Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
No. 25.
| |
[pagina 194]
| |
plompen, eêr dat hy die dierbaare traanen der SirêenenGa naar voetnoot* en Meerminnen kan opvissen, en de gemoedelooze Zydeweever, wierp zig plomp verlooren in den helschen Brouwketel der Chicane, en dat alleenlyk, om zyn Tullia te doorweeven met onrechtvaardig gouddraat, om zyn kaale kruin met een Apoteekers uithangbord van hertshoornen, te bekranssen, en om de Naneeven te doen zien, dat een geboore slaaf, door geen ander wapen, dan door den zweepslag van een vrywillige Condemnatie kan overtuigt worden. En nu zal ik voortgaan (vervolgt de vroolyke Gulistan) om het leevenloos leevens bedryf van Lotanâs schietspoel op te bazuinen. Het persiaans Manuscript zegt, dat de vergulde Grisanot (dus is die Zyworm gedoopt) verscheide jaaren lang zwanger ging, om zig van tafel en bed, te doen separeeren met de Sultane, door dien hy wist uit te reekenen, dat hy, weekelyks, vier net gekouste slavinnetjes meêr kon mainteneeren, wanneer hy de Sultane discarteerde, en dat hy, daar en boven nog een poezelige Saide kon onderhouden, na by een vermaarde Mosquê; want zyn conscientie is zo delikaat, dat hy geen overspel zou willen speelen, dan onder de beschutting van een Ispahansche kerktooren. O hoe wankelmoedig was de huichgelaar Grisanot, eêr dat zyn ziel, ten vollen, door de drie hooftdeugden der guiten, Eigenbaat, List, en Verraat, was overheerscht! Hy waarde, gelyk als een geketent Spook, langs de volkryke graften van Ispahan, hy knikte met zyn hooft tegens de voorbygaanders, gelyk als een jaloursche Ram knikt tegens zyn gevorkte Medevryer, en men zag hem nooit lacghen, ten zy hy een arbeider zyn daghuur beknibbelde, of dat de Sultane schreide. Maar die ongestadige gemoedsbeweeging verhinderde hem niet in den voortgang van zyn zoute-visch Amours met uitgekipte dienstmeisjes, die hy met zo een zeedig verlangen belonkte, als een Italiaan zyn Maitres belonkt, wanneer die schoone hem, door een geheim teeken, een aanstaande nachtbanket belooft; en hy was noit dieper ingenoomen met de verrukking des Vleeschs, dan wanneer hy kon optellen, dat hy met een grooter tal dienstbaa- | |
[pagina 195]
| |
re knipslootjes was omringt, dan oit bywyven den wyzen Salomon omcirkelden. En gelyk als die geleerde Vorst, van de liefde der Wysheit, tot de liefde der Vrouwen, en van de liefde der Vrouwen, tot de liefde der Afgoden, nederdaalde, desgelyks zag men den spoorbysteren Zydeweever van de liefde der Sultane, tot de liefde der slavinnen, en van de liefde der slavinnnen, tot de liefde der Ongodistery, neêrwaarts hellen; en hy heeft zig nooit een grooter gelukzaligheid, na de slooping van zyn rosse leevenskiel, toegelegt, dan het toekoment nootlot van een roodhairig Stierkalf, zynde zyn devies, Ga naar voetnoot* Post mortem nulla voluptas. Na 't slyten van ons leevens-kraak,
Is nergens Wellust, nog vermaak.
Eenmaal gebeurde het, dat de schynvroome Grisanot, in een knaagende eenzaamheid ondergedompelt, wandelde langs den koopryken oever van Ispahan, wanneer hy een Persiaans Bokzenmaaker opliep, die een Flikflooier was, en die gelyk als de zuigers op den Walvisch, of gelyk als de ruspen op een Egyptischen vygeboom aasen, desgelyks op de donker roode Vin de grave van den bedroefden Zyworm, het scharlaake staal van zyn Geillumineerde tronie Mainteneerde, en wiens dobbelsteene argumenten meêr wichtig waren aan de bevatting van Grisanot, dan de geloofs-artykelen van Aly. Na de onderlinge beloften van een Heilig stilswygen, vroeg de Bokzenmaaker aan den Zydeweever na de oirzaak van die ongemeene melancolie? Wat is 'er op til, O spitsbroeder van naturas gedenknaalt, (sprak hy) dat de lip na de kin zakt? Is de blankeGa naar voetnoot* Marie met haar roosemaarynen boezem, uit het Serail gebonst, door de Sultane? Is Geertje met den ganze-loop, en met de Olifants pooten, op de bouten geraakt, of over den weeversboom gevloogen? Is bleeke Neeltje nog niet gereconsilieert met haar gezondheid, en heeft St. Merkuurs koeldrank min vermoogen op het paerd, dan op den Ruiter? Is het afzyn van bruine Barber die al een half dozyn maanden op haar Koker heeft, dan zo onverdraagelyk aan een algemeen Pikeur, en is 'er geen kans om een goede Goossen de oogen | |
