegt hebbende sleurde die deftige Minnaares, den schoorvoetenden Tuchtheer, onder de opene lugt, die naauwelyks de groenende beemden en velden, met de wisse passer van zyn blikken, begon af te meeten, of hy viel in een verrukking, en ontgon de navolgende Overdenking. Een ernstige Overweeging op 't zien van enige arbeidende boeren. O hoe rampzaalig is een rusteloos Mensch, die den vreedzaamen Veldbouw versmaat, en die de Veldtaak, zo gezont als vermaakelyk, wraakt! Wat heerszucht, of wat hovaardy, teelde deez' versmaadheid? want uit die versmaadheid koomen alle de quaalen des Menschdoms opstuiven. De yslyke Wellust, de geringe inlandsche spyze versmaadende, doorswerft alle zeën, en alle landen, berooft den gantschen Aardkloot, en de scherpzinnig in zyn ellende, bewerkt zig een harder arbeid, angstvalliger zorgen, en | |
[pagina 211]
| |
schrikkelyker moeielykheden. Onvergenoegt in 't beploegen van zyn eigen Akker, verlaat hy dat voordeelig klimaat, en hy doorgraaft, in het opzoekken van een ingebeelden rykdom, de steenrotsen der Vreemdelingen. Aldaar, door de hand der Nieuwschierigheid, geleid zynde, ontmoet hy Mynstoffen van een verscheelende eigenschap, welke mynstoffen ons geen geringer denkbeelt verschaffen van de konst der G** heid, dan de vereffende konststukken der konststenaren. Sommige Mynstoffen zyn aan verbaazende veranderingen ontvangbaar; andere, wederom, zyn zo duurzaam, dat zy ter naauwernoot, door 't vuur vernielt, of door de konst herschept konnen worden. Zo verscheiden zyn de onderwerpen van dees bespiegeling, dat zelfs de beschouwing van de onroemwaardige deelen der ondermaansche schepping, een onbepaalde stof aan die vermeetele verschaft, die, vrywilliglyk, zyn leeven opzet, in die onderaardsche navorsching. Maar de besmettelyke stroomen, waar langs de Aarde haar adem schept, verbieden een dieper onderzoek aan de doorsnuffelende stervelingen. O hoe welkom is de inademing van een frischer lucht, de beschouwing van het ligt des dageraats, en het gezigt van een vruchtbaare landsdouw, aan die bespieders die daar uit, leevende, koomen opborrellen! Hoe vrolyk bespiegelen zy hun eerste woonplaats, door de ingeboore zon gekoestert, en gemaatigt door een versche lucht van verkoelende winden! Zy houden hen beezig met de stugge plantgewassen, en zy schuuren den onwerkzaamen Aardkloot. De lucht, die haar beweegt rondom die zwaarmoedige klomp; bezwangert dezelve en doordringt deszelfs zweetgaaten; ja de zon, en de lucht, 't zaamenspannende, bezielen de Moeder-aarde, die altoos teelende, echter zo kloekmoedig in haare bloei, zo versch in haar schoonheid, en zo bekoorelyk in haar gelaat; is, als of zy, nieuwlyks, te voorschyn kwam, uit de gestalt geevende handen van haaren Schepper. Maar hoe schoon is hetGa naar voetnoot* Water, onder de mindere deelen der Aarde! Het Water is zwaar, doorschynent, en vloeibaar! het Water is ontoegeevent en hartnekkig, wanneer het 't zaamgedrukt wort, anderzins vermyt het, zachtzinniglyk, alle gewelt, en buigt over al met een gereede vloeiendheid! invloeiende ontbint het de | |
[pagina 212]
| |
