Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
No. 13.
| |
[pagina 98]
| |
ste, doch met een de verzekerste Kennis dient genoemt te worden. | |
Wat is de zwaarste Arbeid, die des Ligchaams of des Geests?De Arbeid des ligchaams is zaakelyk, en die der Ziel is al te inbeeldelyk, om die te bevatten. Laat een contempleerent Wysgeer maar, één enkelden zomerschen dag, de post waarneemen van een Lastdraager, die zyn magere Schouders, onder 't gewigt van drie a vier hondert ponden stelt; laat een Hoogleeraar maar, van den ochtent tot den avondstont, het klievent Officie opvatten van een Houthakker, die, gewapent met een yzeren byl, de yzerharde wortels der hondertjaarige Eikeboomen, opspouwt; en laat een Burger-filozoof, den zwaaren Voorhamer van een Ankersmit eens, een dozyn uuren lang, opbeuren, als dan zullen die Diep- en Ondiepzinnige Wysgeeren, het onderscheid tusschen den waaren Arbeid, die, in der waarheid, het ligchaam en deszelfs Geest, vermoeit; en tusschen den fantastyken Arbeid der Beschouwing, eens, te regt, onderscheiden. Legt den Arbeid van een Bouwmeester eens in de eene, en den Kalk-mortel, en tras, daar meê een Opperman opwaarts zeilt, in de andere Schaal, welke zal de zwaarste zyn? Vergelykt eens den Arbeid van een Stuurman, met de bepikte Buitelaars arbeid van een arm Matroos; en de Slaverny van een Loots, met die van een geboeide Galeislaaf; welke weegt de zwaarste? Bezwangert uw inbeelding eens met de tintelende nooten van Quikkelenberg, en met de rinkinkelende muzyk van een Koperslager; wiens arbeid weegt de zwaarste? Het zelve onderscheid bespeurt men tusschen de Ziels- en de Ligchaams-ziekte; want dewyl de Ziel niet werkzaam is zonder de werktuigen des ligchaams, lyd die zondige klomp naar proportie, van 't misnoegen des Geests. Maar laat ons de Wysgeerte in de Wieg leggen, om onze stelling te bekrachtigen door eenige voorbeelden. Wanneer een baatzuchtig Zakkedraager den zak der Veenslaaven verwerpt, en met den Aaszak der Konstkoopery, alle marten en kermissen, afloopt; draagt die Man niet liever het geld der Zotten naar zyn kelder, dan de Turf der Burgers naar den zolder? Wanneer de fyne Andries het Visnet en het Kwakkelbeen op | |
[pagina 99]
| |
de vliering hangt, en wanneer hy den Visschers arbeid van beslikte laerzen, ontvlugt, om de geestelyke slaverny der religieuze nachtvergaderingen, te omärmen, werkt die sant niet liever met den Geest dan met het Vleesch? Wanneer Japik den Boender, zyn Damschuit, 't onderste boven zeilt, wanneer hy, hol over bol, in de Luiksche Bierschuit springt, en van daar op zyn anker te land komt in den patroon der Schilders: werkt dan St. Lucas Os niet liever met den Geest, dan met het ligchaam? doch wanneer hy zyn heer, die hem de eerste handleiding tot de Cartouchiaansche konst-negotie schonk, nu, met een kus verraad, en met kwaadsprekentheid beloont, verdient hy dan niet, dat zyn Buffelschen kolder, waar in die geest van Medisance logeert, eens helder wort uitgestoft met een inlandsche handspeek? Wanneer een vadsige Klooster-monnik, de Weerelt, vol van arbeid, verzaakt, en wanneer hy een luije en een lekkere Abdy, vol van weelde, bekruipt: vliegt dan de geest niet op een postchaise, en loopt de Arbeid niet op een Slakken-draf? De Arbeid des Geests verligt zelfs den Arbeid des Ligchaams. Luister eens naar het volgende Sprookje, dat die bovenstaande stelling affirmeert. Toen Hermes de oudendyksche heerlykheid van Leeuwenburg bewoonde, was hy gecontracteert met zyn Buurman, die, (vi coactus) het kosters-ampt van K** had gequiteert, om (dus kolderde de Keizer Diokletiaan eertyds ook) den veengront met koolen, en met kallebassen te borduuren. De inhout van 't Contract bestont hier in, dat de Voorzanger der Veenmollen, tweemaal 's weeks, met een Schup, en een ryf, voorzien, den Hermetischen lusthof, zou bezaaijen, bepooten, en zuiver houden. Op een lenten morgenstond sprong Anubis uit zyn ongeruste rustplaats, want de Orgel van Spinnekoppina verdoofde 't veldmuzyk der gorgelende Nachtegaalen, Dus zong Angelica, of Lysbet Hottentots;
Terwyl de nachtuyl, op een' ouden Olm gezeeten,
Zyn kind'ren spysde met het merg van Muizebeeten,
En neuriede op dien toon, doch minder boos en schots.
