Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Een Droom, zynde een ongeblankette schets van 's G**.HErmes beschouwde, onlangs, in een betoverenden droom ondergedompelt, een vorstelyk Dorp, dat onder de zonnehette van Hesperische guldelingen, uit een grasgroen Gehucht tot een machtig Babel uitgedyt was, zynde die graaflyke Burgt, thans, het Lustpaleis der ondermaansche Land- en watergoden, die aldaar den wierook der vier deelen inädemen, en die aldaar met de Outer-geur der spierwitte Stieren, bewierookt en gevoed worden. Dat Lustpaleis is het zinnebeeld des Oceäans, want in deszelfs boezem komen de Hoogduitsche Zee armen, de Italiaansche Solfer-vlieten, de Spaansche stilstaande wateren, de Fransche rivulets, en de Britsche stroomen, hun alöude schatten, en afgeperste brandschattingen, uitschudden. Het schynt dat de mildaadige Natuur, al haar vermogen heeft | |
[pagina 66]
| |
verspilt aan die plaats, want men ziet 'er, in een omtrek van weinige uuren, zeën, rivieren, duinen, grazige weiden, bosschen, tuinen, paleizen, veldhutten, en bieze-daken der half-bevrooze Visschers. Het eenigste dat aan deszelfs gelukzaligheid ontbreekt, of, voor 't minst, schynt te ontbreeken, wort door een tovergeheim, tot nog toe voor onze stikziende oogen gecacheert, overvloediglyk vergoed. Want een onbekende Toveres bespeurende, dat de hoogtens en laagtens, tot goud- en zilvermynen aangelegt, in een overheerde bezitting zyn genomen by de Duin-konynen, weet door een magnetische neiging, de gulde en zilvere aderen der nieuwschierige reizigers, der pleitzuchtige Chicaneurs, der hopelooze Ampt-aanzoekers, der geparfumeerde Hofpoppen, en der winderige Hovelingen, naar de H**sche afgronden te leiden, de welke, te laat, helaas! te laat, hun inbeelding, moedernaakt, op den bodem der uitgemergelde goudbeurzen, en op de vlaktens der uitgeteerde geldzakken, komen te ontdekken. O! hoe gelukzalig is een Vreemdeling, die zyn gewaand voorrecht, met verzilverde hoofthairen bekranst, en zo naakt als een Actionist, op 't onvoorzienst, komt te ontmoeten! O! dan is 't ach vervloekten H..!
O ziels! o beurs! en ligchaams plaag!
Hy stort in Scylla, die Charibdis wil vermyden:
Want Themis spoor loopt hier bezyden.
De laatste penning van Papatjes gulde brok,
Verstrikt in 's voorspraaks spinnegaeren,
In Circes tover-kelk, in Paphos natte snaaren,
Of in de smeerkroes van d'hervormde Fransche Kok.
Een heerlyke Zaal, gestigt door de voorouders der Sparrewoudsche reuzen, verheft haar hiberneesche kruin tot aan het halfrond der hemelsblaauwe voliere, in welkers onbepaalden omtrek de gevederde Muziekanten, zweevende op hunne geboorte-pennen, en van daar neêrwaarts ziende, de eidele pogingen der op vier, op drie, en op twee pooten, voortscharrelende schepzelen, door onderscheide steekelige airtjes, schynen te beschimpen, en uit te jouwen. Een ingeboore nieuwschierigheit, die zo familiaar is aan de Hermetische gesteltenis, als aan de verlangende constitutie der jonge | |
[pagina 67]
| |
juffers, geleide Anubis langs de Laddersporten van eenige steene trappen, tot in het middelpunt van de spatieuze zaal des hooge Kapitools, alwaar hy verscheide houte kraamen, tot barstens toe opgekropt met den buit, gehaalt op de verslagene Grieken en Romeinen, en opgetraliet, met de klatergoude gedenkpenningen der gauloische Schribbelaars, met de langdraadige Ossen-draaden der britsche omschryvers, benevens de papiere noot-munts plaaten der nederlandsche Zangers, kwam te aanschouwen. Het oog van Jupyns zoon viel op een verkooping van welgeconditioneerde boeken (dit is een term die de Boekverkoopers misbruiken, om de voluminas op sneê vergult, en met Iets, dat geen zin heeft, opgevult, te betekenen) en hy naderde een dubbelde kraam, om de respective ceremoniën van een H.. auctie, met eerbied, te beschouwen. Een