Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
No. 19.
| |
[pagina 146]
| |
tive Bouwmeesters van dien halsbreekenden berg te ontornen, den berg zelfs, benevens deszelfs Garnizoen, doch ter loops, attacqueeren. Maja's zoon heeft, al te dikmaals op die Beurs genegotieert, om 'er den toegang niet van te weeten, en, nog onlangs, heeft hy zyn Pen daar aan verpand, tegens een somme van.... maar tot de zaak, Papa, tot de zaak, imformeert ons liever eens, of die berg, die zo trots is op den vergulden Titel van barmhertigheid, wort bewoont, by Wolven, of by Lammeren? Al van 't jaar Eén af hebben de Wetgeevers gepoogt, om den Woeker, die van een mostaartzaad, tot een cederboom opgegroeit is, te stremmen. De woeker is zo creditabel by de Hebreers, dat zy die, Neschech; (dat is) Hondshap, of Wolfsbeet, noemen; en tot Abdera wort die bankiersbeet gedoopt. Daarom hebben de Jooden (die Natie is immers vervreemt van den woeker) een jubeljaar ingestelt, welk jubeljaar een burger van Jerusalem, in het erfdeel hunner vaderen, zonder dat hy de riemsnoeren van zyn beurs behoeft te ontbinden, retablisseert. Doch of nu een simpel interest van twintig per cent, een woeker, en os de vriendelyke interest van dertig per cent, door een berooit Advokaat, by de Vrouw van *** genegotieert, een Vriendschap mag genoemt worden, dat refereert Vader Anubis aan het onpartydig vonnis der Lombardiers, en aan de onzydige decisie der adelyke Lombardiersters. Maar wat kans is 'er om die Scylla, of die Charibdis-kolk te ontzeilen? (vraagt een Schilder, die van den eersten January, tot den laatsten December genecessiteert is) want Pand, of Crediet, leid geen kommer nog verdriet. Geen kans altoos, geeft Hermes hier op tot antwoord; want daar diende een nieuwe Wereld geformeert te worden, indien men den Mensch, de Deugd, van zyn evennaasten, zonder pand of zonder interest, by te staan, wilde inboezemen. Door de Wet der Lokrensers bekrachtigt Hermes dien stelling, aan dewelke den Woeker, op de boete van een geeszeling en een brandmerk geinterdiceert was. Wat middel was 'er nu, om de eerbaarheid van die Wet, ongestraft, te verkrachten? O een admirabel middel! (zegt Hermes) want, wanneer een Lokrenser zig in den overvloed eens Muzikants, bevond, ging hy naar d'een of d'ander Woekraar, en stak hem een schuldbriefje in de vuist, waar in hy bekende, van die geleende som te hebben ge- | |
[pagina 147]
| |
stolen. Gebeurde het nu, dat die Knaap den interest niet betaalde, op den bestemden tyd en stond, dan vatte de civiele Lombardier hem by zyn vacht, kofferde hem onder 't Stadhuis, en deê hem vervolgen als een Gaauwdief. Uit dit voorbeeld der Lokrensers, bevestigt Hermes de waarheid van de naarvolgende Ottomannische zinsprenk. Een Turk, een voornaam koopman in wynen, ziende dat Mahomet onverbiddelyk was, in de maintenu van zyn eeuwig Edict tegens den Wyn, sprak aldus. Het drinken van wyn, kond gy ons nooit verbieden, want wy zullen het doen in 't heimelyk; maar indien je ons toelaat, dat wy die, vry en vrank mogen gebruiken, dan belet gy ons, van uw Wet te overtreeden, en van over uw geboden te struikelen. Doch interest, voor interest genomen; dewyl ons boos gestarnte ons voortzweept, om in de wolfsklemmen der Woekeraars te vallen, is het dan niet beter (vraagt Anubis) dat een berooit Pelgrim, een geprivilegieerd Altaar bezoekt, dan dat hy zyn Was verspilt aan onbevoorrechte santen en santinnen? Is het niet ruim zo burgerlyk, dat men zyn bed en bult, tin en koper, goud en zilver, toevertrouwt aan de bank van Leening, dan dat men daar toe een Leeuwehaven, of een Prinse graft, loopt uitkippen? Is het niet al zo fatsoenlyk, dat men zyn paerlen en diämanten aan een Man overgeeft, die Overvloed, Ontzag, en Onkunde, in zyn oogen voert, dan dat men die, met hondert