[pagina 196]
| |
te weeven? heeft Styntje de Mondkokin, den omgekeerden Armiaan in de asch gekeert, of is den verzoope St. Eloi jalours? wat scheelt 'er aan, Vriend, hebje een vet Capittel doorblaadert, en begint de Conscientie op te wellen? zet het brandmerk van een bokzenmaakers Filosofie op uw angstig gemoet, en schroomt geen ban nog boete. Immers komje niet onbeslaagen op 't Ys, immers zyn uw hoefyzers gescherpt tegens 't glyden, en je geldkist is zo wel geballast met de fynste extracten van Spinosa, Toland, Vaninus, met het Credo van Jarig Jellis, en met Koerbags woordenboek, als met het gulden getal van persiaansche dukaeten. Gedenk, gedenk, O Religioons broeder! (vervolgde hy) aan uw voorgaande behoeftigheid, en dan zulje de tegenwoordigen wellust op uw tong voelen byten. In de equipagie van een Savoiart, die met het schouwburg van een Toverlantaern de weerelt ront loopt, benje overgestooken na dit koopryk weerelds wonder; uw holten staf is in een fyn Oostersch riet, uw wilgenhoute klompen, in fyne spaansleere schoenen, en uw leere klapmuts, is in een fynen vilten tulbant, verbetert. Van de bokkingen, die je, zes aan zes te gelyk, in den Ammonitie-oven van een snikheete maag, pleegt in te schieten, benje tot de Spanbaersen, van Lotanâs pompernikkel, tot het fynste fransch broot, van verzuurt bier, tot den lekkeren wyn van Sciras, en van een dienstbaare Slavin, tot een verdienstige Juffer, opgeklommen. Vw maaltyden zyn zo wellustig als die vanGa naar voetnoot* Apicius, uw nachten zo dertel als die vanGa naar voetnoot† Sardanapael, en uw G**dienst weegt nog iets minder, dan die vanGa naar voetnoot‡ George damnable. Wees vrolyk, myn boezemvriend! wees vrolyk, zet een nieuw blond, of kastanje-bruin, patroontje van een jeugdig Slavinnetje op uw vermolsemt Weefgetouw, stopt uw Conscientie onder op den grond van je verborge Lappen, en, zing eens helder uit de borst het oude deuntje;
Aus meer es hertshen grounde,
So plaagde ich das Weib.
Alhier (zegt de historie) overviel een zwaare hoest, den welspreekenden Orateur, welk moment den Zydewever by de lokken greep, en, na eenige Jan-allemans complimenten verwisselt te hebben, | |
[pagina 197]
| |
slenterde dit stichtelyk gespan naar eenGa naar voetnoot* Luiks bierhuis, om aldaar, gelyk als eertyds de twee besneeuwde boeven Susannas kuisheid belaagden; desgelyks voor de onschuldige Sultane Wolfsklemmen te bereiden, en Judaische Voetangels te strooien. Doch gelyk als een Auteur ergens zegt; Geen zonne toorts zo helder scheen,
Dan toen de waarheid brak door 't Weevers schelmstuk heen.
| |
Het afbeeldsel van Ja** in de Star.
| |
[pagina 198]
| |
welkers onmaatig gebruik de kinderen in een buikpyn, en de jonge boerinnetjes in een voortteelende stuip van negen maanden vervallen. Die oude Rave, die gestaadig, in stê van cras cras, jaap jaap! krast, leeft voor zyn beurs, gelyk als een Spanjaart, en voor zyn buyk, gelyk als een true born Englisman, dat is, hy vreet en zuipt, eeuwiglyk, tot kosten van zyn Gasten, en hy opent noit den zoetekoek-oven van zyn breeden ossen muil, dan om een kelk vol wyn, die een vreemdeling betaalt, of om een schotel Rynbaers, die een bekenden bekostigt, in te zwelgen. Dat gedrogt wort opgevolgt door een beleeft heerschap, dat zyn oudste zoon, en het klompje Sucade in die zoetekoeks familie is. Die knaap verkondigt, altoos vruchtbaare jaaren, in kroegeniers termen, aan de lichtgeloovige Reizigers, doch hy doet hun onvruchtbaare tyden beleeven, door zyn eerlooze Rekenkonst. Hy is een volmaakt tonneelspeelder op het Schouburg van die herberg. In 't braaden van een gestorve paling, speelt hy voor kok, in 't ontfangen van de gasten, voor hoofmeester, in 't commanderen, voor een vers gelanden Mof, in 't instellen van gezondheden, verbeelt hy den Traktant, in eenige kleevende gemeenzaamheden van zyn Susje door de vingeren te zien, is hy een haagsche Meerman, of een Amstelsche Mama Therese, in 't rekenen van 't gelag is hy een Algeryn die het losgelt van een Nederlandschen slaaf taxeert, en in 't ontfangen van gelt, speelt hy den rol van den Ontfanger P***, die ontfong, gelyk als een vruchtbaare Juffer, doch die zyn schulden