onbehouwe Aarde, het lost de verwarde licghaamen op, het bevordert derzelve onderhandeling, en dagvaart tot het veld, de doorbytende aardsche deeltjes, welkers gelukkig verschil, in een strenge eendragt, eindigende, die verscheidene gedaantens voortbrengen. Hoe byster diep zyn de afgronden van de Zee, waar in deeze zachte hooftstoffe, in voorraaat, is opgelegt, en waar uit de zon en de winden het uittrekken, om het te verheffen tot de wolken! Die wolken, verandert in een Regen, bewateren de dorstige Aarde, en verzorgen versche hulptroepen, aan de Fontynen en rivieren, de troost der nabuurige vlaktens, en de noodige verquikking der schepzelen. Maar werwaards zal ik den oirsprong des Ligts naspeuren? of in wat Oceaan zal ik de heldere stof, die zo wyt verspreit is, door de onmeetbaare ruimte, bevatten? wat zitplaats zal ik bestemmen aan de felle hooftstof van hetGa naar voetnoot* Vuur, te werkzaam om beslooten te worden in den omtrek van de zon, en zelfs niet uitgeslooten uit de ingewanden der Aarde? De Lucht zelfs onderwerpt haar aan het Vuur, en is derzelve mindere hooftstoffe. Ja de zon, met al die talryke zonnen, dat schitterent heirleeger des Hemels, schynt van het Vuur, die groote onderstant, die haar, altoos, in die prachtige standt onderhoud, te ontfangen. De onzichtbaare hemels Zelfstandigheid, beide, de vloeiende, en de vaste licghaamen doordringende, is verspreid door 't geheel al. Het Vuur vervrolykt den kouden en loomen kloot, en verwarmt haar tot in het middelpunt. Het Vuur geeft de gestalte aan de Mynstoffen; het geeft het leeven en de wasdom aan de planten; het ontsteekt een zachte, onzichtbaare, en leeven-onderhoudende vlam, in den boezem der leevende schepzelen; het geeft de gestalte bezielt, en koestert, de verscheide gedaantens; voor derzelve gebruik, die zwavelige, en verbrandbaare stoffen, bespaarende, waar uit die 't zaamgestelt zyn. Het Vuur is goedertier en leenig, en het onderhout, volgens deszelfs gestelde, en byzondere wetten, een gelukzalige eendragt, en vreede. Maar die eendragt, eenmaal, verbrooken zynde, als dan holt dat ontslaage weezen ongeregeldlyk. Dan loopt het, onstuimiglyk, door die nootschikkelyke breuk, en, in zichtbaare en felle vlammen uitbar- | |
[pagina 213]
| |
stende, doorbreekt het, zegepraalent, de toegeevende gedaanten, alles in zig zelven verkeerende, alle die t' zamenzetzels, die het van te vooren de gestalte gegeeven had, ontbindende. Dit aldus...... halte halte, Papa je wort al te warm! (riep de opgetooge Ifis) die hooftstof is al te heet voor een Man, die een dagelyksche koorts heeft; ook zyn uw Ikariaansche vleugels niet proefhoudendende tegens die misterieuse redenvoeringen. Neen Tuchtheer, dat is hollen of stilstaan, naar de kamer naar de kamer! Hermes, en probeer eens, of het doenlyk is, om door een verkoelende stofregen van Moezelwyn, die filosofische geinsters neêr te leggen. | |
Courant-stof.Konstantinopolen: Een Luiksche brouwer, na dat hy te vergeefs, heeft gearbeid, om de Turken tot het drinken van Luiks bier over te haalen, is re infecta (dat zou een Mof noemen, onverrichte zaake) na de galachtige brouwketels van Luik vertrokken. Varka is een poolsche steedje, geleegen aan de rivier Pilsa, op de frontieren van het Palatynschap van Sendomir. Het heeft een voornaam Starostschap, geen Jooden, maar veel ryke borgers, die 'er het beste bier brouwen, waar meê de Poolen hun knevels opzetten. Hermes zou den Leezer wel een beschryving doen, hoe, en op wat voor een wyze, dat bier gekookt wort, doch dewyl