complimenten, prezenteert aan een adelyke Lombardiere, wiens conscientie niet zwaarder weegt, dan de Deibout van een halfwasse Mier, die zo kaarig is, dat ze de haver aan haar ongelukkige koetspaarden, en de katvis aan de dungebeende Ooijevaars, ontsteelt? Ja, en positief, ja (zegt Maja's Zoon) en hy voegt 'er by; dat indien de ziel van een Lombardier, of van een Lombardiere ooit door de liefde wort beheerscht, dat het ongetwyfelt door die liefde is, om wiens genot, Judas zyn Meester, de Marquies de frene zyn Vrouw, en de Schotten hun Vorst, hebben overgeleevert. Ja heeren, Jupyns postmeester bepleit het voorrecht van de steene bank der barmhertigheid, van dieGa naar voetnoot* Mons pietatis, waar op, veeltyds ons eenigste Pand word opgeoffert, en die, in spyt van alle benedicites, zo onbeweegelyk staat, als het bronze beeld van den | |
[pagina 148]
| |
RotterdamschenGa naar voetnoot* Gerrit Gerritse, en tot dato dezes, den vloek der Armoede heeft verduurt. Met het droefeindent blyspel eens Lombardiers, zal Hermes zyn Vrienden vervrolyken, zonder zig eens te bekreunen met den wrok van het domineerent Zoontje, zynde hy niet onkundig in de naarvolgende sententie; Een Geneesheer verâcht de verongelyking des Patients; Een Bezweerder belagcht de moetwilligheid des duivels; en een Wysgeer beschimpt de baldadigheid eens Nars. | |
De historie van een ongelukzalig Lombardier.De Heer R**Ga naar voetnoot*,
(Het schynt 't is, thans, een eeuw, om Lombardiers te eeren;
De Brit noemt een Piloot, en Pikbroek, kapitein,
De Kwak is een Doctoor, een Waard is Kastelein,
Ga naar voetnoot† De Plug is, ja myn heer! hoe noemt men doch de Heeren? refugieerde naar een Landstedeken, en hy nam aldaar de bank van Leening in een despotieke bezitting. Hy was een Spillebeen, die geen Ons zwaarder woog dan een gemest Winterkoninkje, wiens verstand zo zelfstandig was, als de adem van den westewind, en die (de woeker welspreekentheid uitgezondert) zo eloquent was, als een bontekraai die niet gesneeden is van den Tongreep. Gouverneur zynde van Mammons Citadel, belegerde hy, aanstonds, de kuisheid van een Coffihuis-kind, die zo vuuriglyk na haar Mama naturalizeerde, dat zy, binnen vierentwing uuren, een wit vendel opstak, de chamade sloeg, en de schraale brouwery van Mocha's boonsop abandonneerde, om een ongetrouwe, zo wel als ongetrouwde Kamerpoes te worden, van die Scheenschroef der arme pandverzetters. De kronyk van Abdera schryft, dat het duister huuwelyks-bed zo vruchtbaar is geweest, dat 'er jaarlyks een jong knipschaartje, om de perkemente briefjes te figureeren, voor den dag sprong, welkers opvoeding dan geconfereert wiert aan de nabuurige Melkkoeijen, van een nabuurig Gehucht. Maar naar maate dat de Maat du Concubinage afsloeg, begon de olie der Geleertheid boven te dryven, en de Sauvegarde der barmhertigheid ontaarde in een Hoogeschool. Die ongeletterde Wigchelaar, die nooit het ingewand van een geleert boek dorst naarzien, en die de Natuur liet begaan met de kwaalen der Geleert- | |
[pagina 149]
| |
heid (dus laat de Geneesheer Noor** de Natuur begaan met zyn Patienten) wiert President van een Societeit, bestaande uit de naarvolgende Studenten. Een Majoor van de Cavallery, die uit vrees van kassatie, zyn demissie verzogt, en geobtineert had, en wiens filozofie, geduurig, eindigde in een koppel pistoolen, en een bataille-hengst, ja die geen andere Pallas kende, dan deGa naar voetnoot* Pallas van een Officier, was, naast den President der bank, de eerste ontharnaste Wysgeer. Een Advokaat, die zo sterk geconstitueert was, dat hy een soort van Voorloop, Keizer karels water genoemt, insloeg als Moeders melk, en wiens adviezen zo linksch waren, als het opstag van zyn scheele blikken, was de tweede bankfilozoof. Een Geneesheer, die een Neus voerde als den Reus in het