Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
No. 16
| |
[pagina 122]
| |
Staatkunde, en alle handwerkskonsten, van onze handen afhankelyk zyn. Gelyk als een fiere Leeuw, door staartspooren zyn couragie aanblaast, zo zal Hermes, door de staartzweep van een diepzinnig onderzoek, zyn vinding aanmennen, om deez' stelling, Anubice, te bepleiten. Wat de Religie van het Kapitool aangaat; Zwaait een Tempelier het goude wierookvat niet met een gezalfde vuist? Is het niet met zyn rechterhand, dat hy ons met het H. wywater bestofregent? en mishandelt hy niet, effentjes, met een strenge tuchting-roe, zyn opperhuid? Is het niet met een paar zachte Molspootjes, dat een spierwitte Non, de kraalen snoert van haar Roozekransje? schakeert zy niet een veelkleurig bloemtuiltje met haar sneeuwwitte hand? stikt zy geen verliefde deviezen, op maagde-parkement, met haar lelyblanke vingeren? en heft zy haar palmen niet opwaarts, naar Venus gestarnte, om in steê van een koele Zuster An, een warme broeder Jan, te obtineeren? - Duplices tendens ad sidera palmas.
Laat ons nu het hooftstuk, van 't gebruik der handen, eens opslaan in 't burgerlyk gedrag. Wat mirakel heeft de Overste F** niet uitgewerkt in de passagie van de rivier de Boine? door een teken van zyn rechterhand, bespaarde hy een Brigadier aan den Koning, een Regiment aan 't Land, en een Minnaar aan zyn Maitres. Wat wonderwerk heeft de Kolonel Lovejoi niet verrecht, wanneer hy, zo demoedig, door het afneemen van zyn hoed met de rechterhand, zig vernederde voor zyn Vyand? die groetenis bespaarde hem voor zyn pikzwarte Korinna, die de krygsoeffening der Mingodes, onder een grooter tal Minnaars had geleert, dan die vreedzaame Kolonel Soldaaten had geplaagt, onder zyn discipline. O! hoe behulpzaam zyn de handen, in den Oorlog, aan een jong Officier, die zig meerder, over een Tent-conquest met een Koffihuiskatje, glorieert, dan over een paar commando 's in de Trencheen! O! hoe nootzakelyk is de hand aan een Trompetter, die met den rechter poot de zilvere Trompet tegens zyn gezwolle kaaken | |
[pagina 123]
| |
drukt, terwyl hy met de linker den teugel zwenkt, om dat de witte Cocardes der franschen zyn uitpuilende blikken choqueeren! O! hoe nootzakelyk was de rechterhand aan den Ritmeester B**, eertyds een Kapitein, naderhand een Boerenschout, en thans een zwervende Knevelaar, wanneer by daar meê 't pistool aangreep, den haan overhaalde, en... en het weêr opstak in den holster; gerezolveert om, in stede van 's vyands bloed te spillen, de arme heiboeren van 's Prinsen haag, de huid over de ooren te stroopen! In de Vreede overtreft de hand een notariaal Contract.
Signum pacis erit, dextram tetigisse Tyranni.
