Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
No. 22.
| |
[pagina 170]
| |
ting van het duister persiaansch Manuscript, versnipperen; of om het beter te zeggen, hy zal zyn tyd besteeden Poeticè, (dat is) met Niets van belang te verrichten; en om dit te betoonen, vervolgt hy, op huiden, het leevens verhaal van den Chaldeeschen Pelgrim. Die Babilonische Landlooper vertrok in het gevolg van den Prins van *** naar de hooftstad van een machtig Keizerryk, en aldaar ontfong hy de wichtige belooning van zyn Aretynsche filosoofie, en dat op deeze wyze. Aldaar gearriveert zynde, viel hy in de Confituur-schaal der G**vruchtigheid, en om te bewyzen dat een Chaldeer verfoeijelyk goed katolyk kan zyn, hoorde hy vier Miszen op een ochtendstond, en de Paternoster was tusschen zyn pooten besturven, gelyk als de snuifdoos is tusschen de vingeren van Jonker Canis, een gepoederde haagsche Boekwinkelier. Voor dag en voor douw verrees die Babylons Morgenstar, ontnuchterde zig met een vingerhoed vol wywater, sprak een gebed van hier tot overmorgen, gromde eenigeGa naar voetnoot* Litanien, liet de kruisslaagen waaijen, stoof dan te deur uit, en het gelui van de aldereerste Misklok was de Magneet die de yzere doodkist van deeze bedrieger naar zig trok, die in dat tempelgebouw zyn schynheilige oogen vervroolykte met de vertooning van een hemel vol van Jufferen, en die zyn reuk verzaade met de fransche Nardus, en met de Arabische reukwerkken. Zou nu een Ongodist inkluis
Niet zweeren, dat een Man, die zo devoot het Outer
Vervolgt, de Mingodes haar Kouter
Zou vluchten, als de duivel 't kruis?
O ja! (zegt Jupyns zoon) maar die schynheillig, die geen erger vyand had dan zyn buyk, en die, gelyk als Mama Terese, op het verschot van Konyns-vellen, leefde, wierd, op een duisteren nacht, en op een duister geheim geattrapeert. Hy poogde om in het paleis van den Prins... in te sluipen, vergezelschapt met een schoone Jongen, die lokken had als de jonge Lausus, en die een spierwitte pluim op zyn hoed voerde, gelyk als een fransche vlugteling (in 't hart voor de Lelien) doch die, van naar by, geexamineert zynde, voor een vriendelyk jong Juffertje wierd goedgekeurt, met welkers poppespel, de gryze Chaldeer, de eenzaam- | |
[pagina 171]
| |
heid van een langen winterschen nacht, docht te diverteeren. De Domestieken van die vorst benaamen hem eerst het Oostenryks pikeurzaaltje van de blonde Mingodes, en verbergden dat, als een appeltje voor den dorst, tusschen een paar witte lakens; maar den overoude Ruyter, die daar meê naar de republyk der Tederheid meende te hartdraaven, wierd toen in een houte wambes gekoffert, ondervraagt, overtuigt, en gevonnist, om op een Ezel zittende, geleyd te worden door de voornaamste straaten van die hooftstad, en na de uitvoering van die Executie, wierd hy voor altoos, gebannen uit het rechtsgebied der Oostersche nederlanden. De Weereld en het Paradys, vergelykt Hermes, by twee Vrouwen die maar een Man hebben; wie van die beide nu, het meest wierd bemind van dien Chaldeesche, pelgrim, refereet Anubis aan het diepzinnig vonnis der Casuisten. | |
Het vervolg van den persiaanschen Zydeweever.De achtjaarige slaverny van den avontuurlyken Zydeweever zal ik overslaan (zegt de schryver van dit Manuscript, de wyze Gulistan) zynde zo onaanmerkelyk als de opvoeding van denGa naar voetnoot* Pretendent; want, wat aardigheid schuilt 'er onder de floszyde van een Weevers knegt, en wat beschaaftheid verwagt iemand van een goudgeelen Deen! Maar wy zullen hem, beneffens al zyn Laplandsche konsten, eens beschouwen in het huuwelyk, en, naderhand, in zyn Weduwenaarschap. Alles verdwynt met 'er tyd, uitgenoomen de liefde voor Aly, zegt de filoozoof Giami, en dit is in onzen Zydeweever bewaarheid; want vermoeid, van de Slavinnen te kneeden, en van 's avonds, op een steene bank, en 's nachts, op een Pothuis, vondelingen te planten, heiste hy zyn heerszucht in den top, en hy vree, met endjes van den Alkoran, een Juffer van Sciras, die, hy, door geveinsde zuchten, en huigchelaars traanen (dus vryd een Nyl-krokodil de Egyptenaaren) bewoog en opsnapte. Na dat die rootgehairde Ongeloovige zynGa naar voetnoot† schurfden nek, onder 't huuwelyks jok, had nedergeboogen en na dat de speelman uit het huis was gebonst, trok hy 't masker af, en hy vertoonde zig zo naakt, met al zyn gebreeken, dat die bedrooge Juffer, beneevens haar gebuu- | |
