Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Een gedisinteresseert Rechtsgeleerde, en een conscientieus Geneesheer.
Rara avis in terris, nigroque simillima cygno.
Juv. Saty. 6.
O! wat een heilzaam hulpmiddel verwacht Hermes, tegens dat hy de koorts krygt, van een Geneesheer, en wat een onpartydig advies verhoopt Anubis, wanneer hem een proces van Injurie te beurt valt, van een Advocaat! hy zal, in die verwachting, de qualiteiten van die beide Potentaaten, zo luid, opbazuinen, dat de weêrstuit daar van, de blinkende keijen van Amersfoort, zal doen wedergalmen; de Maas, zal, uit loutere blydschap, huppelen, gelyk als een gelukzeggende Heidinne, die, op den muzikaalen maatslag van een Berken-beezem cabrioleert; en het koopryk Y zal, door een uitgelaate vreugde, met groote golven opzieden, gelyk als een overkookende ketel vol blanke Spanbaars; ja Maja's zoon is zo vrolyk over deeze onderneming, dat hy, eensklaps, in dien gecombineerden poel, wil nederspringen: indien hy 'er uit opborrelt is alles wel, en zo niet, | |
[pagina 82]
| |
Sat est in magnis voluisse. Die beide beroeppen zyn zo overnootzakelyk in een Republyk, als een Cartouchiaan nootzakelyk is in het kabinet van een Juwelier; en als een Bosklopper nootzakelyk is in een convent van Zwartzusters. Het is wel waar, dat de Rechtsgeleertheid, het staatkundig bederf in het ligchaam des vryën Staats corrigeert (of, voor 't minst) poogt te corrigeeren, en dat de Geneeskunde, de onordentelykheid in het gebouw des menschs, tragt te verbeteren; doch indien wy alle eerlyk, en alle gezond waren, als dan zouden zy beide overtollig zyn. Maar dit nu contrarie zynde, Vader Anubis, dan moet echter de een of de ander den nootzakelyksten zyn; want de verderfenis van onze Natuur verslaaft ons aan den Appetyt, en aan de Onrechtvaardigheid; de eerste maakt ons een Onderdaan der Geneeskunde, en de tweede nootzaakt ons, om een Tributaris te zyn der Rechtsgeleertheid. Dan sustineert Hermes, dat de Rechtsgeleertheid de adelykste professie is, als die op den waterval der wanorde de hand legt, welke wanorde, anderzins, gelyk als de watervloed der Gotten en Wenden, de grazige oevers van Bato 's nalaatenschap zou overstromen. Ja de Rechtsgeleertheid overtreft zo ver de Geneeskunde, als het ligchaam; dat door de Doctooren gegouverneert wort, voor de ziel, die bestiert wort door de Rechtsgeleerden, moet wyken. Ook is de gezontheid, dewelke het oogmerk des Geneesheers is, (of diende te wezen) zo gemeen aan het onredelyk vee, als aan den mensch, ja (poco mas,) een toontje hooger: want de Landen Waterdieren zyn de allereerste Stads-doctooren geweest, die ons de eerste heilzaame kruiden hebben aangewezen, en, onder derzelver beschutting, zyn de op twee stelten voortglydende stervelingen, tot Geneesheeren gepromoveert. Maar, volgens de ongekreukte Rechtsgeleertheid, te leeven; dat is eerst leeven, als een mensch, dat is wandelen, als een mensch, en die dat ontkent, is een mensch, of een Geneesheer. Maar laat ons die beide Ambachten eens beschouwen, in hun naakten staat. Want om hun respective abuizen, met Juvenaals schildpadde paruik-kam, te roskammen, zulks zou het konststuk zyn van een Zwitsers Portraiteur, die den omtrek, en de voornaamste deelen van een schoone tronie voorby gaat, om zig te attacheren, aan een Maal of een Vratje. | |
[pagina 83]
| |
De Geneeskunde, beschouwt in den staat van onnozelheit (die staat is een geboorte-recht der Doctooren,) is een konst om de kwaalen te geneezen, en om de gezontheid, zonder dewelke het leeven zo bitter is, als de korrel van een Koloquint, te conserveren. De Rechtsgeleertheid, (o hoe gelukzalig zou Hermes geboorteplaats zyn, indien de naam en de daad van dat heerlyk woord, de handen in malkanderen slooten!) beschouwt in haar rechten staat, is gelyk aan den boom in het aardsch Paradys, wiens binnenste de kennis besluit van het goede, en van het kwaade. Aan de andere zyde is de gezontheid overnootzakelyk voor