Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
No. 3
| |
[pagina 18]
| |
Doch hy, die min steunt op zyn kracht,
Dan op zyn vroom gemoed,
Beschimpt, bespot, begrynst, beguichelt en belagcht,
Het drabbig en wraakzuchtig bloed,
dier verbitterde, en Duc d' Alfs gezinde Hannekemaaijers, die zweeren by het Lovens bier, vloeken by de Liersse kaves, en bannen by het Hoegaarts nat, en die... en die onwaardig zyn, dat 'er deeze inleiding zou om worden uitgesmeedt, en derhalven begint hy met de geboorte der Beurs, en met derzelver bezielde schimmen zal hy eindigen. | |
Oorsprong der naam Beurs.Brugge, in Vlaanderen, is de eerste koopstad geweest, die den naam van Beurs aan de Vergaderplaats der ongeïnteresseerde Vlaamsche, en uitheemsche Koopluiden, heeft medegedeelt, door een groot huis, toebehorende aan de oude Familie der van der Beurzen, aan de Heeren Koopluiden af te staan, waar in zy dagelyks hun vergadering beleiden. 't Zedert dien tyd heeft men den naam van Beurs gegeeven aan alle de publyke byeenkomsten der Koopluiden; en t'zedert dien tyd is de allereerste Beurs van Amberes gestigt, door Jan den tweden, Hertog van Brabant. De vryheid van conscientie, en het meêgaande humeur van Amberes Vestingbouwer, was, en is de reden dat die schoone Beurs schoon is en schoon blyft, zynde thans zo bevolkt met Koopluiden, als het Haringvliet bevolkt is met Sireenen en Meerminnen, als Abdera bevolkt is met deftige Rechtsgeleerden, en als Olbia bevolkt is met gryze en wyze Officianten. Sa! Hermes, gryp 't pinseel, want verf en doek is klaar,
En uitstel baart gevaar.
| |
Beschryving van Amberes Beurs.Anubis bestudeerde met een Hoogduitsse nieuwsgierigheid de uithangborden van Londen, wanneer hy door een dwarlwind wiert opgeheven (de hedensdaagsse Schryvers vallen vry ligt), en zonder dat hy (als eertyds Simon Magus gebeurde) een arm of been brak, neêrgezet op de Beurs van Amberes. Een naare lucht, zo eenzaam als het uitspanzel des Hemels is op den vollen middag, hing over dat schoon gebouw, en men zag 'er geen Koopluiden, (schoon het ruim half één was) op verschynen, dan dat soort, | |
[pagina 19]
| |
die spys en drank voor een geringe som, en voor hun leeven l[ang] in Kloosters en in Abdyën koopen, en die, om niet te doolen in de billetten van hun Proveniershuizen, van malkanderen gedistingeert zyn, door onderscheide Klooster-kaproenen, en misselyke mommery-kappen.
Vn Moine va par tout, on le voit a la Cour,
On le voit a la Bourse.