[pagina 172]
| |
ren, docht dat hy, in 't huuwelyks-bed verwisselt was; of dat hy, den rol van Eygenbaat, van Schyndeugt, en van 't Overspel, poogde te speelen op het koopryk tonneel van Ispahan. Zyn Gemaalinne vroeg hem eenmaal; hoe het mogelyk was, dat hy, zo konstiglyk, en zo lang, dat bitter humeur had weeten te verbergen (nota bene, dat hy al den dag door gromde, gelyk als een oude kol die een Broedpenning verwacht) daar hy nu, pas zo lang goedaardig was, als men water draagen kon in een wydgegaate Zeef? waar op hy, zonder een woord te spreeken, die Langmoedige by de mouw greep, en haar, schoorvoetende, voortsleurde na een vervalle gebouw, achter zyn woonplaats. Ga naar voetnoot* Reintje de Weever dan brogt die Juffer in een kamer die zo hups opgeschikt was als het huis te Merwe, en hy begon, onder een groote hoop van Lengvisch-huiden, iets te zoekken, dat de vond niet waard was. Hy vond, of om 't nader te zeggen, hy kreeg een Weeversboom voor den dag, die, in 't midden tot de dunte van een koningskaersje beknabbelt was, en die Weeversboom aan zyn huisvrouw vertoonende, sprak hy aldus; gelyk als Agatokles de Pottebakker toen hy Koning wierd, zyn beste aarde schotelen, tot een geheugenis van zyn voorige armoede, bewaarde, op die wyze bewaar ik deeze met myn tanden doorknaagde, Weeversboom, waar op ik, in myn dienstbaarheid, myn spyt plag te koelen; en met die zelve tanden (vervolgde hy knarssende als de herren van een moordspelonk tegens zyn bestorve huisvrouw) verhoop ik u, en de Vwen, tot gruis en stof, te maalen. Terwyl ik op 't sujet ben van het Beau dire des Zydeweevers (zegt de vroolyke Gulistan) moet ik den Leezers nog een schrander antwoord van dezelven meedeelen. In het hartje van zyn ongefondeert verschil met de juffer van Sciras, dewelke hy van Overspel poogde te beschuldigen, vroeg een voornaam Chan aan hem; hoe het mogelyk was, dat hy zo veel waters vuil maakte, en dat om zig zelven tot een hoorndier, en zyn dochter Tullîa, tot een Onechteling te verklaaren? waar op hy dit baatzuchtig antwoord gaf; Om dies wil, dat 'er meêr dan een middel word vereischt, om schat ryk te worden. Want zô ik bewys; een Hoorndraager te zyn, dan is myn fortuin volmaakt; dan kan ik my uitgeeven voor eenGa naar voetnoot† Medicus, en, in stê van hertshoorn, en van uitheemsche hoornen, voor | |
[pagina 173]
| |
te schryven, zal ik myn eige hoornen ordonneeren, en dat is dan ommers winst op winst. Tot de toekomende week laat de Overzetter het Weefgetouw stilstaan, om de Courant, een luttel, te roskammen. Parys. Een Uitdraager die drie duizend gulden in de Lotery van St. Sulpice, getrokken had, heeft zyn dankbaarheid aan de Lukgodin betuigd, door het in brand stooken van een paar huizen; maar of 'er, zo een kostelyk vreugdevuur, op het trekken van zo een gering Lot, mag gestookt worden, refereert Hermes aan een Missisippys Cyferaar, die, zo aardig, een verdraaide, zom weet goet te maaken? of hy steld die vraag aan het Combustibel oordeel der spaansche Inquisiteurs, die een Satans handje hebben, in 't stooken van vreugde-vuuren. Londen. De vermaarde Doctor Sacheverel, de rechterhand van den linkschen Bisschop van Rochester, heeft gestruikelt op een gladde steene trap (het struikelen is algemeen onder de Episcopaale heilligen) en hy heeft tot een toemaat een paar ribben gebrooken. Doctor Sacheverel is een stemmig heerschap, die zyn G**dienst in zyn kleed, zyn Deugd in zyn gelaat, en zyn Conscientie in zyn zak draagt; want was het niet om zyn langen Stacie-rok, Hermes, die dat schynheillig praktyk tot in het ingewand toe kent, zou niet durven vonnissen, of hy een Heiden was, of een Protestant. Die gewaslichte Sacheverel is zo geinteresseert, dat, indien de Satan hem een beurs aanbood vol goude Jakobussen, hy niet eens zou willen onderzoekken, of die Verzoekker, op gekloofde pooten liep? Daar en boven is hy zo standvastig in alle profytelyke gelegendheden, dat Anubis gelooft dat hy nooit zyn cours stuurt naar de Leer van zyn Kerk, maar wel naar den Weêrhaan van den Tooren. Voor een Bisschops myter alleen buigen zyn wederspannige kniën, en Mammon is de aardsche G**heid, waar aan hy den Souverein, die zyn wettige vader, en de Kerk, die zyn echte Moeder, diende te zyn, opoffert. Is 'er nu wel een Moeders kind dat gelooven zou, dat onze vroome Doctor iets meer beminde, dan het goud, en de Wederspannigheid? geen een eenig, (zegt Hermes) en echter toont hy een onvermoeiden yver, om de Conscientie-gevallen der Engelsche Ladies, na te zien. O hoe diepzinnig is hy ingenomen met die lispende Apostelinnen! hoe geweldig zwoegt hy om derzelve slib- | |
