Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
No. 26
| |
[pagina 202]
| |
weêrgaâ niet van een wynroemer? Zo gaaf, zo doorluchtig, en zo onbesmet, als een kristalle kelk, springt hy op het Schoutonneel des aardbodems; doch, ter naauwer noot, door de konstige handgreep der waanwyze Schoolmeesters, met de wapenschilden der Letter-en Redeneerkunde, met de zegeteekenen der Wysbegeerte, en met de bloemkranssen der Dichtkunde, doordrilt zynde, verdwynt zyn onbezwalkte zuiverheid, zyn doorschynende glans verduistert, en zyn natuurlyke luister wort door de heerschappy voerende ondeugd de G** verzaakende Filosofie overtrokken. De eenvoudigheid, en de zachtmoedigheid der zeeden is zelden vermaagschapt met de opgeblaze Geleerdheid, en Hermes zegt volmondig;Ga naar voetnoot* Dat, na dat de geleerden voor den dag zyn gesprongen, de vroomen schaars geworden zyn. Doch gelyk als een Wynroemer, die door de smeerige pooten van een keuken-jongen mishandelt is, met een verontreinigde Contenance op tafel komt, desgelyks, ziet men een aankoment Hokkeling, die, door de besmettende bouten der Onkuisheid, zyn eersten wedloop heeft gedaan, met een besmeurt licghaam, en een bevlekte ziel, koomen aandruipen. De blos van zyn ontmaagde wangen is zo verschooten, gelyk als de rooskoleure zyde voering van een verslenst zomerkleet, men leest zyn overtreeding in den opslag van zyn onverzekerde blikken, en hy schynt gestadig omkykende, naar 't kristalle verguldsel van zyn verdweene luister om te zien. Maar het Ys is nu gebrooken, de baan is geveegt, de schaatsen van ontucht zyn aangebonden, en de Wynroemer van zyn jeugd moet glyden. En nu gebruikt de Schuimgodin de glaaze kelk van zyn onthemelt ligchaam, om dat op te vullen met de kleevende Confituuren van Hoererye, Overspel, en Bloedschande; de Gramschap stort in zyn brossen Wynroemer den bloedrooden wyn van Toorn; de Luiheid laat de dagelyksche Opiaat-droppelen van Vadzigheid in zyn leevens glas inzypelen, de Hovaardy bekranst zyn schuimende bokaal met de paauweveeren van Glorie, de Gulzigheid giet zyn verglaasde vaas, tot overloopens toe, over; de Haat en Nyt borduuren zyn glas met hondsoogen; en de Gierigheid sluit het op in een welverzeekerde yzere Geldkist. Dus hobben en tobben de doodzonden met zyn besmeurde ligc- | |
[pagina 203]
| |
haams-kelk, tot dat de Tyd en de Onmaatigheid, dien nederhellenden Wynroemer in de vuist vatten, en daar uit, Tete a Tete, met malkander beginnen te klinken. Maar, helaes! nu het spel op het alderbest is, komt de maagere Dood, op zyn tour, aanstryken; juist op dat oogenblik reikt de gryze Tyd den Roemer over aan de volgezoope Onmaatigheid, die met een beevende hand daar naar mistast, de Dood dit ziende, neemt zyn kans waar, springt door behulp van de pols der jaaren over het Ovale smultafeltje van die twee sprietoogende kabouters, en hy geeft de Tyd zo een hertelyke stoot tegens zyn schuddenden elleboog, dat die het leevens-glas laat vallen, dat in navolging van een Wynroemer den hals en de beenen breekt. Zo ver was Anubis in de zedekundige vergelyking, tusschen den verbrooken Wynroemer, en 's menschen leevens-glas geavanceert, wanneer de knop van die Geconfisqueerde kelk begon te zwellen, gelyk als de maag van een Juffertje, dat door een steekelig Posje vergiftigt is, die knop begon te beeven, gelyk als een maagde-vaartuig dat op een koraal-klip is verzeilt, en, op het onvoorzienst, spleet hy van een, gelyk als Corinnas pyn-appel, wanneer die al te lang geexponeert wiert aan de brandende weêrstuit van een zestienjaarige Lente-zon, en op dat moment zag Hermes een Meisje dat zo moedernaaakt was als de ziel van een eerlyk Man, uit de baermoeder van dien knop te voorschyn springen. De lieve Ifis gaf