Kaboutertje, zo laag van geest, als van leest, was door het windaas van een hoogen stoel, en door de handspeek van een Weesjongens arm tot op den troon van een winkelbank opgevyzelt, en zo gevleescht zynde, als den Eccho, was hy des te bekwaamer om den weêrstuit der koopers, door een kinder-orgelpyp naar te bootsen. Dat Knaapje lagchte gestadig, gelyk een aankoment hoveling, die de impertinente slotregels van een vergulden Gunsteling beädemt, en hy herhaalde, in 't hartje van zyn talmery, veel inconsiderabele aardigheden, overeenkomstig met de voetmaat van zyn gestalte, terwyl dat zyn gedisinteresseerde Confraters, den goeden ofte den kwaaden uitslag hunner commissien, uit het klokslag van zyn kinder-hamertje, te gemoet zagen. Onder veel andere waanwyze Boekverkoopers zag Anubis een grooten Jongen, zo beleeft als een jonge Welp, en zo ootmoedig als een Aga der Janitsaaren. Zyn Paruik was achterwaarts gezakt, en voorwaarts ontpakt, en het front van die gefrizeerde bos-selry trok zeer sterk op het nest van een Oijevaar. Het scheen dat hy voornemens was om Romano's fortuin te bevorderen, want hy snufte geduurig (welstaans halven) als een Parisiaansch petit maitre; vorders stond hy zo recht over end, gelyk het spook in de gestrafte vrygeest, terwyl hy met zyn oogen, den Reus imiteerde in den Amstel doolhof. Het eenigste dat Hermes van zyn tong hoorde rollen, en dat nog onopmerkens waardig was, bestont hier in, dat hy vroeg; wat voor een boek wort 'er geveilt? waar op de | |
[pagina 68]
| |
verheve Kraane-slachter antwoorde; de Lof der Dronkenschap. Fluks repliceerde hy, zonder de allerminste hapering; daar van bezit ik de Theorie en de Practyk. In het hartje van die verkooping kwam 'er een scheeve Lekker, zylings, aanhuppelen. Hy doorboorde de vergadering (dus doorboort een nieuwschierig Buiteman den drom der toezienders, wanneer de Professor anatomicus van de Godinne Themis, met het Incisie-mes van een yzeren handboom, de spieren, en de beenderen eens struikroovers separeert) en, op één poot staande, gelyk een Stork, vroeg hy; wat boek is 'er op? wat nomber? en al zulke arithmetische vraagpunten? waar op dan zyn medebroeders, die veel toegeventheit voor het affront der geboorte betuigden, met een ingeboore beleeftheid, de Boekverkoopers eigen, antwoorden; myn Heer N.. het is dat boek, en dat getal. Helaas! (riep Hermes,) daar men een Boekverkooper, myn Heer, en daar men een verdienstig Auteur, Monsieur noemt, aldaar wort de vergulde Pikeur-zaal hooger geschat, dan het fors Bataille-paard. Een bekent Geneesheer leert ons; dat 'er eenmaal een Ey in een Ey is ontdekt; en Hermes vertelt ons; dat hy uit den Oceaan van dien papier-storm, verscheide misdragten van onrype verkoopingen zag opspringen. Een mager Heerschap, die, gelyk als Julius, een Haviks-neus, en gelyk als een ryp Juffertje, dat te veel onryp ooft smult, een paar maan-bleeke wangen voerde, veilde, in spyt der goede zeden, en, in weêrwil van den Vendumeester Pygmeus, de versch gekogte boeken, voor den tweedemaal, aan de ongeletterde, en aan de equivoque omstaanders. Een doorn-spinnekop die in een hoek der grootsche Zaal zyn slagnet spant, vangt ryp en groen; zegt de Rabbi Maimonides. Onder andere nutte uitvindingen, om een onwaardig boek boven deszelfs onwaardige waarde te doen steigeren, heeft de geletterde Societeit, dit volgende geïnventeert. Een Boekverkooper grypt een Blyspel by 't hooft, en hy zweert, zonder te verbleeken, of te verbloozen, dat 'er eenmaal twee-enzeventig guldens (o! dat getal van twee-en-zeventig is een muzikaale noot aan de H..sche inboorelingen!) voor is gebooden, en dat op een publyke verkooping. Dat gedaan zynde, bied een Heer voor de dubbelde Maagde-roof tien stuivers, en die, | |
[pagina 69]
| |
't Zy groot of kleen,
Krygt dan de Ontschaaking aan zyn been.