de Rechtsgeleertheid, want op dat fundament is Themis groote Zaal gesticht: om dies wil dat zonder de gezontheid, het ampt der Justitie, ophoud, en in duigen valt. Het is wel een bekende waarheid, dat de Wetten een sieraat zyn aan den Staat, echter zyn alle Wetten niet volstrekt nootzakelyk. By voorbeelt. Is 'er niet een bepaalde Societeit onder Struikroovers, Moordenaars, enJakobieten? Zyn 'er niet verscheide heerschappyën ontstaan uit Gewelt, Roof, en andere Ongerechtigheden? Maar is 'er zonder de gezontheid, dewelke den grondslag is van alles, als die alle de beroepen des ligchaams, en des geests, onderhout, ooit één éénig Gemeenebest opgeborrelt? Ja maar onder de Geneesheeren schuilt Mumin Gaseli, die eerst den algemeenen Apoteek berooft, en die naderhant viervoudig declareert voor die gevrybuite Geneesmiddelen: onder de Geneesheeren schuilt Doctor Smeerwortel, die Abdera 's Prinsgezinden, tot den wortel toe, uitroeit. Onder de Geneesheeren schuilt de Geneesheer Kerveltaart, wiens groone baden doodelyker zyn, dan deGa naar voetnoot* Honde-grot, op den weg van Napels. Onder den Mithridaat der Geneeskunde, ontmoet men de Hagedissen der Kwakzalvers, de Adders der Doctoressen, en den dooden koop der practizeerende Artzenybereiders. Dat is waar, zegt Hermes. Maar onder de Advokaaten luipt de Rechtsgeleerde H**d, die eerst het Joden gout opsteekt, en die naderhant, de onbesnede Hakkeney der besnedene hartdraavers opdringt aan een onnozelen Jonge. Onder de Advokaaten latiteert de Rechtsgeleerde Cygnus, die zyn schuldeisschers betaalt met een wa- | |
[pagina 84]
| |
teremmer vol Wywater, en met een wydgegate Zeef, vol vloeibaar gout. Onder de Advokaaten schuilt de Rechtsgeleerde. Borago, die lustig is zonder geld, die vrolyk is zonder Eer, en die gerust slaapt zonder krediet. Men ontmoet, dagelyks, onder de onwelspreekende voorspraaken van Themis, koopers van achterstallen, omkoopers van getuigen, haerklievende Chicaneurs, koekoeken, en een menigte bloedelooze, zo wel als eerlooze Insecten. De Naneeven gelooven dat de Romeinen krankzinnig waren, toen zy de Geneesheeren, met stokslagen, uit Romen wegjoegen; en Hermes denkt dat Bato 's Nazaaten sneeuwblint zyn, om dat ze de hunne behouden; te meêr, daar men, veeltyds, drie Doctooren ontmoet, tegens éénen Patient. Het oog der Rechtsgeleertheid mikt, gelyk een wis Schutter, op de rust van 't algemeen; daar de Geneeskunde maar altoos doelt, op het ligchaam van een particulier. De Rechtsgeleertheid is de Leermeester van een vryën Staat, en zy heeft onder haar opzicht, de Macht, en de Goedertierentheid, welke Macht, zonder haar gedrag, zou ontaarden in Tieranny, en welke Goedertierentheid, zonder haar beleid, vervellen zou, in Lafhertigheid. Doch gelyk als de overvloet van Geneesheeren, een staartstar is, die de aanstaande kwaalen voorboot, zo is de zwarm van Themis Sprinkhaanen, een uithangbord van 't verderf der zeden. Dies (zegt Hermes) dat de Regtsgeleertheid, en de Geneeskunde, beide onnootzakelyk zouden zyn, indien 'er geen fransche Mazelen, of gauloische schelmstukken waren ingeslopen, in 't eerlyk bloed van Claudius zoonen. Verscheide Natiën gaven den bras van dat Ras. Een Geneesheer was zo gezien onder de Romeinen, als een Beschutter gezien is in een Kabinet vol kristalle wynroemers. By de Spartaanen, verkogten de Geneesheeren niet anders dan olie van amandelen, en by de Lacedemoniers, sprong een Doctoor niet verder, dan een handvol Carduus benedictus, of, op het alleruiterste, een Exteroog pleister. By de Turken wort een Advokaat niet hooger geschat, dan een gehuurde Praatjes-maaker; en een Regtsgeleerde is min geächt binnen Konstantinopolen, dan een beslikte Zog geächt is op de Joodsche Loofhutten. Beschouw de Goudbeurs eens, in 's Pleiters blinden spiegel,
Van uw Gebuur, die, thans, zo naakt is als een Moor.
| |
[pagina 85]
| |
Vermyd Galenus brak, en weest niet al te kriegel,
Naar 't dood'lyk quid pro quo, van een vermuft Doctoor.