Helaas! (roept Jupyns Zoon) wat is een mens, die van de hooge torentrans des geests beschouwt wort, klein! een ingezulte Monnik is niet grooter dan de dooijer van het eitje eens Winterkonings, en men wort schaamrood wanneer men bemerkt dat ze zo schrepel in geest, en zo onzichtbaar zyn in geleertheid. Ha! myn lieve Hermes! (schreeuwde de Heer Montelargo, die aan kwam flodderen in een langen rok, en in een kort begrip) hoe is het? wisse Mikker op het Koerhoen der zotheid, komt 'er nog zomtyds een Boom-uil onder 't bereik van je jagtroer? O ja (antwoorde hy) want de Heer Montelargo is thans binnens scheut. Naauwlyks waaren die woorden op de pan afgebrand, of de Heer Montelargo draaide in 't rond, gelyk als een Paard in een Rosmeulen, en hy liep te Niet in het Keizers Koffi-huis. Een Sinjoor, die zo Walvisachtig gespekt was, dat hy meêr dan drie kwarteelen traan om de ribben had, kwam met vlugge stappen, van de drie in elf minuuten, aandraaven. Hy heigde, gelyk als een Tongersse Gans, die vet gemest is tegens den Slagtydt van St. Maarten. Hy bromde binnens monds, gelyk als een Koffi-huis Poëet die vaerzen oppompt, en hy herhaalde de diepzinnige cyferkonst der Woekeraars; van tien per cent is min dan dertig, en meêr dan zes, en dan nog jaarlyks drie Patakons aan gratificatie penningen, maakt een beknopte som, om... om het Vagevuur mis, en om de Hel wis te loopen, (sprak Hermes) want die winst, die door den Nyptang van woeker, uit de uitterste nootzakelykheid uitgerukt wort, is vervloekt, en is aan de nakomelingen een vloek. Dit dik Ondier wiert Geaccosteert door een vlaemsch Edelman, die al de mynen voerde van een doot arm, en doot uitgewoekkert Man, die het laatste landgoet van zyn adelyk stamhuis, onder het Vogel-rouks nachtslot van dat geinteresseert schepzel kwam verzêgelen. Ha Chien, malheureux, et coquin! (riep een klein zwart Salet- | |
[pagina 20]
| |
reutje, met een orgelpyp zo scherp als de Muzyk-nooten van een Walsche harp) ik wort Geruïneert, en Gemassacreert, door dien bedelaar, die nooit een halve penning afdingt, maar die het geld te grabbel gooit. Al dat getier was tegen een uitgehongerde knegt, wiens koonen slapper neêrwaarts hongen, dan het Leer van een versleeten Regenhoet, en die zo blank was, als de huid van de opgezette Zeekoe in den Leidschen Kruidhof, om dat hy een half once Snuiftabak, waar meê dat leelyk heerschap, zyn Contenance aan tafel, en zyn fatzoen in de Kerk bewaarde, tegens zeven stuivers het pond had ingekogt. Helaas! (sprak Hermes) de meeste Meesters klaagen over hun dienstbooden (over een Kamenier die tweevoudig gedienstig is wort zelden geklaagt) en zy beschuldigen die arme slaaven over een verslapping in de zenuwen des yvers. Maar wie zal u toelacghen, O kleine Tieran! die gestadig de verdraagzaamheid mishandelt? gy belast met het pak eens kameels den rug der dienstbaarheid, en by de bittere verwytingen van schobjak en plug, wort de colloquint appel van wanbetaaling, en van geringe loon gevoegt. Een knegt die onder de Weesjongens rok der dienstbaarheid, den gevoeligen plant van Kruitje roertme niet, verbergt, is altoos geen Lazarus en hy palmt zyn wraak in door behulp der twee Susters kwaatspreekendheid en Luiheid. Maar behoudens uw goede gratie, myn Heer (zei een Doctoor wiens voorhoofd zo eerbaar was als dat vanGa naar voetnoot* St Evremont, tegens een Prelaet die gediverteert wiert door Madame La Hypochondre) want de Lelyën van den dalen, en het wit Niespoeder werken op het hoofd; de edele Mariolyn, met ouden Rynssen Wyn vermengt, werkt op de maag; en de Terpentyn werkt op den middelvinger; met één woort, de Kruiden en dranken zyn de dienstboden, die de hoeken en winkels des ligchaams uitstoffen, en schoon kuissen. De Geneesheeren des ligchaams behandelen hun patienten, op den zelven voet, gelyk als de Roomsse Geneesheeren der Ziel, hun Zondaaren behandelen. By voorbeeld. Ste Dympna werkt op eenen lunatieken bol (is het geen jammer dat die Santinne niet geviert wort door de Rozemaryn poëeten) en Ste Bertilia, die de voeten regeert, is de Patroones der Postloopers en hartdravers. Ste Apolonia is een Doctoores der Kiezen, (ach! dat zy aan de | |
