Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
No. 7
| |
[pagina 50]
| |
den van Jan Kerveltaart, het Molsteegs-oogwater, of diergelyke kettersche Kwakzalveryen. Dewyl de tyden boos zyn, en dat men wel een stuiver opleggen mag tegens een harden winter, zal Hermes zyn Lezers de Compositie van dit hulpmiddel, Gratis vereeren. Neemt een halve maat gewyd zout, en vier stoop regenwater, hutselt dat onder malkander, en verspreit 'er een dozyn kruissen over, om deszelfs gisting te bevorderen. Dit gedaan zynde hebje het recht en onvervalst Wywater, zo goed als dat van Pater Impens: giet het over in een Keuls-potje, bewaart het voor je tot gebruik, en weest dankbaar. Item daar is, na veel moeite en onderzoek, een Romeinsche Pil, die de Protestanten gants uitzuivert, uitgevonden, die pil is door de geleerdste Vaders, in Spaanje, Yrlant, en Italien geapprobeert. Hier volgt het echt Recept. Recipe, Zeven pond Leeken-Onwetendheid, zo veel Munnikken- G** vruchtigheid als 'er te bekoomen is, een dozyn Volle-Aflaats brieven, en veertien dubbelzinnige spreekwyzen; Dagelyksche Zonden in overvloed, benevens een zak vol Kwytscheldingen. Kookt dit alles in de Herssenschaal eens Jesuiets, en doet by, zo veel als 't noodig zy, Waarschynelyke gevoelens, en de Getrouwheid der Priesters uit deGa naar voetnoot* Queekschool. Na dat dit mengelmoes is uitgegist, werpt 'er dan in negen Hedendaagsche Mirakelen, toebereid, volgens de kunst. Om het een kleur te geven, giet 'er een scheutje Boete in, rolt dan dit mengzel op in de Onfeilbaarheid des Paus, en neemt het Blindelings in, in de uure des doods, in een kom vol Kwytschelding. Probatum est. | |
Postscript.Op dit moment krygt Hermes een brief, dat 'er een schip vol Spaansche Vygen, Indiaansche confituuren, gewyd Rattekruid, en Geheilligde Sublimaat, dat zou worden te kost gehangen aan een machtige Natie, en uit het Apostolisch Magazyn des Paus, ingescheept was, verongelukt is, doch de meeste goederen zyn geborgen.
Philtra nocent animis vimque furoris habent.
Is 'er een middel om zig te doen beminnen door Minne-dranken? | |
[pagina 51]
| |
Daar is niet zoeter dan bemint te worden (zegt Hermes) en niets moeijelyker dan om daar toe te geraaken, (zegt Anubis) door dien 'er een ongemeene verdienste wort vereischt, om een tedere liefde in te boezemen, aan een verdienstige Juffer; die, wanneer zy, van de oprechtheid der hartstogt, en van de ongemeene qualiteiten haars Minnaars, overtuigt is, zonder behulp van een Minne-drank, haar ziel aan hem overgeeft, en de rest aan zyn discretie overlaat. Dit is een beproefde Minne-drank, en een Man die die bezit, behoeft geen andere hulpmiddelen dewelke doorgaans, ongeoorlooft, verderffelyk, en doodelyk zyn, op te zoekken. By voorbeelt. Deianira willende met kracht en gewelt, Hercules, die een ander Hoorenwek onder handen had, na haar verlaate bres, doen komen, beschonk hem met den Japonschen rok van Nessus, maar, helaes! den Leeuwentemmer verroeste in die scheede. Lucilla de huisvrouw van den Dichter Lucretius (het schynt dat de Latynsche Poeëten, meê al een Baanveegster namen, om daar op, de grootste helft, van hun armoede te laaden) gaf haar Man ook een Liefde-papje in, die aan dat brokje den moort stak. Na dat de Keizer Caligula zyn middelste had verstuikt, gaf men hem een tartaarsche Pastei vanGa naar voetnoot* Hypomanes, na welkers gebruik, hy, op ver na, de wyste niet is geweest. Harman schryft, dat hy een liefde drankje, uit onderscheide kruiden zaamgestelt, een Mosje ingegeven hebbende, het lieve dier hem 't zedert noit