Door de hand word het trouwverbond ondertast en opgemaakt; door handtasting (en ook door niet anders) betuigt een franschman zyn Vriendschap; en de hand distribueert die Prezenten, waar door Heer Nikolaas voor uw ziel, Mumin Gaseli voor uw ligchaam, en de Advokaat Borago, voor de aanwas van uw beurs zorg draagt. De Godinne der Gerechtigheid, hoe groote Dame die ook is, zou belagchelyker zyn zonder handen, dan zonder oogen; om dies wil, dat zy dan min haar Wetboek zou konnen bewaaren, dan de Aktionisten hun goudbeurzen hebben gesauveert; zy zou haar Raadsbesluit min konnen uitvoeren, dan Doctoor Bardana een Ordonnantie voorschryft; zy zou haar vonnissen min konnen executeeren, dan een Artzenyberyder het doodvonnis van een Geneesheer altereert; met één woord, zy zou de misdadigers, omnis generis, ongestraft moeten zien, gelyk als eertyds een Lingens Stadhouder allerhande schelmstukken, voor een hand volGa naar voetnoot* stofgands, ongestraft over 't hooft zag, en wiens zoon, naar een overtuigde huisbraak van het Muntkabinet, nog met zyn hooft op de schouders wandelt. O gestrengheid der Wetten! Het zelve voorrecht hebben de handen, over de konsten, en over de, te recht zo genoemde, handwerken. De konstryke Ridder Karel de Moor, die Hermes, eershalven, eerst voorstelt, en die de verdienstigste Historie- en Portrait-schilder dezer Eeuw is, is de vinding aan zyn gezond Oordeel, maar de uitvoering aan zyn hand verschuldigt. De vermaarde Juffrouw Rachel Ruys, en de delikaate bloemschilder van Huyssem zyn, aan de uitneementheid | |
[pagina 124]
| |
van een volmaekte konst, hun reputatie, maar aan het dartele konstpinseel, bestiert door een konstige hand, de voltrekking, verschuldigt. Maar het is goed zien, dat Anubis oud en koud wort, want hy wort een Heremyt, en hy struikelt over 't serieus. Rabelais vermomt zig met de stacietabbaard van Barleus, Juvenaal berymt een zegenwensch, en Hermes pent een Lofreden. Naar de bosschen, naar de Bosschen, Papa, of naar een vermakelyke beschryving! Geen Schimpgezant, geen Aulus geest,
Geen Abt Regnier,Ga naar voetnoot* Boileau, geen Swift, geen Mathew Pryer,
Heeft zig, in Pallas spyt, geschoeit op deeze leest:
Neen Hermes, tot de tucht, en ook geen duimbreet wy'er.
Is Pierre Smeerlap, die gefricasseerde naarvolger vanGa naar voetnoot† Robert Vinot, zyn potagere reputatie niet verpligt aan de handen van zyn protestantschen Onderkok? Is Sinjoor Botero, het konstig stoppen van een tabakspyp, het luchtig schenken van een vingerhoed vol Persico, en het slap zetten van zyn Koffi niet verpligt aan zyn rechterhand? Is de Baron van W***, aan een paar opgevulde Dobbelsteenen, aan een Hoorntje dat altoos treft, en aan een pak geprepareerde Speelkaarten, gegouverneert door een konstige hand, zyn Equipagie, zyn Kamerkat, en de Livrei van zyn Laqueijen, niet verpligt? De Soldaaten van NumaGa naar voetnoot‡ sacrifieerden alles aan 't Geloof, en zy gehoorzaamden de dybouten van Vesta's Nonnen; maar Hermes sacrifieert alles, wat uitnemende en raar is, aan de handen. Zonder de handen, die Stedehouders, en die Onderkoningen der Reden, zou 't heel-al woest en onvruchtbaar leggen. Het broederschap der handen suppleert aan alles, dat de Natuur aan de Dieren verëert, en aan de Menschen gewygert heeft, als de slagtanden, de klaauwen, den scherpen bek, en alzulke Of- en Defensive wape- | |
[pagina 125]
| |
nen; derhalven concludeert Vader Anubis met denGa naar voetnoot✠ Wysgeer Anaxagoras, wanneer hy zegt; Een paar handen is het noodzakelykste werktuig des Menschdoms. | |