Maar laat ons aan Minerva 's stalknegten, Veniam aetatis, & iniquitatis, verleenen (zegt Hermes) om het gedrag der 's G.. sche Logement-verhuurders, en der fransche Hospitaliers ridders, eens en passant, een douw te geeven, in hun plunderziek wambes. Men zegt, dat de voornaamste Vaders en Moeders der H** sche huisgezinnen, in steê van gereede penningen, of van een goede opvoeding, een droogscheerders knipschaer, aan hun kinders Legateeren, en die, een diergelyke schaer te beurt valt, heeft zyn kost gekogt, in 't Beurzesnyders proveniers-huis, want een fatzoenlyk Heer, is naauwlyks veraccordeert met zyn H** sche hospes, of zyn perzoon wort bespeculeert, met het brilglas eens Bespieders, en zyn beurs wort belaagt, met de krygslist eens Cartouchiaans. By voorbeelt. Een Snyder (een Snyder is een waaghals, die zyn ziel aan de punt van een El, en die zyn zaligheid aan het oog van een schaer sacrifieert.) Wanneer u die een nieuw kleedt, zo eng als een onaangepast paar zyde koussen, 't huis brengt, betaalt, aanstonts, in 't voorhuis zyn intreede aan de H** sche Hospes (dus behandelt Charon de Veerman der hel zyn waarende Schimmen) en dan wort hy in uw kamer overgescheept, alwaar hy die nieuwe vagt met een gloeiende naald genaait, met het persyzer van een molensteen geperst, en met de katrol van een pynbank, uitgerekt, overlevert. Maakt noit een overslag met de passer van uw oog, over de vermindering der zilvere galonnen; herrêkent nooit in uw geheugen de zeven ellen Leidsch, of Engelsch laken; en telt nooit na, op de tippen van uw vingeren, het gewicht van 't pypzilver voor de knoopgaten; want de magere Bul eens Snyders, verslint den vetten Os eens Kavaliers. Hermes heeft geobserveert, dat de mest eens Schollevaers, het water eens Katers, en de voetstappen eens Snyders, alles doen verdorren, en verslenssen. Maar van den Os op den Ezel, van het Laken op de Voering, en van de Huid, eens, in de Maag, overgestapt, dat is, eens gesprongen van den Snyder, op den Kok. O hoe wort het ingewandt der arme Goudbeurs gefolteert, wanneer een H** sche Hospes, uw een Kok, die zig met ziel | |
[pagina 70]
| |
en met licghaam, aan hem overgegeven heeft, recommandeert! voort een Pastei voor twee perzoonen, die lichtvaerdig in Morilles, en die zwaarmoedig is van Korst, declareert een Kok niet meer dan zes gulden, om dies wil, dat de hoenders goedkoop de artisjokken, te geef, en de kalfsborsjes verslenst zyn. Een Knipje, met kalfsvet gelardeert, kost pas zes schellingen, en een Man, die geen vraat is, heeft 'er aan drie zyn bekomst: O dat is schande koop! en voor een schoteltje met spinagie, dat men, in zes onderscheide reizen, op de punt van een vork neemt, rekent hy maar achtien stuivers: hoe kan die arme Man, daar uit zyn huishuur goet maken! roept een eerlyk H** sch Hospes. Somma Sommarum, een Heer alleen kan, fatzoenlyk, met vier a vyf Dukaaten 's weeks, den Hospes, den Kok, en zig zelven, voeden, en verzadigen. Is 'er iemant die daar tegens protesteert, dat is een Chicaneur, schreeuwt de Hospes: voor het minst, die Man wort, schelmachtig, Gedupeert, roept Hermes. En echter is het beter, dat
Een H** sche Hospes zuigt het gulde levens nat,
Van welgevulde Tassen:
Dan dat hy als een woest, en Kanibaals gebroet,
(Dat zig met mensche-spieren voet)
Zyn handen, in het bloed van 't Gooden paar, loopt wassen;
Dat Paar, dat, door het grauw in 't lauwe vogt gewent,
Thans als hetGa naar voetnoot* Broeders-paar, blinkt aan het firmament.