hy zyn leerjaaren heeft gestaan, in de brouwery van de Weerelt, en niet in die van Varka; slaat hy zulks, onkunde 's halve, over. Een Nuntius die, eenige tyd, tot Varka resideerde, kreeg zo een smaak in dat bier, dat hy, meesten tyds, zyn getyden Entrecoupeerde, om, in vertrouwendheid, met dat pools-luiks bier te praaten. Op zyn doodbed, tot Romon, leggende, begon hy te denken op het bier van Varka, hy begon een bittere nadorst te krygen, naar de zoete lucht van het bier van Varka, en hy herhaalde, met een groote devotie, de kleevende accenten van, O bier van Varka; O bier van Varka! de omstaanders denkende dat Varka een uitheemsche Santinne, en een Patrones van den stervende Kardinaal was, boogen, aanstonts, hun Italiaansche kooten, en zy schreeuwden gezaamentlyk,Ga naar voetnoot* Ora pro nobis, O sancta biera de Varka! | |
[pagina 214]
| |
Londen. De Ridder van Brug, ziende dat zyn Goudbeurs is ingekrompen, proponeert een ontwerp, om de straaten van Londen te verwyderen. Die Ridder is een leeme model van dag en nacht, want hy is een Architect in steen, en een Bouwmeester in veersen. Eenmaal kreeg hy een fransch tonneelspel, als een vyandelyke Prys, by de kraag, trok dat een engelsch pak aan, waagde het op 't Schouwburg, en stichte eenGa naar voetnoot* Paleis, groot genoeg om een halfwasse Beer te huisvesten, op deszelfs dichtkundige grontlegging. Hermes is gesurpreneert wegens zyn ontwerp, om de straaten van Londen te verwyderen, daar alles onder zyn bestiering inkrimpt, als een natte hertsleere broek die voor een heeten ooven gedroogt wort. Het paleis van de graaf van Car** is een onbetwistelyk voorwerp van zyn beknopte bouwkunde, zynde de Eetzaal ruim genoeg, om een schotel, gevult met een half dozyn gebraade winterkoninkjes, te bergen, en de koepel past op het gebouw, gelyk als den hoed van een Wig sluit, op het hooft van 't pokdaalig Davidje, dat kleine lief leelyk Maas-schallebytertje. Maar zoetjes Hermes, vrees en sidder;
Wat voor een dolheid is 't, die thans u dus beroert?
Schroom doch de wraak van zo een Ridder,
Die beide, Pen en Troffel voert.
Londen. De Ridder Francis Massam is alhier overleeden, in den ouderdom van 82 jaaren. O dat is een groot jammer! zegt Hermes, want zo hy zyn leevens pikdraat had uitgerekt tot zes-en-tachtig jaaren, dan zou broêr Felix hem hebben doen kraamen van een Dochter, gelyk als hy een oude Vrouw vanGa naar voetnoot† Aresso, heeft doen bevallen van een Zoon. Waarlyk, de groote Felix is zo wel een Vroed-dokter, als een vroed Courantier! en dewyl de Wyzen, thans zo schaars zyn als versche kievits-eijeren, is Anubis van gevoelen, dat men dien door, en weder door misgeleerden Auteur, de Pen eens nieuwsschryvers moest ontneemen, om zyn geletterde vuist te beslaan, met de schryfpen van Pinto, Olaus Magnus, Simon de Vries, en zulk een soort van prullen, die hun deuren en | |
[pagina 215]
| |