[pagina 21]
| |
Vyanden van Hermes, een eenigen baktant van kennis, geliefde by te zetten, dan was 'er kans om te byten, daar ze nu maar konnen babbelen!) en Ste Agnes, die den boezem bewaart, is de voorspraak der Minnemoers. Dus was eertyds Neptuin de Assuradeur der Bolkvangers, en Ceres beschermde de Brouwers van Bredaas Bier, en de Moutwyn-stookers van Schiedam. Mars was President in den Krygs-raad, en Merkuur Factoor der Koopluiden. Priaap, die met een snoeimes pronkt, was den uitvinder van voetängels, en van Wolfsklemmen, en Pomona gaf de rypheid aan die Eijerpruimen, die al zo wel voortteelen tegens een heining, als op een tuinbedde. Venus patroniceerde de roozen van Jericho, Lucina was de Vroedvrouw der Romeinen, en Pan onderwees de Schaapherders in het Veltmuziek der riete fluit. O! hoe gelukzalig is de Geneeskunde (roept Hermes) die, in alle deelen, zo volmaakt accordeert met de Goden van het Heiden- en met de Santen van het Papendom. Hermes zag een adelyk Heer, die edelmoediglyk zyn jeugd, gezontheid en welvaard had gewaagt en verlooren, op de langwerpige Convooijer der Schuimgodes, over de Beurs wandelen, met Mademoiselle Eglantier. Zy was die vermaarde Eglantier, aan welkers doornen de Amstel-jeugd zig zo deerlyk plag te kwetsen, en die meêr Minnaars in de pekel liet steeken, dan Tallard Franssen achter liet in den glorieryken Veldslag van Blenheim. Haar Galant schraapt ryp en groen by één om die Kakkerlak te voeden, en ieder avondstond stuurt hy het voorsteven van zyn Spaansse Kraak naar het vuurbaaken van dat onkuis schemerlicht, en hy komt op zy aankrengen, om in die algemeene Haven te vernachten. Wanneer hy het gezelschap mist van die gevaarlyke Eglantier, wort zyn inbeelding gepynigt door den langen neus van den Kanonnik Raak wat; door den nooit betaalde blonte Paruik van den Kapitein Kraak wat; en door de strak opgehaalde Zyde Kouszen van Jonker Schaak mat. Helaas! is een ongeruste conscientie het loon niet van het ongeruste vermaak eens Hoereerders? voor dat knaagent vermaak bewaart hy zyn vryheid, en daarom ontwykt hy, gelyk als een bloodaard, de Bytebaauw des Huuwelyks. Een Man, die niet toestemt, dat een leeven zonder zedelykheid een kribbig leeven is, verstart nog Deugd nog Ondeugd; want een Hoereerder geniet | |
[pagina 22]
| |
het bezit van zyn Kamerpoes, met zo veel rust, als eenGa naar voetnoot* Hond, die loopende zyn dorst lest met Nyl-water; en hy aast met meêr zorg op dien Bil der doodzonde, dan een bloode Boererekel, op zyn Buurmans werf, op een doode Koe aast, die tot het onderhoud is geschikt van een Societeit van Engelsse Buldoggen. Hermes wiert in een duisteren hoek van Amberes Beurs een jongen Bernardyner Pater gewaar, die, met goet en bloed, de boetvaardigheid inpreekte aan een jonge Juffer, die, ter naauwer nood, zestien winters had beleeft. Veel Juffers gaan naar het bad der boetveerdigheid, doch men vind 'er maar weinige, dewelke, daar in, haar lelieblank ligchaam willen wassen; (sprak hy) en schoon het Nylwater eens biegtvaders het watrig land der Dames overstroomt en vruchtbaar maakt, echter wort de leidende boetveerdigheid dikmaals niet betragt, daar nochtans een Meloen wanneer haar eerste scheuten worden afgeknipt, vry zoeter van reuk, en vry ryper van smaak is. Morbleu, Sakkrebleu; en jermiebleu! waaren de stopwoorden waar meê twee netelige Sinjoors de Piassas der beurs deeden weêrgalmen, en die, geen bosje zwavelstokken ryk zynde om een mutzaardt van een blank meê te ontsteeken, echter