verliet, maar, (gelyk als eertyts het Duifje vanGa naar voetnoot† Anakreon deê) dat het desgelyks met hem uit een glas dronk, en overal navloog. Van Helmont, (de Heeren stofscheiders zyn louter vermaagschapt aan de Cretensers (verhaalt ons; dat hy, op een zekeren tyd een zeker kruid, in zyn hand hielt, en dat hy toen, met die zelve hand, de poot van een jong hondje greep, waar op dat dier zyn eerste Meester den bof gaf, en hem navolgde. Dat kruid zal, waarschynlyk, gestempelt stofgout, en dat jonge hondje, een Haagsch Teefje, zyn geweest, en die zielsverandering is gemeen. De Geneesheer Langius vertelt op zyn beurt, dat hy een Heer gecureert heeft, die omtrent ten vier uuren na de noen, de helft | |
[pagina 52]
| |
van een Limoen, (het zal een Komkommer geweest zyn) zynde de vereering van een schoone Juffer, opeetende, dagelyks, omtrent dat uur zo Amoureus wiert als een Quakkel, en dat hy straat op, straat neerliep, om die Limoen-pop op te zoeken. Onder de krachtigste hulpmiddelen, om een Minne-drank te componeren, telt men de herssenen van een jonge Kat (meenig jong Heertje weet by ondervinding, hoe vermoogent de herssenen van een jonge kat zyn) de beenderen van een groene Kikvorsch (mits dat die in 't Haagsche Paddemoes verstrikt is) het visje Remora, dat een Oorlogs-schip in zyn vaart stuit, (daar is onlangs ook een Osstindis-schip, door een Amstel-remora in zyn vaart gestuit, en op een zand-plaat gezet) het vogeltje Motacilla, dat altoos zyn staertje roert (dat zyn de kwaatste vogeltjes niet, zegt Hermes) en zulk zoort van kreeften. De bevalligheden, en de minnegoodjes verzellen de Mingodes, en dat leert ons; dat 'er geen krachtiger hulpmiddel is, om zig te doen beminnen, dan zig aangenaam te maken; en die, in de liefde, een nader voetpad zoeken, vinden hen bedroogen, of vervallen van hun Voorrecht. De rechteGa naar voetnoot* Mandragora om zig, op het tederste, te doen beminnen, wast in geen duistere bosschen, of in treurige valleien, maar in de oprechte ziel van een Minnaar. Door oprechtheid wort de wedermin der Juffers geconquesteert, en door toegevendheid behouwt men dezelve. Weest ook niet karig, om die Hermelyne Sexe, op een hooge prys te stellen, want de Dames zyn gelyk aan de Godinnen, en zy moeten gepaait worden door de wierook der Minnaars. Verlaat zelden het bemint voorwerp, want het aangezigt van een Vrouw, is de zon, die de nevelen der droefheid op heldert. Laat altoos door uw oprechte blikken, die blydschap doorstraalen, waar meê gy haar, in schrift, of met woorden, onderhouwt. De waare liefde is een cirkel, maar een cirkel die gestaadig, van een minder tot een meerder volmaaktheid voortrolt; van een inbeelding van gelukzaligheid, komt men tot een weezendlyke gelukzaligheid, die, schoon 'er nu en dan, een kleine Eb en Vloet, inbreekt, echter, tot in alle eeuwigheid, | |
[pagina 53]
| |
bessendig blyft. Gelyk als de handt een Rad omdraaiende, dat nootzaakt, om die hand wederom te ontmoeten, op dezelfde wyze, wort een oprecht Minnaar, of een getrouwe Minnares, genootzaakt, om op nieuws, op de zelve hooghte, of laagte, van de eens vastgestelde liefde te komen. Weg ingebeeldeGa naar voetnoot* deugd! weg kranssen van Laurieren!
Myn Ifis zal alleen, haar Mïnnaars kruin vercieren:
Ik lagch met Mavors staal, en 's krygsmans dolle tocht,
Haar leven is te dier, aan Damons lot verknocht.
Ik zal gestrengelt aan haar boezem, my verzaaden,
Met Venus myrten, met Olyf, en Rooze-blaaden,
'k Zal zingen uyt de borst, (schoon 't hair is zwart en grys,
Van Paphos nachtbanket, en echter wezen wys.