en hy verëerde den hervormden Kinderbeul, die in steê van een Plak, den veldstaf der Spade zwaaide, met een gebuurlyk bezoek. | |
[pagina 100]
| |
Hermes zag dat de Man droefgeestig, log, en suf was, doch dat is een Schoolmeesters eigenschap; Anubis bemerkte dat hy, na den middag lusttiger wiert; en Jupyns zoon wiert gewaar, dat hy, tegens den Avondstond de vrolykste Voorzanger was van die kuische Buurt. Naar de oorzaak gevraagt zynde, antwoorde hy aldus. Wanneer ik myn Arbeid ontgin, werk ik vry meêr met het ligchaam dan met den Geest, om dies wil dat de Geest de lengte van myn Taak voorziende, die zwaarigheit mededeelt aan het lighaam, welke zwaarigheid, naar maate dat myn Taak voortschiet, t' eenemaal verdwynt. Voegt hier by Hermes, (vervolgde hy) dat de Geest ondoenlyk zynde, om eigentlyk te spreeken, niet vatbaar is aan eenige Arbeid. | |
Courantstof voor de Conspirateurs.Romen. De Yrsche, de Schotsche, en de Italiaansche Kloosterbravos van St. Ysdoorn (dat is een koude en een scherpe H.) hebben den Chevalier van St. George vertroost met zo veel zegeningen, als waterdruppelen vallen in een Zomerschen Slagregen, als 'er sedert de overkomst van Willem den Veroveraar, Paarden gestolen zyn in Yorkshire, en als 'er Poolen, te schande zyn gehouwen, 't sedert den allereersten Ryksdag.
Mutemus clypeos, Danaumque insignia nobis
Aptemus. Dolus an Virtus quis in hoste requirat?
Dus zongen de Trojaanen, wel eêr, toen zy belust waaren om de Grieken te fricasseeren. En dus zingen thans de vervloekte Vadermoorders van Albion.
Our buckler's chang'd well all seem Protestants
And, under English colours, we'll advance
The twisted interests of Rome and F**.
Een merkelyk Broeder van des Ridders ronde tafel, voorleden week gevraagt zynde; hoe hy zyn Nek zo roekeloos durfde in de waagschaal zetten, daar de Hennep zo goed koop, en daar Tybúrn zo naarby is? gaf fluks dit snel antwoort; Zeer wel, want ik ben op de proef gewapent. Verzogt zynde, om dat geheim, wat nader, uit te leggen, vervolgde hy aldus. Verstaa je wel (met die spreekwyze ontginnen ook veel voornaame Nederlandsche Wysgeeren hun onvergelykelyke redeneeringen) ik heb denGa naar voetnoot* Eed van Opper- | |
[pagina 101]
| |
hoofdigheid gepasseert, dat is het achterpant, en deGa naar voetnoot* Eed van Getrouwigheid is meê deurgesnapt, en die is het voorpant van myn scheutvry Wapen, en nu tart ik al de Ketters van aan myn Kraag te tornen. Een Tory, die als Proteus de dievehuik naar den wind hangt, is zo onkwetsbaar als Achilles; en op zyn hielen, en op zyn hoeven, kan een Parlements keur afstuiten. Is Wederspannigheid niet een zuster van Tovery? Een Muiter is een Tovenaar in de Staatkunde, en een Tovenaar is een Muiter in de Geneeskunde; zy pleegen beide een Schelmstuk tegens de Wet. Door de Olie van Machiavel, en door de Tinctuur van Veinzery, wort een Verrader hervormt in een Martelaar, en de oolykste Conspirateur wort herschept in een Protestant. Zo schielyk wort een Toveres getransformeert in een Kat, wanneer zy haar getaande huid gebalsemt heeft, met de Kinder-mummi van Satanas Smeerpotje. | |