een gil, en Jupyns zoon vloog over ent, sloeg de hand op 't gevest van zyn rapier (trouwens dit was de eerste maal niet dat hy, op 't gezigt van een naakte Juffer, zyn toevlugt nam tot zyn geweer) en hy stont op 't punt, om dat bloote schepzel te attacqueren, wanneer dat vriendelyke dier, zeer vriendelyk bestont te lacghen, en hem aldus toesprak. Waarom verwondert gy u, dat 'er een familiaare Geest schuilt onder de gedaante van een naakte Juffer, en onder de kristallen knop van een wynkelk? immers is een naakte Juffer altoos een familiare geest; en het is een blyk dat 'er iets vrouwelyks verborgen is, onder de verglaasde schors van een Wynroemer, dewyl de gryzaarts, zo wel als de jongelingen niets lievers doen dan de Wynroemers kussen en lekken. Maar ik zal de Morâle niet misbruiken (vervolgde die poddebloote Sorciere) en zonder u te overtuigen, dat de groote Agrippa met een familiaaren | |
[pagina 204]
| |
geest, onder de gedaante van een zwarten hond, was vergezelschapt, dat 'er Paracelsus een in den knop van zyn beuls zwaart voerde, dat St. Antonis een geest de kost gaf, onder de borstelige vorm van een Verken, en dat Bodin een zwarten raadsheer had zitten onder op den grond van een pot vol Acia Bomboes, zal ik den geringen tyd, dien my toegelegt is om te mogen spreeken, in 't verhaal van eenige brosse avontuuren, die ik onder de gedaante van een Wynroemer heb bygewoont, besteeden. Het is aan een iegelyk bekent, hoe dat men de Wynroemers blaast, en hoe de Menschen geblaazen worden, konnen de jongens thans nazien in het Mintafereel van Le Clerq, en in het Huuwelyks Tafereel, twee Auteuren die waardig zyn, om ingezulten te worden met de ongebrande asch van een inlandschen Eikeboom, Een onbeschofte Pen, die Man nog Maagd ontziet,
Verdient een eikekrans, en lauw'ren van spaans riet.
Derhalven zal ik myn geboorte overslaan, om met myn eersten Meester te beginnen. Die knaap was een geestelyk Heer, die altoos was gemantelt, gelyk als een Kanonnik van Murcia, maar die onder die zwarte Vrystad meêr wyn verborg dan de schuilhoek, die Michiel de kikker onder zyn bedstede heeft opgemetzelt; en die onder die mantel, niet alleen zyn broodwinning onteerde, de Leer der Jansenisten hoonde, en het duivels warregaren van Toland voortplante, maar die zelfs den apostaat Juliaan, voor zyn tydelyk Opperhooft, en den turkschen Mufty, voor zyn aardbisschop zou hebben uitgegalmt, indien de eerste hem had willen beschenken met het Opperpriesterschap des heidendoms, en de tweede hem vereeren met de Imans-plaats van de hooftkerk van Konstantinopolen. Hy was zo aanzienlyk onder zyn Sectarissen, gelyk als een Chaldeer onder de Babiloniers, gelyk als een Magus onder de Persen, gelyk als een Osiris onder de Egyptenaren, gelyk als een Thalmudist onder de Hebreen, gelyk als een Brachman onder de Indiaanen, gelyk als een Paleaat onder de Scythen, en gelyk als een Druide was onder de Britten en Gaulen, vorders zo een liefhebber van een drie Stoops beker, dat hy by menschen geheu- | |
[pagina 205]
| |
gen, noit een Sermoen, eers halve, maar honderde Pasquillen, wyns halve, he ft ongesteld. Die Pseudo wichelaar verwisselde my, benevens een groot getal doorluchtige Mederoemers, die te klein van omtrek waaren voor zyn draaikolks gorgel, aan een Beminnaar van hoorns en zeegewassen, die zo een gevorkte voorraat bezat van inlandsche hoornen (dank zy aan zyn vruchtbaare berggeit) dat hy, gemakkelyk, een half dozyn kabinetten, kon completeren. Op een zeekeren tyd was hy in een natuurkundig geschil, wegens den Eenhoorn, ingewikkelt, en hy haalde, te vergeefs, de Heeren Bartholin, Wormius, Aldrovandus en diergelyke Advokaaten van hoorndieren, aan, om te probeeren dat 'er een Eenhoorn is, die op vier