[pagina 174]
| |
berige zwakheden te onderschraagen! en hoe onvermoeit springt hy, de huuwelyks pligt by, van zyn Parochianten! Hy alleen hoed meêr Zuyglammeren, met zyn herders staf, dan al de gehuuwde schaepherders van zyn Kerspel; hy alleen beschut de Gecoiffeerden Lamsbouten voor den Wolf van qualiteit, om ze zelfs te verorberen; en; en hy alleen wil niet toestaan, dat die witgewolde Schaapen doolen, dan op zyn gewyde Weide. Londen. Het is alhier zo benaauwt heet, als of wy geroost wierden door de brandende straalen van de Kreeft, want de Italiaansche Hommels, de Yrsche Paerdevliegen, en St. Joris Horselen, brommen, gelyk als oude duivels. Helaes een enkelde straal van het uitstel eens doodvonnis, verquikt de halsterrige Vadermoorders, en verfrist de brandstichtende ongediertens. De Jakobieten zyn zo vrolyk als Naaimeisjes die uit speelemeyen vaaren; de Torys zyn zo uitgelaaten, als de Keulsche kannebakkers op hun dronke jaar feest; en men kan het Te Deum, dat de Bisschop van Rochester opheft in het groot Convent van den Tour, gemaklyk hooren in de getralide kapel van Newgate. En waar uit spruit die ongewoone Tintamarre, Sr. Hermes? Uit het volgende wonderwerk (andwoort hy) dat onlangs door een verminkte Courier is gemeen gemaakt, aan de Gesequestreerde Kanarievogels van den Pretendent. | |
Een wonderwerk.Een spaansche Kraak, vaarende van de Kaap der Onnozelheid naar het wolryk Albion, verviel door stilte op de kust van Scotena, een Land, in onvruchtbaare bergen vruchtbaar, in rebely overvloeijende, en in schaersheid van geld abondant. De Schipper die schaars gevictualieert was (zo zyn al de scheepen die de Kaap der Onnôzelheid bevaaren) wierp het Visnet in Zee, en hy vong, onder een groot tal van onbekende Visschen, een onbekende Zeeman, wiens geschubde kop pronkte met een driedubbelde Diadeem. De geldgierige blikken van het Scheepsvolk vielen, aanstonts op de driepuntige klapmuts van dat Monster, en dat gespuis reekende vast het voordeel op, dat in die viskop stak, voorneemens zynde, om daar meé de nieuwschierige oogen der Vrouwen te diverteeren, a drie stuivers per Man. Maar de Scheeps kapityn, die dieper geleert was in het teeken van de Visschen, dan in dat van de Maagd (diergelyke Zeerobbens heeft Hermes | |
[pagina 175]
| |
meer dan een ontmoet) begon de beeldspraakelyke teekens van die H. Visch, naader, te overweegen, en eindelyk besloot hy; dat die gemyterde Meerman, goed Pretendents, en tot een stom kerkelyk Opperhooft, in het Conclave der Visschen, verkoozen was. Hy viel dan neêr op zyn beteerde mergpypen, aanbad dien gewyden Visch, greep hem in zyn ongewyde armen, en, met een katolyke eerbied, hoosde hy hem over boordt. Maar let op dit artykel eens, en doet dan, evenwel uw zin. De Visch was zo ras niet lynregt neêrgezonken, of die Pieuse voetenspoeling wiert beloont, door een Muziek-concert van een millioen Orgelen, twee Chalumeaus, en een Flageolet, vlak boven Mast; en eenige ongehoorde, zo wel als onzichtbaare stemmen, juicghten dien vroomen Kapityn het laatste Vaarwel! toe, langs een verstopte spraakbuis vol van welneemende, Baso los manos. Hermesstad. De Fabelschryvers hebben duizende sprookjes verzonnen uit de waarheid. Ovidius vloeit daar van over, en verscheide andere heidensche Schryvers, die diergelyke stof hebben behandelt, zyn daar vol van. De nauwkeurige Toetsters hebben een evenwydige vergelykenis gemaakt, tusschen Eva en Proserpina, die Hermes, om derselve aardigheid, aldus meent over te zetten. 't Serpent verleiden Eef, en Proserpyn geschaakt
Door Pluto, heeft het lot van 't helsch gewelt gesmaakt.