Ik zal den ted'ren toon van Ifis zuchtjes hooren,
Van Ifis, die, alleen, myn wuftheid kon bekooren,
Van Ifis, die alleen van my wort aangebeên,
En niemant kennen, dan die waarde Nymf alleen.
| |
Hermes Vaar wel.Hermes die zomers de steden, en die 's winters de bosschen, tot zyn studeerkamers, verkiest, zegt zyn lezers adieu, tot in 't voorjaar. O hoe verbaast zal Archimedes opzien, wanneer hy de zon van zyn haat, tot over de helft zal zien verduisteren! en hoe verwoet zal Hannibal donderen, wanneer hy hoort dat Anubis zyn moortdolk ontsprongen is! Want wie zou, altoos willen vreezen,
Een Zandzak, of een Outer-knyf?
Of Doris tong? zo stram en styf,
Als Battus, toen hy wiert door Hermes roê beleezen,
Neen Hermes is het keffen moe,
En schenkt, aan die ze past, zyn Tuchtheers tuchting roe.
Hy wil dagelyks met geen wysgeer, in de maan, nog met geen krygsman, in schildery, krakeelen. Hy vreest den vogtel van den overste F**, die zo familiaar is met buskruit, als een boere-hen familiaar is met zwavel; en hy ziddert voor de pen van de Filosoof Gnato, die meer kennis heeft aan Nestors kelk, dan aan Epikteets studeer-lamp. Naar de bosschen, naar de bosschen! vader Hermes, aldaar zal u de wysgeer Izegrim, die zo vast in den grond | |
[pagina 54]
| |
geheit is, als een Amstel-paal, en die echter, de sterren regeert, niet ontmoeten. Aldaar zal geen Milo, die uw verdiensten met een goud- en die zyn qualiteiten, by het waag-gewigt, opweegt, te zien zyn. Aldaar zal men de geneesheer Magerman, die een generaal Klissenkruyd, in steê van Hemel-sleutel, in de vuist douwt, niet hooren raasbollen. Aldaar zal u geen Grimbaert, die een gebooren Abderiet zynde, die breede spraak verfoeit, en scherp fransch stamert, ja die zig inbeelt uit het huis van *** herkomstig te zyn, om dat hy dikke lippen heeft, in den weg, loopen. Aldaar zal geen Mariana, die meêr wit en root verslint, dan een Toneel-kat, die haar taille aan een paar hooge houtjes, en aan een yzere harnas, verschuldigt is, u 't oog verbysteren; nog aldaar zal uw Ida, die in haar lente kuisch, in haar zomer Coquet, en in haar herft overspeelig is, niet, 't onderste boven, doen tuimelen. Nogmaals Hermes naar de bosschen, naar de bosschen! O Bosschen, en Velden! myn Hofwyk, en myn Zorgvliet! myn toevlugt, en myn alderlaatste toeverlaat! ontfangt my in uw belommert heilligdom, begunstigt myn aftogt, en verligt myn zwaar|moedige eenzaamheid! O hoe vrolyk begroet ik u, altoos groenende valleijen. Heil zy u, o gezegende woonplaatssen! gelukzalige zetels! bekoorelyke vooruitzigten! natuurlyke schoonheden, en alle, tot het landleven behoorende, oppermachten! duizentmaal gezegent, zyt gy, o kuische verblyfplaatsen dier stervelingen, die in uw bladerryke vry-plaats, een leven, goddelyk, onbenyt, en in een vreedzaame onschult genieten! aan Mannen, tot beschouwing geschapen, verleent gy een gezegende rust, en een gelukzalige Ledigheit! en de vrolyke Wysgeeren, konnen, in uw bemoste burgt, op het gevoegelykst, der zaaken oorzaak overweegen, en zy konnen, in het middelpunt van de onderscheide toneelen der Natuur geplaatst, veel nader, derzelver geheimen, beschouwen. ô Roemryke Natuur! schoon! goetaardig! en machtig! al beminnelyk, en alles beminnende! hoe betaamlyk, en hoe oneindiglyk genadig zyn uw blikken! wiens onderzoek zo veel wysheit, en wiens beschouwing, zo veel vreugde medebrengt! uw enkelt werk geeft een wydluftiger vertooning, dan alles wat immermeer de konst vertoonde. ô Vermogende Natuur! wyze Koninginne der Voorzienigheit! en gevolmachtigde Schepster! u be- | |
[pagina 55]
| |