pooten loopt. Zyn Huisvrouw ziende, dat haar zes en dertig jaarige Ree-bok zyn proces stont te verliezen, viel 'er op in, als een Amazone, en sprak aldus; Laat 'er een afzaagen, hertje lief, dan konje, ten minsten bewyzen, dat 'er een met twee pooten over de beurs galoppeert. Een speelster was myn derde Maitres, die zo sterk geattacheert was aan de gulde annotatien van Madame La Basette, dat zy altoos een pak fransche speelkaarten in steê van een flesje met Eau de'hongerie, in haar tas droeg, tegens de opstyging van een schielyk verlies. Onlangs hoorde zy de Misse in de kapel van Faaron, wanneer een speelder haar, in 't hartje van haar devotie, met een Klaveren boer toewenkte; dit nam zy op, als een uitdaagbrief van Lanturlu, sprong op haar kooten, en vloog de kerkdeur uit, om dien beminden Pamfiel te volgen, die, gelyk als een stalkaers een beguighelt Reiziger misleit, haar escorteerde tot in de modder-sloot van wanhoop. Maar wie zou gelooven dat zy meêr gelykenissen uit een speelkaart haalde, dan uit Seneca? en echter is dat een waarheid. Wanneer zy een Heer op een Vrouw toegooïde, riep zy; dat is een huuwelyks feest, en daar langs errinnerde zy haar Bruilofts-vreugde van den eersten nacht. Wanneer 'er Klaveren wiert gespeelt, dan zuchte zy, om een klaverblad van vieren. Als Pamfiel den Heer ophaalde, dan overwoog zy de onverdiende gunst, die een boere-rekel, zomtyts, aan een Hof ontmoet; en gebeurde het dat zy een Schuppen trok, dan overwoog zy, dat meenige trotze Vrouw uit een tuin-bed wort opgedolven, om gelyk als een hand- | |
[pagina 206]
| |
vol Pieterseli geconsumeert te worden tot een blanke Spanbaers. Wanneer 'er Harten moest zyn, dan waaren al haar gedachten bestooken met de pylen der liefde; en als 'er een Ruiten-aes, 't onderste boven viel, dan docht zy aan de blonde Dina, die haar fortuin maakte door een roosverwig, en aan Ida, die haar geluk bewerkte, door een pikzwart Cythereas-aas. Dus oeffende zy haar inbeelding in het figuurlyk gebruik van de speelpoppen der Lukgodin, terwyl haar geluk klom en daalde, gelyk als Quikzilver in een weêr-glas, wordende, dagelyks, door een overvloet van tegenstrydige hertstogten, geslingert, en, in alles gelyk zynde aan het wiel van de Fortuin. Maar, eindelyk en ten laatsten, verviel haar jeugd, en 't krediet van haar Man, zo dat zy haar refugieerde, na een vervalle Buiteplaats, alwaar zy haar resteerende dagen doorbrogt, onder het straf gelaat van een bedorven Bruidegom, onder het schrollen van haar bedroefde kinderen, en onder de vervloekkingen van haar geruineerde krediteuren. Nevens andere brosse huisraat, die by executie in de nyptang van een Woekeraar verviel, geraakte ik, onder de vorm van een Wynroemer, ook op 't bufet van een gewillige armoede. Die overoude dief was een geneesheer, die gestraft was met één éénig Zoontje, dat, jaarlyks, geen stuiver aan Robarber, maar, weekelyks, tien dukaaten aan Maagdehonig uitgaf, en dat geen andere Siroop, dan die in Mama Thereses apoteek te bekoomen was, wilde inneemen. Maar gelyk 'er geen gezondheid proefhoudent is, tegens de bittere verwytingen van een taaije gierigaart, die, dag en nacht, de twee haatelyke woorden, Soberheid en Spaerzaemheid, herkaauwt, zo kon, dit lieve Zoontje het verdriet dat zyn Papa hem aandeé, niet langer uitstaan, maar het storte, hol over bol, in de Hypochondria De Vader, die hem eêr, een derdendaagsche koorts, dan die rykemans quaal gunde, viel echter in de onkosten en in het medeleiden, en hy ordonneerde hem een koeldrank van twee emmeren garste water, met een Infusie van drie droppelen rynschen wyn, doch met zo veel baat, dat het dierbaar kind, van uur tot uur verslimmerde. Een vermaart Medicus, die sustineert, dat de grond van Amsterdam, zo wel met salpeeter en zwavel, als met balken en straatkeien, doorweeven is, waar aan hy de oorzaak van die ziekte, doch de | |