vensters dicht toesluiten voor de Waarheid, doch die hun Ziel, zo wyt als een leege hooischuur, dag en nacht, open zetten voor Almanaks sprookjes, en voor tastelyke Onwaarheeden. Madrid. De Ridder van Orleans heeft zig voor den Koning, als Grande van Spanje, gedekt. Het lust Hermes om zyn Leezers een denkbeels te geeven van de Spaansche Grandes. Spanje heeft drie-en-negentig Grandeschappen, doch daar zyn zo veel Grandes niet, om dies wil dat 'er verscheide Grandeschappen, in een familie verëenigt worden, door nazaatschap. Men onderscheid twee soorten van Grandes; de eerste zyn Grandes door een byzonder voorrecht, aan hun persoonen geattacheert; de tweede zyn Grandes uit hoofde van een Heerlykheid, waar aan die waardigheid aangehecht is. Al de Grandes dekken hun in de tegenwoordigheid des Konings, doch verdeelt in drie klassen. De eerste soort dekt haar eêr dat zy spreekt met den Koning. De tweede soort begint te spreeken met ongedekten hoofde, en zet, onder 't spreeken, den hoed op. En de laatste soort dekt haar niet voor dat zy gesprooken heeft, en dat den Koning zegt, Cubridos (dat is) weest gedekt. Vorders is 'er zo min rang onder de Grandes, als onder de Studenten, want, wanneer de jongste, en die van de laatste klasse, in de Kerk, en in den bank der Grandes, die aan de zy van het Evangelie is, gezeeten zyn, en dat de Oudste, en die van de eerste klasse inkomen, zullen zy nimmermeer de hoogen hand neemen, alhoewel de andere hun die plaats, met veel beleeftheid aanbieden. Londen. Milord Orrery is President geweest van de Burford club, waar in de pypenstelders der oproerige Torys plagten te vergaderen; doch die, tegenwoordig, zo leedig en doods is, als de Beurs van Antwerpen. Help! help! komt schielyk met het laatste Oliesel, want den Ridder van St. Joris bezwykt, en indien hy ooit eenige geest heeft gehad, nu zal hy die opgeeven; want gelyk als een Walvis die 't harpoen in de ribben heeft, of gelyk als een Wolf die in de jagers netten is verwart, te meêr dees dompelt, en te meêr geen worstelt, te eerder zy hun bederf verhaasten, desgelyks is 't geleegen met de welmeenende Conspirateurs. Helaas! is dan al de loosheid der Jesuieten, de toovery van onze geboezemde Canidiâs, en de diepe staatkunde van onze Achitophels verdweenen tot een Yrsche | |
[pagina 216]
| |
Spinneweb? en zal het Evangelie van St. Machiavel, dan by de naneeven worden genoemt een Anathema? O dat moet den H. VaderGa naar voetnoot* Klement, denGa naar voetnoot† Oudvader Ravaillak, de gebeatificeerdeGa naar voetnoot‡ Baltazar Geeraarts, en den Britschen martelaar St.Ga naar voetnoot§ Faukes, geklaagt zyn! Maar het allerslimste is, dat de kwaadspreekende Ketters, nu de geleegentheid by 't hair zullen grypen, om ons te schandalizeeren met de Waarheid. Want schoon 'er geen volk ter Weerelt is, dat vaardiger staat om een schelmstuk te pleegen, dan de vroome Pretendents gezinden, echter zyn zy zeer naauwkeurig, dat de zaak nooit moet worden genoemt met haar waare benaaming. Want dit is het begin van hun dagelyksche Litanie, - da justum sanctumque videri
Noctem peccatis, & fraudibus objice nubem.
| |
Waarschouwing.Verwacht in het volgende papier, de verdeediging van de Dichtkunde, opgesteld door Andreas Mesopotamus, die zo flaauw is beantwoord door Hermes, dat het zyn zelven schaamt. | |
Ga naar voetnoot¶ P.S.Het is hoog tyd dat de Paus een Vrouw neemt, en Protestants word, want de Haagsche Conrantier speelt voor St. Pieters nazaat, en hy deelt Kardinaalschappen uit aan de uitheemsche Gouverneurs. De Turken zeggen dat Job groot Aalmoessenier is geweest van den Koning Salomon. Ha quelle betise! en een Courantier noemt een Gouverneur van de Spaansche Nederlanden zyn Eminentie. Ha quelle ignorance! |
|