Ydoolhof, doch die, echter nooit, aan de roos der goede letteren had gerooken, en die altoos spermaceti ordonneerde, om dies wil dat zyn vader een Ryglyfmaker was, speelde meê den rol van een Liefhebber der Geleertheid. Een versleeten Vrygeest, zo mager als het geraamte van een Heislang, en zo liberaal, dat hy de soupe, waar in een duiven-ei gezooden was, verëerde aan de Huisarmen, kwaam, in 't voorste gelid, van dat Congres aankruipen, en opende, altyds, de geleerde byeenkomst, door het ontsteeken van een pyp tabak. Hermes, die een hekelaar zonder Nyt, een Nouvellist zonder verdichtsel, Vrolyk zonder Lichtvaardigheit, en een Waarzegger zonder Nadenking is, wiert met al die ongemeene qualiteiten, omdat hy het knikkerspel van die groote jongens bespotte, uit die geleerde vergadering uitgebonst. Aldaar wierden zo veel boeken, zo veel auteuren, zo veel scherpzinnige questien, en zoo veel geleerdheit, over hoop gehaalt, dat niemant der Geleerden wist wat te kiezen, of wat te laaten, zo dat zy zo wys vertrokken, als zy vergaderden. Jean 's en alloit comme il etoit venu. Doch gelyk als een zwarte rook, eindelyk en ten laatsten, uitbarst in een volle vlam, desgelykz laat een grootsche ziel, vroeg of laat, eenige geinsters ontslippen van een onbepaalde Heerszucht. Dit bleek in onze geleerde, teelzieke, en schatryke Lom- | |
[pagina 150]
| |
bardier, die staatzuchts halve, uit de bank van Woeker, in den rechterstoel van Ontzag sprong; of om duidelyk te spreeken, die uit den berg der barmhertigheit, in een Drossaartschap kabrioleerde, en die door zyn onderhoorige Heikrekels, die wel wisten, dat de Vos zyn wol, maar nooit zyn imborst, verandert, verwelkomt wiert, met vyf en twintig processen, en met vyf maal hondert duizent vervloekingen. Maar hy die een ziel had als een rots, en die gepetrifieert was in de Chicane, verduurde die Kouter-stormen. Gelyk een Bonsem die in 't midden van 't gevegt,
Pal-staat, in 't hartje der verwoede boere-honden
Tot dat een tandslag hem heeft naar de dood gezonden,
Waar door de Landman wreekt 't geschonde kuikenregt.
Dus stont de Drossaard pal met stooten en met horten
Tot dat de Woeker-straf hem op den kop kwam storten.
Een woekeraar is gelyk aan een Chymist, die geen nut van zyn poeders of dranken; trekt, voor en aleer het zegel van zyn gecacheteerde Helm verbrooken is, op die zelve wyze kon die ombarmhertige Drost rusten nog duuren, voor en aleer hy zyn zondig Karkas zag sloopen. Tot dien einde verzag hy zig van twee noodzaakelyke instrumenten, een Koetskar en een Pistool, het eerste om zyn lichaam naar de kerk, en het tweede om zyn Ziel, naarden hemel van Lombardyen transporteeren, en aldus voorzien zynde begaf by zig op reis. Halver wege Abdera staat een overond gehugt, vermaart wegens de armoede van derzelve onbesneede inboorelingen, en wegens de onvruchtbaarheit van deszelfs barre woestenyen. De rampzaalige boeren van dat Arabiers gehugt leeven in 't wild, gelyk als naakte Berg-yren, bestaan op de menschen jagt, gelyk als Haagelanders, en zy zyn zo dor en uitgehongert, als de Matroosen die overwinterden op Spitsbergen. De kortgerokte Gemaalinnen van die jaagers zyn zo transpirant door 't vasten, als glaaze scheeps lantaernen, en zo zwart als de spinnekop van St. Remy; met de malsche toppen van heibeezemen speenen zy de jonge kinderen, en met smaakelyke groene Raapkoekken onderhouden zy de aankomende boschwaarders. Na by dat doodelyk Gehugt (zegt men) dat de verwoede Bankdrost, gespooken van allerlei fatzoen, ouderdom, en zoort, zag waaren: sommige scheenen behangen met langwer- | |
[pagina 151]
| |