[pagina 207]
| |
geneezing aan iets anders, toeschryft, kwam, by een natuurlyke drift, die een Doctoor heeft, om stervent aas te konnen ruiken, aan het huis van dien Hypochoneriserenden patient; en ziende, dat 'er een generaale confusie onder de huisgenooten, en in de ziel van den gulhartigen Papa was, die zyn traanen inkropte, om geen verlies te doen, greep hy den vuist des Leiders, en uit de bezwaarden pols-slag gissende, dat hy reden tot droefheid had, ordonneerde hy hem een artzenymaat, van twee bouteilles bourgogne wyn, ieder uur; voor de verkoudheid in zyn goudbeurs R. Hondert dukaeten, alle zes weeken; voor de uitbottende teellust van de Lente; een hand vol leevende Maagdepalm van vier tot vier uuren ververscht; voor de onmagt in zyn beenen; een koets met een paar gepennigde hartdraavers; en uit zyn mond hoorende, dat hy een liefhebber van de muziek was, beval hy hem, de continueele harmonie, van een wel gequalifieert. Verkeertbort; en voor...... tot dus ver was die lieve Geneesheer geavanceert, toen hy iemant een naaren snak hoorde geeven, waar op hy omziende den Vader van zyn patient zag waggellen, in drie Convulsive stuipen vallen, en met de vierde, naar de rustelooze rustplaats aller gierige vaderen, afsteeken. Het Zoontje vloog, zeer ontstelt, van zyn ziekbed, omarmde zyn dooden vader, gaf hem 't laatste vaarwel, en na dat hy een vochtige Consultatie, met dien menschelyken Geneesheer tot de Aurora had uitgerekt, begaf hy zig tot de rust, om zig eens te beslaapen, op de vroolyke leevens-verdeeling van zyn Doctoor Antihypochondre. Op een dronken avond wiert ik door een Lacquei gerolt, die my, benevens een ontgonne Fles Bergerak wyn, naar zyn algemene Minnaares medenam, om daar meê een jonkersteegsche Venus, en een dienstbaaren Bachus te regaleeren. Maar hoe dubbelzinnig zyn de geile poogingen der stervelingen! want aldaar gelant zynde, wiert hy gewaar, dat het Voorentje het aas al had opgesnapt, dat die bruine Zeelt den hoek al in de keel had, en dat die Mariendaalsche vesting, die gelyk als het kasteel vanGa naar voetnoot* Namen wel overgegeeven, maar noit kon overwonnen worden, al met verdrag was overgegaan aan zyn Heer en Meester. De flessen en glaazen zyn dikmaals een offerhande aan de wraak, (die wonderspreuk is geen geheim aan de Heeren Studenten, die zo couragieus zyn, | |
[pagina 208]
| |
om het bloet van vrankryks Clairet, in steê van het bloet hunner Tentgenooten te plengen) en, uit dien hoofde, wierp die vergrimde Quant, my en de fles door een openstaande venster; de fles brak den nek, doch ik viel, by geluk, op een tuinbed vol Anemonien, alwaar uw tuinder, my vont, en aldus ben ik door die vond, in uw bezitting, en door die bezitting aan myn einde geraakt. Bewaart nu het kelkje, en den voet van dien gebrooken Wynroemer, Vader Hermes (vervolgde die familiare geest, met een zucht) en dat om een dubbelt gevolg. Het kelkie kan een drinkglaasje zyn voor een uitheemsche Huismos, want de getrouwde Mannen zyn, hedensdaags, voor meêr dan een Vrouw opgewassen, en wanneer een deugdzaame Vrouw hennipzaad vast wort, dan is zy een vloek en geen troost voor den Man, volgens de stelling van een Persiaanschen Zydeweever. Met de voet van die ongelukkige kelk kan een galant Man, die de kracht van zyn jeugt, onder een party canaille van dienstmeisjes verstrooit, zyn overspeelige snoeplust bedekken, want een doorschynent dekzel past op een zichtbaar schelmstuk. Ga naar voetnoot* Dit gezegt hebbende maakt die familiaare Geest een diepe eerbiedigheid, haar leeden verslapten, en zy voer verstoort en zuchtende ter zielen. |