Het karakter van een verwaant Saletreutje van Albion.Jonker Josef Spillebeen is het kind van een onbesuisden vader, die slaaperig hem gewan, meêr om Mama dan om Papa te behaagen, en die stervende, deez' onrype huuwelyks-vrucht aan 's Moeders zorg beval, die door een vrouwelyke toegeeflykheid, daar van een Meisje heeft gemaakt, een vodderytje uitgezondert, dat aan de moederlyke zorgvuldigheid der Natuur was gerefereert. De lineamenten van zyn tronie zyn zo remarkabel, dat Hermes, tot vermaak der Saletjuffers, dezelve, doch met een ongemeene zedigheid zal beschryven. Hy heeft het voorhooft van een Aap, het oog van een Pootuil, de neus van een Neger, den mond van een Kaiman, de kin van een Windhond, en de Lantaern-koonen van een grilziek Pietist, die met het kopere bekken langs de straat loopt; en dit alles is omheimt door een kreupelbos van blont hair, op de aldernieuwste mode gerolt by Monsieur Point d'Espagne, een vermaart Verwer van hoofthair, en een bedriegelyk Peruquier van de voornaamste Salet-keffertjes. Hy is zo fyn van middel, als of Mama hem in het hartje van haar weën, een vriendelyke neep had vereert op die plaats; doch zyn Minnemoer heeft in vertrouwendhÉ™id, aan Anubis vertelt, | |
[pagina 102]
| |
dat hy tot diep in de twintig jaar, alle nachten, wiert gezwachtelt, uit vrees dat hy een buykdienaar worden mogt. Boven dit alles heeft hy nog dit voordeel, van op zo een paar adelyke pooten te staan, dat een ieder hem voor den zoon van de G** vergeten Joris groet, wiens kuiten afgeschooten zyn in den dienst der Dames. Maar wat de Geest aangaat, die onder die schoone schors latiteert, o die is overarm ongemeen! Want daar is niet een Students of Komediants, loopje, of hy heeft dat zo wis, als een jonge spitsboef zyn zwierige vloekken, of als een jong Speelhuis-katje, haar besmodderde sprookjes, fix heeft. Zyn heldenmoet is, zichtbaarlyk, te zien in de gebrooke herbergs wynroemers, en in de Wanden, die hy met de punt van zyn onschuldig degentje borduurt; want zulks op 's Heeren straaten te onderneemen, is, al te Dangereus, en men zou zomtyts een Loskop, die dat in ernst opneemt, ontmoeten. De wiekken van zyn genegendheid, zyn onverdraagelyk, door de verwaandheid van zyn eige galantery, afgeknipt, en zyn liefde avanceert, nooit verder dan tot zyn Spiegelglas, en dan keert zy wederom; en dus vliegt die achter-en vooruit, gelyk een met roode en witte pentoppen bestooke Volant, die tusschen een paar Paletten gearresteert is. Hy is zeer gemeenzaam met de Juffers, doch hy is niet meêr dan een Medevryer van de Vaniteit dier Sexe; en gelyk als de Kleuters haar inbeelden, dat zy van hem worden geadmireert, aldus verbeelt hy zig, dat hy door haar wort aangebeden. Om dat hy de straatsteenen onteert met een vergulde Charret en met twee koppel danssende koetspaarden; om dat hy de tweevoudige inkomst heeft van een Napolitaans Prins; en om dat hy een meerder tal politieke ampten vergeeft, dan de Paus geestelyke Beneficien verstrooit, daarom is hy trouwens, een Patriot van zyn stad, zo geleert als een Latynsche schoolvos, een aanmoediger van verdienste, en de waardige spruit van een oude adelyke stam. Maar schut hem eens uit al zyn bunderen lands, uit zyn Equipagie, en uit zyn pronkery, dat het eenig schild is, dat ons Uilskuiken, voor de verachting des volks beschermt, als dan zal hy zelfs onwaardig zyn, om het treurig officie van een Aanspreeker der dooden te bekleeden. | |
[pagina 103]
| |
Wat is de Lukgodes een snol
Een valsch verraders hoertje,
Die 't hooft der Wyzen helpt op hol,
Om 't schaapshooft van een Loertje?