min, eer, en vier ik. Aan u zyn de bosschen, de overwegingen des Landbouws, en de diepe eenzaamheden toegeheilligt. De Dichters, aangeblaazen door een gelykstemmigheit van gedachten, nochtans ongebonden aan woorden, zingen, in losse getallen, uw geschapene wezendheden, en zy loven die schoonheden, waar door de bronäder, en 't begin, van alles schoons, en volmaakts, wort opgelost. Uw weezen is ondoorgrondelyk, onbepaalt, en onnaspeurelyk. In uw onmeetelykheit verliest haar de gedachten; Inbeelding verlaat haar vlugt, en verspilt haar, te vergeefs, vindende nog oever, nog grensscheiding, in die Oceaan. Helaas! ik heb dikmaals, op de wieken eens Wysgeers zweevende, myn vlucht genoomen, naar uw onbepaalde uitgestrektheit, doch, gestadig wiert myn ziel getroffen, door de beseffing van myn bekrompe, en door de volheit van een onbepaalt Wezen, dies schroom ik, om met myn schemerende oogen, de verbaazende dieptens, en afgronden van dat Wezen, verder af te meeten. | |
Similes habent labra Lactucas.Hermes heeft, tot nog toe, geen Italiaansche brieven ontfangen. Dat is een teeken van slechte correspondentie! schreeuwt Joris van Scherpenheuvel. Dat is geraaden, antwoort Maja 's zoon, want 't zedert de ontdekking van de Italiaansche Conspiratie, is de correspondentie op Italiën, zeer slegt geweest. Om nu te beletten, dat Anubis Lezers geenwind vatten, zal hy de welmeenende gerieven met het waarschynlyk sprookje van een geapprobeert mirakel; en dus doende, speelt hy voor Aktionist, (dat is) hy doet een overtollige uitreiking. | |
Een sprookje.Daar is geschreven, dat 'er eenmaal een Man was, Joris genoemt (daar zyn veel Bandieten van dien naam) die zo hart geefs was, dat 'er geen bedelaar gevonden wiert, die hy ooit een kom sop, waar in een Duive-ei gezooden was, had vereert. Nu gebeurde het, dat 'er een Comparitie van bedelaars belegt was, in 't portaal van St. Pauls, en een ieder van die Solliciteurs beklaagde zig dat hy nooit een stuk of een brok van dien Joris genooten had, en zo voorts. Een oude geraffineerde Kwant, sprong, op zyn krukken over end, trok een smeerige bonnet, tot over zyn op- | |
[pagina 56]
| |
perlip, zwoer by de ziel van Gusman d' Alfarache, vervloekte de gierigaarts, en beloofde, aan zyn Confraters, dat hy, in 't kort, haring of kuit zou haalen, van vrekke Joris. Op dat ogenblik kwam Joris aanstappen, die in zyn linker hand, een paar wolle wanten, en in zyn rechter, een Saucyze-brood, droeg, waar op dieTroggelaar opstoof, naar Joris toesprong, en met zo een vervaarlyken toon, om een aalmoes bad, dat de Gierigaart hem 't Saucyze-brood naar 't hooft wierp, zeggende; Stop daar den Oven van uw Smoel meê, deugeniet, dan kruipt 'er de Dui** niet in, onder de gedaante van een Paerde-vlieg. En in den nacht, die daar opvolgde, wiert Joris krank, Joris stak den moort, en de booze geesten vloogen, als hongerige Erfgenaamen, naar het sterfhuis, om Joris ziel te vrybuiten. Maar een schoone Maagd verscheen, in 't midden van die leelyke vergadering, en zy ordonneerde dat Joris, in levende lyve, voor haar zou verschynen. Joris compareerde, en hy brogt niets in, tot zyn onschult, dan dat weggeworpe Saucyze-brood, en dat alleenig (want het was een aelmoes) sauveerde hem. Uit deeze geschiedenis kan men, zo klaar als een uitgedompte ongelkaers, bespeuren, hoe voorzichtig het is, goet arms te zyn, en hoe overnootzaakelyk een Saucyze-brood geweest is, voor de rust van den vroomen Joris. Dus waaren de gangbaare sermoenen, in 't begin der regeering van Hendrik den Achtsten; en diergelyke Doppen en Eikelen (O zoonen van Albion!) zulje, wederom moeten inneemen, indien je ooit, door lafhartigheid, of door verraat, het Pausdom, onder u, laat domineren. Quod prohibeat Deus. |