Courant-stof, Hermetice, overgehaalt.Parys. Toen de Hofdames, den koning, over de dood van de Hertoginne van Orleans, condoleerden, deeden zy dat ongepoerjert, en ongeblanket, volgens een voorgaande waarschouwing. Dat die order, in alle deelen, geobserveert is, schynt aan Hermes onmogelyk, en ongeloofelyk. O! een Hofdame is een Staatkundige Feeks, die de misdaad der jaaren, door het Besoar tinctuurtje van een Smeerpot aardig bedekt, en die het befte beentje van Schoongelaat altyts voorzet! 's morgens vroeg legt haar gebedeboek wyd open op haar Toilet, en 's avonds leggen de marmere zuilen, waar op haar kuisheid steunt, in dezelve openhartige Conditie. Zy heeft altoos een Mantel tot voorwendsel, om een karsvarsche Intrigue te bedekken; en zy is loozer dan een Heidin, om den bodem van haar toeleg, voor het oog van haar Domestieken, en voor het inzicht van de werelt te verbergen. Zy heeft den lonk van een Pietist, de wenk van een Vrygeest, de versmaatheid van een Fronselpoes, de glimp van een Laïs, 't ontzaglyk oog van een Wyshoofd, het vadsig air van een Noorthollandsche Kaasdame, de verzoekende grimlach van een winkeldochter, de geile toot van een gekamerde Duif, de vochtige lip van een Ordinaris Kind, de overhellende stap van een Zondaares, de beteugelde kin van een Mennonist Wicht, het schuddende hoofd van Mama, het waaijerspel van een Operatrice, de vriendelyke handdruk van een Refugié, het onderste boven van een Aktionist, de beloovende gluuroog van een halverwege komende Speelhuispop, en de kommerlooze onverschelentheid van een Dame, die een Magazyn van Minnaars ryk is. | |
Een sprookje.Madame de Marquizinne de **, die de konst van het aangezicht te blanketten, in ernst practizeerde, om dies wil, dat zy het in jok had geleert, was nogtans een onvolmaakte Schilderes; want zy koleurde haar lieve wangen zo onnatuurlyk wit en root, gelyk als de Persikken, die de Haagsche Roepel pinseelt, onnatuurlyk zyn gekolereert, en onnatuurlyk worden geëxtoleert. Een oud | |
[pagina 126]
| |
écclesiastiek Edelman, die 's avonds in 't Lof, ons Heer naar bed brogt, en die 's morgens de Dames op haar Levee bezogt; vereerde de Marquizin eenmaal met een ontydige visite; dat is, zy was, maar effentjes, neêrgezeten voor het Outer van haar Toilet, om de lelyën van paerlwit, en de roozen van Spaansch papier, op het parterre van haar adelyke tronie, voort te brengen, toen de Kamenier Madame waarschouwde, dat de Heer Chavelier al in de antichambre was. De Marquise, die pas twee langwerpige streepen spaansch root, over haar wangen, en 'er, een stuk vyf a zes, over haar bleeke lippen, had gelegt, rees over end in een groote confusie, juist als hy in haar Slaapkamer intrad. Ha, mon Dieu Madame, (schreeuwde die vroome Kannonik) je ziet 'er zo gestreept uit, als een ecce Homo! Dat is uit schaamte (antwoorde de Marquisinne) om dat ik een Man ontmoet, door wie hy, dagelyks, op nieuws mishandelt wort. | |
Een Lotery van den Advokaat Borago.Is het niet heilzaamer, o Areopagieten des Ystrooms! en is het niet raadzaamer, o Spiersche Raadsheeren der Maaze! dat Hermes een onweetend Rechtsgeleerde kastyd door de inlandsche tuchtingroe van een Schryfpen, dan door het oostersch riet van een Rotting? Is het niet beter, de Ondeugt, op het verlaate spoor van Asirea, te herzetten, door den Gids van het AB, dan door den Wegwyzer van een gewapende vuist? die Borago, zegt Maja 's kroost, die, Mismaakt van Geest en Leeft, een Dommekracht in oordeel, Abdera 's good belaagt, en, enkelt, doelt op voordeel! die Borago, die een groot schelmstuk begaat, om 't genot van een Smal-loon! die in Stede van Themis instellingen, doorstrykende Smaadredenen, oprispt, door zyn Kurassousche tanden! en die in alles gelyk is aan een booze geest, uitgezondert in Macht! Maar laat ons eens kyken, wat voor een zoort van wrang Limoensap 'er schuilt, onder de bittere schil van die Kurassousche Lotery. Primo. Een staande Slagorlogie, dat altoos de minuten van Schelden, doch nooit het uur van de gezonde Reden byert. Een Degen met een verzilvert gevest, waar van de kling, by 't geheugen van Abderâs borgers, nooit den blooten hemel heeft beschouwt. De werken van Lucilius Vaninus, waar van hy, eenmaal, den | |