De moeder Eva moest, in druk, haar eeuw verslyten,
Om dat haar graage tand in d'Appel kwam te byten:
En Proserpina stiet haar vrydom met den voet,
Om dat een appel-kern, haer snoeplust had geboet.
Eef wiert een prooi des doods, en Proserpyn geschonden,
Heeft in het graf des doods, een eeuw'ge straf gevonden.
Zy proefden slechts het Ooft, en hebben toen gewraakt;
De straf nogtans die nimmer rust,
Heeft dit paar Vrouwen in haar yz're wieg gesust,
En, Laes! voor eeuwig tot een prooi des doods gemaakt.
Romen. De Paus is voorneemens, om aan de Prelaaten der H. beraadslagingen het korte Manteltje, benevens wyn en brood mitsgaders de jaarlyksche goude Medaille weder te geeven. Contemptus a nobis est Romanus, et favor et furor. Een lange Mantel zou beeter zyn dan een korte, want een El | |
[pagina 176]
| |
zwart tabbaerd-laken, verbergt duizende vaamen schelmstukken; en nu Romen haar Verkens zo wel verkoopt, diende de Mantel voor al, lang te zyn. Indien zyn H. 'er de Wyn afliet, zou de algemeene zaak meêr Land spoeden, want de Wyn is een doodvyand van het geheim, en een Verklikker van een wel aangeleide Conspiratie. Maar wat zwaarigheid is 'er, (zei onderdaags een vroom Katolyk tegens Hermes) schoon dat deeze 't Zaamenzweering mislukt is, daar staan nog meêr staaken in de hegge. Wat scheelt het ons, of men een henneppe das appliceert op de strotader van zommige kleine kakelaars, zo lang als 'er Nimrods of Achitophels, die de verslaage troepen recruteeren, overblyven. Het groot werk, de Filosofische steen van den Pretendent, gaat nog al dezelven gang, doch langs een donkerder bestek. Ons Oogmerk is zo groot als ons gevaar; en zo wy het hachtjen opzeilen, al kost het dan twee millioen aan geld, tweemaal hondert duizent Menschen, en ruim zo veel zielen, echter is 't dan nog schandekoop. Waarlyk; vader Anubis (vervolgde hy) Engeland is een zoet plekje Lands, het geen tamelyk vruchtbaar zou zyn, indien 'er de ploeg der Jesuieten eens mogt doorloopen, indien het dan by den degen gemaait, by roomsche vlegels gedorscht, en deszelfs graan (van alle kettery gezuivert) wiert opgeleit in de Korenschuur van de Paus. O wat ryker Naleezing zou 'er nog overschieten voor de bedelende Monnikken! voor de uitgehongerde Torys! en voor de loerende Schotten en Yren! het strooi alleen van dien vetten Oogst zou machtig zyn, om, in steê van een heelen Britschen Os, op de bevrooze Teems, een heelen welgegoeden Ketter, op St. Paulus kerkhof, tot de beenen toe, gaar te roosten. | |
Waarschouwing.Wy zyn in 't hartje van den winter, ook hoort men ver dat de Winter kout is, zegt het oude spreekwoord; en Hermes, die onlangs een stommen beluisterde, die zeide; dat de Historie van de Chaldeesche Pelgrim versiert, en dat de waarheid van dat Persiaans Manuscript, dubbelzinnig is, zal altoos het eerste, met twee duizend getuigen van Brussel, en het laatste met tweemaal hondert duizent getuigen van Ispahan, waar maaken. |
|