malkanderen uitdaagden op een koppel zakpistoolen dat de Leeuw door de sweep van zyn staert, zyn gramschap voortsweept, leert ons Plinius; en dat een Brabands Sinjoortje uit de duivels-put van vloeken en bannen zyn couragie langs het windaas van een wantaalbraakende tong poogt op te winden, leert ons Hermes. Een bloetverwant van den Abt Jan Appeltaart, die hy in 't openbaar, mon Cousin, en in 't heimelyk, mon Fils noemde, kwam meê, op zyn beut, op de Beurs huppelen. Zyn hoofd was gehairt met een spierwitte Paruik, zyn hand was gewapent met een Snuiftabaks-doos, en zyn pooten waaren gestevelt met een paar karmozyn-koleurde Koussen; voor de rest zo verwaand als een Glasblaazer van Nevers, en zo gek als een Hoveling van Amberes. O! hoe zichtbaar is het onderscheid tussen een Salet rekel, en een galant Man! Een galant Man is deftig, en een Salet-reu is gekkelyk, de eerste versiert zyn geest, en de laatste ontsiert zyn | |
[pagina 23]
| |
ligchaam; een galant Man denkt, en een Poppen-ruiter is zonder gedachten; de eene spreekt weinig, doch de tweede klapt als een Papegaai; want zonder dat hy zig fatigueert met denken, heeft hy altoos een Zot antwoord, gezaâlt en getoomt klaar, en indien hy, by geluk, iets opmerkens waardig uitstamert, dat is eerst van de tong des eersten gerolt, staande een Salet-reutje niet hooger te boek dan een Echo; ja schoon hy 't hoofd in de lucht, en de borst voor uit steekt; schoon hy dikker met de sneeuwvlokken van Hairpoeder is bestrooit, dan een Pools Edelman die (om te houwen en te schieten) op den Landdag verschynt; en schoon zyn hooggekurkte pollevyen kraaken, gelyk als de muiltjes der Chineesche Concubynen, echter is, en blyft hy, een Aape-jong by opschik, en een Ransuil by gedrag. Mirakel Mirakel! (riep een Beurs-bouffon, die 's nachts sliep in 't Heeren-logement van een kelder, en die dagelyks speisde in het Ordinaris van de Herfst-zon) want ik zie een Koopmans-star aan den Hemel van Amberes Beurs verschynen. Op dat geluid draaide Hermes zyn ligchaam rondom, gelyk Abdera 's Dansmeester, wanneer hy in een cirkel van jongens Pirouetteert, en hy wiert een Man ziende, die het verstand van een gevallen Engel bezat, om zyn evennaasten te verstrikken. Hy was, gecalculeert op den Meridiaan van Amberes, een deftig en een staatkundig Man, die zo souverein heerschte over de Schelde, als de Doge van Venetiën heerscht over de golf der Adriatische Zee. Het was een Zeeroover, die door den Orkaan van interest zo ver van de onvruchtbaare strand des Deugds was verwydert, dat hy niet alleen het Land van medelydzaamheid, maar zelfs de eer en schaamte buiten het bereik van zyn Verrekyker waaren geweeken; zynde verders zo rykelyk overlaaden met vervloekingen, als met jaaren. Hermes weet zeer wel, dat de honing door den angel wort beschermt, doch hem is ook niet onbekent, dat een Zoon der Aarde, die door de Godes van Interest zo hoog verheven is boven het slyk, gelyk als een Paradys-vogel, diende te verstikken in de open lucht. | |
Waarschouwing.Toekomende Week zal Maja 's Zoon den Chineessen brief, geda- | |
[pagina 24]
| |
teert uit Kanton, en geschreeven uit Mocha, benevens eenige geleerde aanmerkingen over de Jing-Seng-wortel, en over de Thee Pou-ul aan zyn Leezers uitbreiden, en ophelderen.
P.S. Sr. Hermes.
Wanneer een Vorst een nabuurig Vorst ruïneert, wort zulks geroemt voor een dapperheid, en wanneer een Koopman zyn Medekoopman verschalkt, wort zulks verdoemt als een onmensselykheid. Waar uit ontstaat die onderscheide benaaming?
Uw Vriend,
Lodewyk.
Een zeker Heer gevraagt zynde naar alle de eigenschappen van een Oester, antwoorde daar op; Par ma foi, Monsieur, je ne fus jamais Huitre. Hermes zal het eerste artykel beantwoorden, wanneer hy herschept is in een Vorst, en het tweede zal hy voldoen, wanneer hy vervelt in een Koopman. |