[pagina 127]
| |
halven tytel, (hoe is 't mogelyk!) heeft doorbladert. Een Westindisch Microscopium, om de quartieren, van Geld leenen, naar te zien. Een Advokaats-Couragie, zindelyk geplooit, en opgepakt in een kristalle fles, die hy, uit vrees van ze te kreuken, nimmermeer aenraakt. Seven Paruiken, zo met als zonder knoopen, waar van de beste kan doorgaan voor de Ottomannische Paardestaart van zyn patroon, den bedrieger Mahomet. Ses paar Manchetten met kanten, waar van de resteerende zes paaren te zien zyn, achter de nieuwe Kerk in 's Gravenhaage, en op de Jooden Breestraat, tot Amsterdam. Een boekekas van 't jaar Een, gesiert met het geraemte van een dooden Ezel, en met het volgende Devies: Visu, voce, & Eruditione, barbarus, Insulsus & Afer. Acht Paar leere hoefyzers, waer mede Baragos hoeven beslaagen geweest zyn. Een verzilverde Snuifdoos, zynde een oud Wyf, die een Stadshuis gyzeling ontsnapt, daar op gegraveert. Een konstig Winterwerkje! Het eerste model van zyn Compagnies vendel, geinventeert door een Dansmeester die goede manieren verkoopt; door een Flik flooier die de katerstraets-buurt, met leugens ophoopt, en door Oo..., die met een bedelbrief om loopt. Een Vlakbal, gecomponeert uit Slangen-Smout, waar meê den Advokaat, de blutsen uit de buffels leere kolder van zyn huid, weet uit te wissen. Een langwerpige Westindische hamersteel, in vieren gespleeten op het aambeeld van zyn schouders. Een koppel, met zilver ingeleide, pistoolen (daar het staal feilt, komt het zilver te staâ) meêr dan éénmael, op het metaale hooft van een Spyker, en op het yzere harnas van een uithangbort beproeft. Een Corpus juris, in een Jucht-leere band ingebonden, en met vergulde Slooten voorzien, maer één éénige maal geopent. Noch eenige staaltjes van een Suikermolen, eenige leege kassen van Oranje-appelen, een konststuk van Robert de Duivel, de copey | |
[pagina 128]
| |
van een Hebreeuwsche vloek, en diergelyke effecten, nog minder noemens waardig dan de voorgaande. | |
Waarschouwing.Tot Rotterdam by Anna de Liefde is in commissie, (dat is zeldzaem als de Liefde in commissie gaat) een borstsap te bekoomen, (eerst randst de Liefde het borstsap aan, dan bestormt zy de buitenschans, en ten laasten neemt zy de bedekte weg in) dat zo souverein is tegens de teering, dat indien iemant maar een Erwet groote Long of-lever overig heeft..., et cetera. Is het mogelyk, dat Anna de Liefde, de nobele partyen voor by gaat, en over de long en lever struikelt? Is het mogelyk, dat Anna de Liefde, die zo luchtig wandelt, als de Vrouwelyke geest van Dido, in Schakespears treurspel, in den Smeerpot valt? Is het mogelyk, dat Anna de Liefde, die, die op het Steiger staande, zo onbeweegelyk schynt te zyn, als het uithangbord van een spel vol wassche postuuren, in 't Siroop-lepeltje versmelt? en is het mogelyk, dat Anna de Liefde, die by 't kaarslicht, zo zedig schynt te zyn, dat men, zonder 't gebruik der vingers, haar groeten zou voor een Nachtstuk van Schalk, in het Borstsap verdrinkt? zo dat mogelyk is, Anna de Liefde?.... dan... dan is 'er ook wel iets anders mogelyk. | |
Tot den leezer.Dat ieder waereldsche zaak, twee handvatten heeft is niet onbekent; doch dat Hermes die stelling, zonder uitstel zal verhandelen, is onbekent. Ergô dient dit tot een nader Onderrechting. Vaart wel. |
|