pige Lombaard-briefjes, met zulke onverstaanbaare Cyfers karakters bekrabbelt, als of zy, uit een belegerde vesting komende, waren onderschept: de zommige vertoonden hem hun echte schaapen, tot de graat toe, uitgemergelt, terwyl dat zyn onechte aterlingen blonken, gelyk als de vetgemeste biggen van Eumeus, den zwynehoeder van de kuische Penelopé: andere schreeuwden om het overschot van hun arme panden, uit welkers overschot zyn eerlooze Gouvernante haar ongehuuwde kindskorf plag toe te stellen. In 't kort, hy zag zo veel, dat zyn ingewand begon op te wellen, gelyk als een Decotie-ketel; zyn hooft liep in de ronde gelyk als een geblint paerd in een Grutmeulen, zyn oogen schemerden, gelyk als die van Sokrates, na het uitpoien van den Aconytkelk; hy knarste op zyn tanden, gelyk als een Vreemdeling die gepiket heeft met de Baron Nixda.... met een woord, hy greep 't pistool in de vuist, trok den haan over, schoot los, en bloes met een scheut, een Bankier, een Drost, en een et cetera, over hoop. Hermes heeft gisteren een Missive ontfangen van een onbekende, die zo vrypostig is als een andere Hermes, en waar van den inhoud, en adres, aldus luidt. Aan de gryze Anubis, Waldbroeder en Boschkluizenaar. Wie doch authorizeert u tot een Tuchtheer, die zo vervreemt zyt van de Tucht? verkiest gy de bosschen daarom tot een toevlugt, om, aldaar, de Aarims, de Persiaansche Zydeweevers, den Advokaat Cygnus, Borago, Tullia, en diergelyke Almanaks Santen en Santinnen, voor altoos te canoniseeren, en ze dan, toegetakelt als gebalzemde Egyptenaaren, ons toe te schikken? Het is meer eer aan een Geneesheer, de gezondheid te bewaaren, dan de ziekte te verjaagen; en het zou geen minder lof zyn aan Hermes, de geringe reputatie van zyn tydgenooten te conserveeren, derzelve feilen te vernietigen. Indien de beet van een stervendeGa naar voetnoot* Leeuw gevaarlyker is, dan die van een gezonde Woudkoning, dan is de steek van een Wysgeer die naar de bosschen vliet, (naar de bosschen, Hermes, na de bosschen! ook dangeruezer, dan die van een Leuwenburgs Filosoof. Maar misschien slacht Anubis den Arts van de Leuvehaven, die altoos bitter heillig ordonneert voor alle quaalen. Uw boezem Vriend, Anonymus Rechtzinnig. | |
[pagina 152]
| |
In naarvolging van een zeeker vermaard Dichter, die zyn schuldeischers met veerzen betaalde, zal Jupyns zoon, die ongeblankette Missive, beandwoorden met een Dichtje. Een britsche Worstelaar, die, als een jonge bruid,
Op 't minste beentje viel, vermast, veracht verslagen,
Verliet die priegel-konst, verkoos vry beter dagen
En wiert een Medicus, tot voordeel van zyn huid.
En Waarom deé hy dat? dat zal uw Hermes melden;
Ga naar voetnoot† Om die te vellen die hem eertyts nedervelden.
Anubis en Hermes getuigen een paariglyk, dat Majas zoon hier meê wil zeggen; dat hy niet geneigt is om die aardsgezinde Afgoden, die hem, eer dat hy Tuchtheer geworden was met angewreeve kladschilders koleuren hebben afgemaalt, met andere reukwerken, dan die van het Arabien der Waarheid te bewierooken. | |
Waarschouwing aan de lasteraars.De franschen willen niet toestaan, dat de spinrok de wet stelt aan den degen; de boere rekels vermoogen geen Leeuw aan te bassen; en Hermes, die min geduldig is dan Griseldis, wort gémelyk, dat zommige Welpen, tot nog toe, onaangeraakt door zyn vriendelyke Critique, niet ophouden van keffen. Een paerd dat hart in den bek is wort wederhouden door een straf Mondstuk; een Ezel die, dag en nacht, balkt wort gecorrigeert door een Tuinmans staf; en Anubis zal die Salamanders, die hen zo vermaaken in de vlam van Quaadspreekendheid, het vuur zo na leggen, dat zy in 't opvliegen zullen roepen met schipper Bontekoe; daar vaaren wy heene! | |
Aan de leezers.Verwacht, toekomende week, een stuk blauw damast van het onbeschoft leevens verhaal des Persiaansche Zydeweevers, welke persoonaadje, opentlyk, dorst zeggen tegens de Sultane van Ispahan; Indien de stervelingen leefden, gelyk als ik doe, daar zou geenGa naar voetnoot* Aly noodig zyn. |
|