Doch laat ons, uit de ongetinde Kasterol des Sauszemakers, klauteren, op de kleeverige toonbanken der Fontangemaaksters, wier Conscientie ruimer is dan een boere schoorsteen, en die het toegevende Magazyn der milde Natuur, met contrabande winkelwaaren, vol stouwen. O de Fontange-makery is een aardige, kuische, en openhartige, generatie! een generatie, dewelke, van eeuw tot eeuw, medeleidzaamheid practiseert, en welkers voordeurtje, altoos op de klink staat voor den gaanden en voor den komenden Man. Wanneer een Fontange-maakster niet weinig overeischt, dat is om dat zy in 't beurzesnyden niet karig valt; en indien men haar een duimbreet afkort, zulks vind zy, weerom, in 't verboode lapje stof. Een 's G.. sche Fontange-maakster bepleid het vrouwelyk voor- | |
[pagina 71]
| |
recht van d'eersten Val, want zy aast meê, niet weinig, op verbooden Oost. Zy nygt laager, dan een Ottomansche juffer die haar middagmaal doet, doch het is min uit eerbied voor een galant Koopman, dan om hem, daar langs op de openstaande gelegendheid van een paar Liefde-appellen, uit te nooden. Een 's G.. sche Fontange-maakster valt, lichter, achter over op den minsten wind van verzoekking, dan een jonge Mastboom in een vliegende storm. Zy duikt, voor de scheut van een Snaphaan, gelyk een Waterhontje, doch zy duikt niet eer, voor dat zy getroffen is door 't overspeelig Loot. Een G.. sche Fontange-maakster is, by geboorte, in 't groene gilde der Warmoeziers, want zy veilt, van deur, tot deur, haar steek-salaat. Zy is desgelyks, in 't ambacht, der droogscheerders, want zy rekt het Laken van Een, zo strak op de Raam der Schuimgodes, dat het altoos, buigt, of barst. Een 's G.. sche Fontange-maakster heeft een Trits van kostwinning, Pop, Beurzesnydster, en Kappe-stelster. Zy is een nederlandsche Kampvegster, die eerst haar wederparty in 't hoere-netje verstrikt, en die hem, naderhant, met den drietant van Sassafras doorboort. Een 's G.. sche Fontange-maakster heeft, doorgaans, een vooruitzicht, want eêr dat zy plomp verlooren, neêrzinkt in den draeikolk van een Trouw-verbont, beproeft zy, den staat van Vrouw, Moeder, en Weduwe. Met één woord, zo veel als met duizend, schoon dat zy kan leezen nog schryven, echter is zy doorzult met de stelling van Descartes;Ga naar voetnoot* dat 'er niets leedigs is, in de plooi van haar Professie, nog in 't verborge schuilhoekje van Naturas.
Romanis patee eft Mavors, Lupa martia nutrix,
Hoc hominum mores, ingeniumque docent.
Ongetwyffelt heeft de Katolyke zaak zo veel levens als een Kat, want zonder dat zou haar den nek gekreukt zyn, door zo veel mislukte ondernemingen. O hoe verpligt is de H. Moeder aan den yver van haar Dochters! Wanneer haar ovorsnorkte zoonen | |
[pagina 72]
| |
beginnen te beswyken, ja wanneer de Jesuiten zelfs gebankrotteert zyn in inventien, wanneer 'er ter nauwer noot, een nieuw model van een Conspiratie overgebleeven is, in den Katolyken Aaszak, dan komen de uittartende britsche Amazonen, en waagen haar goed en bloed, ja haar sneeuw-witte boezem, inkluis, om de bevreesde moordenaars aan te moedigen. Een bloetbad is zo oubakke een argument, als een aanhaaling van Bellarmin; van diergelyke ondernemingen is de wol afgesleeten, op de Yrsche Vleeshal, en op de Parysche bruiloft. Een gewapent Evangelie is thans de gunsteling van Romen, en de strydende en de triomferende kerk wort allerbest onderschraagt, door gewelt en bedrog, door vuur en mutsaart, en door zwaart en vergift. De eenigste behoudenis die er thans overschiet, is het vloekverwantschap, styf en stark te ontkennen. Dat is de voornaamste Satans G.. geleertheid der Jakobieten! dit recommandeert Doctor Sacheverel als een katolyk cordiaal, om den geest der te leur gestelde Torrys te vervrolyken, om 't gerugt te stillen, en om de vervolging te ontwyken. Door dit plegt-anker wort St. Peters Kraak van den wal gehouden, die toekomende jaar een diergelyke landing ondernemen, doch noch vreeszelyker verbryzelen zal, op de diämant-rots van Albion. | |
Waarschouwing.Toekomende Week zal Hermes zyn Lezers onderhouden met het vervolg van 's G.., het welk zal worden opgevolgt door de vergelykenis van een gespan, waar van de eerste ons een beentje van ter zyden zet, en waar van de laatste ons, met het zakpistool in de vuist, dwingt tot de overgaave der Goudbeurs. Hermes, die meêr correspondentie heeft, dan den Advokaat Laeyr, verzoekt dat zommige welmeenende heeren, met een pomade van moderatie, hun tongen gelieven te zalven, want een al te langduurige verdraagzaamheid is de hooftdeugd der Ezels, en Hermes rekt zyn gedult nooit langer uit, voor dat hy den misdaader ontmoet. |