Wat ziet men Lomperts zy aan zy
In gulde koetzen praalen,
En Aapejongens, zot en bly,
Langs Maas en Ystroom dwaalen?
Terwyl verdienste en schraale deugd
In de Armoeds Etna zinken,
Pypt Jonker Spillebeen verheugd,
Van Mossen, en drie Vinken
Dus bralt dit schrepel huisverdriet,
Dat land en zand doet stuiven,
Die geld nog goed, nog eer ontziet,
In 't koest'ren van de Duiven.
Dus volgt Duumvir 't dertel paar,
Diones lust en drinken,
En werkt in Knyne en Bever-haar,
Of loopt, by nacht rinkinken.
De straf komt, door den tyd verzelt,
Zyn schurfde schors opheissen:
Zyn ziel stort in een spooks gewelt,
En 't leeven in een Zeissen.
| |
Hermes aanmerking over de Atheïsten.Anubis kreeg onlangs; (by ongeval) een beusel-boekje in de hand, opgestelt door een Geneesheer, welkers Tytel was;Ga naar voetnoot* Van de natuurlyke opstanding der dooden; waar in hy alle de wonderwerken bestryt door de natuurlyke Oorzaak. Pomponatius heeft gepoogt om een diergelyke reden te geeven van Lazari Verryzenis, en de GeneesheerGa naar voetnoot† La Porta ondernam, tot Montpelliers, | |
[pagina 104]
| |
eertyts een Redenvoering over dezelve stoffe, maar grootelyks 't zyner schande. De Wysgeeren zyn de Patriarchen der Atheisten, en de Geneesheeren heeren zyn de Excuteurs die het doodvonnis der Wysgeeren uitvoeren. Physicians shall believe in J**. Zegt Milord Rochester. Doch hoe gruuwelyk dat die voorstellingen zyn echter speelt een links Filosoof nog voor een recht Aktionist, (dat is) hy verruilt Echt gout, tegens slegt papier. Maer is het niet onvergeeflyk dat lange Kees, met de punt van dezelve Pen, waar meê dat hy een uitbreiding opstelt, met dezelve punt (zegt Hermes) zyn Weldoenders beschimpt door eerroovende Schimpschiften, en dat hy, voor dat klatergoude gulde kalf, dat door veel Wysgeeren, en door niet weinig Geneesheeren, bewierookt wort, nederknielt, en dat aanbidt? Is het niet verschrikkelyk, dat Jan de P**, de jeugd, quansuis, in de beginzelen des G** dienst, onderwyst, middelerwyl dat hy door zyn snood' gedrag, en door zyn heilligschendende vloekken, de Ongodisten zelfs onsticht? Is het niet strafwaardig, dat een wormsteekelige Zyworm, die, tot viermaal toe, in de zoete QuikGa naar voetnoot* vervelt is, het infaam geheugen van een Atheistisch Boxemaker verdeedigt, en dat hy die het Opperweezen verzaakt, nochtans Numa Pompilius verkiest voor zyn bescherm-engel? dat Madame.... maar Majas zoon verlaat de Sprinkhaanen van Vaninus, en besluit zyn aanmerking met de zaakelyke woorden van een deftig Schryver;Ga naar voetnoot† Die zaaken, die het geloof aangaan, moet men, standvastiglyk, gelooven, als hebbende geen bewys noodig. | |
Waarschouwing.Het toekoomende papier behelst deeze steekelige vraag; Of den omgang met de Vrouwen, aan de Mannen nootzaakelyk is? die vraag vry moeijelyk zynde om op te lossen, is, vry spaarzaam, behandelt door Hermes, die in zyn verdediging zegt; dat men den Lapis besoar verkoopt by het Grein, en niet by het Oxhooft. |