De eerste is Pylades, en de ander is Orestes,
Sed desinunt in Pestes.
Want de tegenstrydige Advyzen der Rechtsgeleerden, verderven de gerechte zaak des pleiters, en de harrewarrende consultatien der Geneesheeren, ruineeren de gesteltenis des Lyders. De Chicane is de dochter der Rechtsgeleerdheid, en de Dood is de zoon der Geneeskunde. De laatste komt onder de gedaante van Medeleiden, tot aan de deur van het apartement des Lyders, doch als dan verlaat die deugd den Geneesheer, en hy wort geintroduceert door Eigenbaat. Het gemak, en de Gierigheit plaatsen hem in een gemakkelyken Leunstoel, en de Ongevoeligheid neemt haar plaats benevens zyn zyde. Met de twee voorste vingers voelt hy het uurwerk van de Pols, en met de resterende rekent hy op, hoe veel visitens dat de Patient nog kan uitstaan, eêr dat hy het Facit sluit met den maagren Moort. O vruchtbaare visite! De Advokaat schynt met ernst te luisteren, (terwyl hy op iets anders denkt) naar de omstandigheden van 't verwarde verhaal van zyn Kalant, en indien hy, kwansuis, 'er een Auteur vyf a zes op naarziet, zulks geschied niet, om zyn Beschermeling uit de spinneweb der Chicane te ontwarren, maar wel om hem 't Net over 't hooft te haalen. Gereed geld en Uitstel, zal, in het toekomende Themis huisklok beijeren, en in een accoort, zo 't behoort, eindigt de rechtvaardige, zo wel als de equivoque Zaak. | |
Een sprookje.Twee arme heiboeren uit Abdera's barony, waren bezitters van een schoone Melkkoe, wier Uijers hen voor den honger, en hun kinderen voor den dorst bevryden. Op een frisschen morgenstont rezolveerden Teewes en Meewes om met die Melkkoe naar Abdera te peregrineeren, en om die, tot de algemeene schade en bate, te verkoopen. Die twee heikrekels arriveerden, zonder eenige linksche avontuur te ontmoeten, tot by een klein gehugt, alwaar een verschaalde bierkroeg de magneetsteen was, die hun droogen lever begon te tergen, waar op die twee welhebbende | |
[pagina 86]
| |
Koopluiden, over een kwaamen, om een kanne bier te koopen, en om daar van, een koudeschaal te maaken. De historie zegt; dat Teewes 'er zo veel Roggemeels-kaneelkoek in-brokte, en dat Meewes 'er zo veel boere-peper bygoot, dat 'er geen plaats overig was voor bruine suiker, nog voor bruine nootemuskaat. Maar die particulariteit doet niets tot het Sprookje. Altoos het is bekent dat zy met hen beide, bly en vry, met twee houte Lepels, die smaakelyken koeldrank, ieder op zyn hurken zittende, begonden te attacqueeren, wanneer de Melkkoe, die haar ontbyt met versch gras had gedaan, een platte Kerveltaart liet vallen. Teewes dat ziende, zei tegen Meewes; Ik wed om myn helft van die Koe, dat ik die gantsche groene Struif op-eet. Top, het is gedaan, (antwoorde Meewes) zo je dat doet, komt u het Beest toe, met huid en met haer. Op dat woord, sprong Teewes op van loutere blydschap, en hy viel met een verwoede appetyt op die Grastaart, maar, helaas! met het oog van een Bruidegom, want, naauwelyks, had hy de minste helft naar binnen geschokt, of hy voelde land. Wat stont 'er nu te doen voor Teewes? Een civiel accoort aan te gaan? maar een Boer verstaat geen civiliteit. Zyn woord te breeken? dan was hy, misschien, het leeven: en de Koe over te geeven, dan was hy, zekerlyk, zyn brood kwyt? De Noot inspireerde hem een Boere-scherslag, want ziende dat Meewes zo zuinig toekeek als een kuische Klop, die by Heeroom begort is, en dat hy op zyn tanden begon te knappen, als een verstoorde Ransuil, riep hy blymoedig; Ach myn bedroefde buurman, de schoone Koe is myn! Dat schynt zô, (gromde Meeuwes, binnens 's monds) maar Gebuur, ik bid u, hebt medelyden met een bedurven Man! Ach Teewes (vervolgde hy) laat de Koe blyven, als vooren, dan knap ik de andere helft op van die struif. Dat waren de kooten, die de slimme. Teewes zogt, want hy gaf vliegens zyn gepiterselide Lepel over aan zyn Kameraat, die, met weening der oogen, en met knarssing der tanden, die goddelooze pastei inslingerde. En nu komt de Melkkoe, my wederom toe, voor de helft! (schreeuwde de blyde Meewes) want ik heb myn portie ingeslokt. Dat is waar Kompeer (antwoorde Teewes) en aldus was het ook, eêr wy die zotte weddingschap hadden opgestelt. Op een civiel accoort, loopt Themis raadsbesluit
Veeltyts uit.
| |
[pagina 87]
| |
Doch dan is 't hooft op hol, en 't geld dat is verb!!!