betaalde, gelyk als Oo**s, stads-boomsluiter, en stads-koppelaar. Den tweeden jongen, die, maar alleenlyk, gelyk als honig of gember, in het roggemeels beslag van de zoetekoek, wort gebruikt, en de resteerende vyf Paling-Najaaden, slaat Hermes, bescheidenheids halve, over, om de openstaande qualityten van J**s bekoorelykheden, te verwyderen, en aan de Naneeven, stootvoets, mede te deelen. Ja** is een alderliefste kind, dat meerder Vryers heeft dan een Vacante Commies-plaats, dat meerder Vryers troost dan La Baronne de Sept et leva, en dat meerder Vryers ruineert dan een Spaansche Juffer, die door de traalien van een Nonneklooster wort gegalantiseert. | |
[pagina 199]
| |
Dat bekoorlyk dier is een tweede Melusina, zynde die Dame, opwaarts een schoone Vrouw, doch neêrwaarts een geschubde slang; en Ja** is opwaarts een onbevlekte maagd, doch neêrwaarts een openhertige Vrouw. De stem van die tamme Sireene is zo verrukkende, dat de meeste passagiers, die door de monstering van haar handelbaare Constitutie doorsluipen, zelden een Poolsche dukaat, in den buidel, overhouden, maar, doorgaans delogeeren zy, met oen goudbeurs vol speetjes-paling, en met een ziel vol van een ontmaskerde inbeelding. Ja** is zo gewoon van haar vrienden te onthaalen op een sneedje Zalm, dat zy niet ligt haar Vrindinnen een endje ongebraade paling zal overlaten. Haar geslteltenis is zo delikaat, dat zy meêr drinkt uit gewoonte, dan uit dorst, en pas vier flessen rynschen wyn uitgepooit hebbende, ziet men haar sprietoogen, en men hoort haar, op een nuchtere wyze, lispen. Alleen zynde, zal zy noit een Partie Ombre speelen, doch met een jong heer, die zyn nestveeren nog niet verruit heeft, ingewikkelt zynde, speelt zy min om vermaak, dan om winst. Ja** snyt, zo konstig, een tonneel-rol op, gelyk als een burgermeisje het blyeindent treurspel, van Urbanus en Isabelle, over tafel, reciteert, en indien dat lieve Ja** de veersen met geen handgebaar verzelt, dat geschiet, door dien zy min het gebruik van haar handen, dan van haar Dybouten, bestudeert. Ja**s keel is zo eng, dat zy geen dooir van een Ei kan doorslikken, maar haar Conscientie is, in tegendeel, zo rekkelyk, als de geparfumeerde handschoenen van een Italiaansche kamersnol. Ja**s gestalte is voor den dansbodem uitgebytelt, doch uit vrees van haar gegalonneerde schoenen te Desoblîgeeren, danst zy, zelden, dan op een gestreept vloertapyt van hoenderveeren. Haar voetjes zyn niet kort, maar vry breet, en waarlyk een Herbergskind moet platte zuilvoeten hebben, om niet achter over te glyden, in het zeepsop van een dagelyksche verzoeking. Zy is zo dêmoedig als een pronkende paauw, en haar Papa, die zyn ziel aan deGa naar voetnoot* Generaal der Vliegen verpant, om haar roosje op de steel van een ryk Koopmans zoontje vast te lymen, versterkt haar in de onechte naäaping van qualityts manieren. Zy gelooft dat haar | |
[pagina 200]
| |
bloempotje zo waardig is als de Agaate Vaas, waar in Laurens de Medicis den Lapis besoar bewaarde, en daarom beschouwt zy de boere jongens van haar Karspel, met zo een verontwaardigende fierheid gelyk als een Lacquei, in een Commies hervormt, de fulpe passementen van zyn nog niet vervelde Confraters beschouwt. Maar, in spyt van die vervalste fierheid, ontdekt, of, voor 't minst, zy laat haar zwakheden ontdekken, door een roekeloos Ondernneemer; haar vriendelyke oogen zyn te week tegens de zonnestraalen van staat; en haar brosse resolutie is onbestendig tegens den gulden stormbok van een Wittebroods-kind, of tegens de wichtige goudbeurs van een moie Maakelaar. En echter roemt men onvertzaagt
Die Star, die in haar Kolk, hoe langer draait hoe traager,
Die Venus imborst in een blanken boezem draagt,
Zo 't daar omtrent niet is, zo is 't pas drie span laager.
| |
Waarschouwing.Hermes is eenige dagen in een geduurige beweeging aan 't Y geweest, om door het ontleedigen van een sober getal van wynflessen, plaats te maaken voor de toekoomende Vendange, en dit is de waare reden waarom dat 'er een schrikkeljaar is in zyn weekelykschen Almanak. Verwacht in de aanstaande week, een redenvoering over den Voet van een gebrooken Wynroemer; het Sujet is bros, en 't vertoog zal 'er, Apparent, ook na zyn. |
|