Dat de Spaanjaarden geen wisser middel hebben bedocht, om het conquest van Peru te behouden, dan den gulden ingang daar van te verbieden aan de Voetzoekers der verwarde Rechtsgeleertheid, is een bekende waarheit: en dat 'er geen nader weg is, om de gezontheits- en de levens-span uit te rekken, dan het getal van Hipocrates Luitslagers, van hondert te reduceeren tot op één, is geen tastelyke fabel. Echter heeft Julius Caesar de Geneesheeren beschonken met het roomsch burgerrecht. Dat is waar (zegt Hermes) en die van Ab** vergulden hun Doctooren, met het Schepens-ampt. De Heer S** advizeert, dagelyks, met zyn Geneesheer, over 't verval van zyn bouwvallige kiel, en, nooit, met zyn Parochiepaap, over den dezolaaten boedel van zyn zondige ziel. Die man vergadert Eikels, en zyn Verkens loopen in 't koorn. Mithridates, Koning van Pontus, schreef een tractaatje of een huipmiddel tegens het Katolyk brokje. Juba, Koning van Mauritanie, die zo blank was als de jongste van driën, heeft een boek der plantgewassen opgestelt; en Evax Vorst van het linksche en van het rechtsche Arabie, pende eertyds een Kruid-boek. Dat is waar (antwoort Anubis) maar spreekt Suetonius niet, in de levensbeschryving van Caligula, van een Slaaf, dat een Doctoor was? wiert Archagates, die, (om een haverestroo) de menschen, een overtolligen arm, of been afnam, niet verëert met den bynaam van Beul, en is hy niet uit Romen uitgelicht, met den hondslantaarn van een bezemstok? hebben de Romeinen niet ruim zes hondert jaaren geleeft zonder de knipschaar des leevens, die ongeneesselyke Geneesheeren, te willen admitteeren? en na dat zy, een poos, den pynbank der Geneeskunde, hadden doorgestaan, hebben zy die toen nietGa naar voetnoot* veroordeelt? enGa naar voetnoot† Plautus, was die een vreemdeling onder de Doctoren, wanneer hy een man op 't toneel brengt, die zegt; dat hy naar een Geneesheer wil gaan, om zig door een Italiaansch syroopje, daar de Kat den moort van steekt, uit al zyn droefheden te ontslaan? Hermes zal zyn papiere lofreden besluiten, met de vermaaning van Marcus Cato, aan zyn Zoon. | |
[pagina 88]
| |
En nu zal ik eens opbiechten, myn lieve zoon Marcus, het geen ik denk van de Grieken, en het geen ik verzoek, dat gy meêbrengt van Athene; bestudeert de gewoontens der Grieken; maar leert dezelve niet. Het is een boos, en een onleerzaam Ras, dat ik niet lyden kan. Maakt zo veel staat op myn woorden, als op die van een Godspaak; wanneer die Natie de Geneeskunde gemeen maakt, aan andere, en, voornaamlyk, indien zy ons hun Geneesheeren toeschikt, is alles verlooren. Zy hebben gezworen, om al de Barbaaren den hals te breeken, door de Geneeskunde... Zy noemen ons Barbaaren, en met nog slimmer benaamingen, verongelyken zy ons. Voornaamlyk dan, verbiede ik u de Geneesheeren. Anubis, die zonder wysheit begonnen heeft, zal concludeeren met zotheit. Francois Sforce, Hertog van Milaanen, had een Zot (die generatie is onder ons ook tamelyk vruchtbaar) die eenmaal gevraagt zynde, wie dat de voornaamste Personagie was, een Rechtgeleerde, of een Geneesheer? aldus antwoorde. In de uitvoering van een Vonnis, wort den Dief opgevolgt door den Scherprechter. | |
Waarschouwing.Hermes zal, in zyn toekoment papier, onderzoeken, of het de Juffers vry staat, met een masker van blanketzel, een aangezigt, dat reets niet dan al te veel gemaskeert is, nog meêr te deguiseeren? |