Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
No. 2
| |
[pagina 10]
| |
de verworgende leevens-loop van Jak Ketch den hennep-beul van Londen, en met het handig gedrag van meester Guillaume de arm-en been-breeker van Parys, vermeerdert en verbeetert is, zal dat traktaatje dan niet overnootzaakelyk zyn voor de grypende Maatschappy van den duivelshoek? Maar zachtjes Hermes niet te schimpen,
Een drukker drukt in druk, schoon dat het houwt nog kleeft
En 't boere-meisje dat geen zil'vre koorden heeft,
Belegt haar roode rok met gimpen.
Maar waarom wort het school-vermaak, dat onschuldig vrolyk, en onbekommert leeven niet eens afgeschetst?Ga naar voetnoot* Michiel de Montagne die zo vrek is in eigen lof, Mr. Lock, en andere welgeintentioneerde Britten, hebben wel gepoogt om de jeugd te parfumeeren met de veld-reuk van een goede opvoeding, maar zy hebben die onschuldige vermaaken, die Hermes nu, eens ter loops zal aanroeren, overgestapt. Met de geboorte van een kind, dat zelfs op 't tonneel komt, en dat zyn triomfante intreede in de Republyk des aardbodems doet begint hy zyn inleiding; en met..... met..... met het vervolg, dat als nog een diep geheim is voor Hermes, zal hy Concludeeren. | |
Een jong gebooreGa naar voetnoot† Kind spreeke.Ik ben gesprooten uit een adelyke familie, en dat was myn geluk, want zonder dat geboorte-recht had ik langer geleeft, (dat is) ik had meerder geleeden. De eerste hamerslag die myn zinnen gevoelden, was een getier boven myn hooft, als van een gillende vrouw, waar op ik voorwaarts sprong, en ik viel in de handen van een Toveres, dewelke Geoccupeert scheen te zyn, met een klamme bezweering. Ik begon te schreijen, maar zy greep my by 't hooft, vervolgde haar toverachtige Operatie, en zy zalfde my van het hooft tot de voeten. Wat de omstaanders meenden, is my onbekent, maar zy schreeuwden als zottinnen, een jonge zoon, een jonge zoon! door dit schielyk geluit wiert ik verschrikt, en ik zweeg stil als een muis. Dus leggende greep my de kol by de kop en zonder dat ik haar vertoornde, bont zy myn | |
[pagina 11]
| |
tengere armpjes met een breede bant by malkaâr, en na myn tedere voetjes bezwachtelt te hebben, dwong zy my om een verschrikkelyk mengelmoes te verzwelgen: Helaes! (dogt ik,) hoe wrang is de inkomst in een leeven, dat met geneesmiddellen in te neemen begint; doch ik was er toe geforceert, want ik zou anders, een groot zilver instrument, waar in dat mengzel lei hebben moeten doorslikken. Dus opgeschikt zynde, wiert ik na een ledikant gebrogt by een jonge Dame, (ik geloof dat het myn Mama was) die my bykans, doot foolde. Toen wiert ik omgewent, en daar was een dier in de kamer, van een geheel ander gelaat en opschik dan de rest, waar tegens zy iets zeiden van myn neus, waar over dat schepzel zeer voldaan scheen te zyn, maar ik verstont naderhant dat myn neus 't huis hoorde in een ander familie. Kort daar na begonnen de juffer-dieren te beijeren met kristalle tafelschellen, de suiker zwom langs de vloer van het kraamvertrek, en de confituren dreeven over de vochtige Theetafelen. In kon niet begrypen, wat de stof was van hun onderhout, maar de klanken van Natuur, Kussen, kraken, en kleine kabouters planten, of pispoesjes toestellen, waaren de fynste Luitsnaaren van die vroolyke klappeijen, en zomtyts riepen zy; Ey lieve zie die kleine schelm lagt 'er ook om. Daagsch daar aan wiert ik verwelkomt van een Brigade Openhelmen, en Matant frommel dwarlde my zo hoog boven haar hooft, dat ik, uit vrees van doot te vallen, luitkeels begon te schreijen. Zy kneep en neep my, en na dat zy myn voor een kleine Schreeuw-leelyk gescholden had, wiert ik gegooit in de armen van myn Baker. Die voorzightige kinderkat scheen zeer begaan met myn leiden, ik wiert meedernaakt ontkleet, en in het opbaakeren stak zy twee lange scherpe spellen in myn zachte billen. Ik schreeuwde van meet af aan: hier op lei zy my vlak voor over in haar schoot, en door het klappen op myn luijeren, schooten de spellen zo veel te dieper in myn vleesch. Hier door vermeerderde myn smert, waar door Madame Suikerzoet my in haar bescherming nam, myn luijeren, op nieuws los spelde, waar op de moordaadige spellen wierden ontdekt. De Baker op straat gezet zynde, verkoos men een slimmer, die, wanneer ik myn mond dreigde open te doen, straks die opening opvulde met een lepel vol pap, waar door ik, meêr dan eens, in gevaer was van te zullen verstikken. | |
[pagina 12]
| |
En nu ontgon myn grootmoeder een verstandige redenvoering, tegens de Delicatesse der jonge Dames; dewelke meêr bezort zyn om een schoone boezem te bewaaren, dan om een schoonen jongen Zoon op te queeken, en dat..... doch die oratie kon niet beletten, dat Mama niet een half dozyn jonge minnens, om 'er de gezontste uit te kippen, liet ontbieden. Die jonge melkkoeijen kwaamen sloftoffellende aanmarcheeren en zy wierden nauwkeurig Geexamineert. De eerste wiert gecondemneert wegens een paar dartele blikken; de tweede was teeringachtig; de derde was te schielyk van spraak; de vierde was van de kinderpokjes geschonden, en dat mishaagde aan myn Papa; eindelyk en ten laatsten, kipte men een poezelig boerinnetje uit den hoop, en die wiert myn wandelende Tuitkan. Maar dat achteloos dier stoeijde gestaag met Papa, en door het dagelyks achter over tuimelen op een rustbank, schifte haar melk, en ik stierf van dorst. Eindelyk Predomineerde myn goet gestarnte, want meester Jan een adelyk quakzalver, ziende, dat ik van uur tot uur vermagerde, recommandeerde zyn groene bâden aan Mama, waar in ik het geluk had van te verdrinken, en aldus ontweek ik de pynbank van in de taalkunde te ploegen tot sestien, van de meisjes achter 't gat te loopen tot dertig, en aan een boosaaardig wyf gekoppelt te zyn tot de jaaren van vyftig: en dat was myn lot geweest, ten zy die Kruider-filosoof de bezweering tusschen het ligchaam en den geest had vernietigt. | |
Het School-vermaak.Hermes die niet half zo oud is als de weg, niet half zo grys als een duif, nog niet half zo stram is als een ongesmeerde as, gedenkt meenigmaal, met vermaak, aan de gulle plaisieren der schooljongens, en aan de gekkelyke en opgeblaaze leevens-wyze der Fransche en Latynsche Schoolvossen. Met een gespan van Fransche koetspaarden zal Anubis gyn leezers eerst beschenken, en als dan, zal hy dezelve met een handvol zouts van zeedekunstige lessen bestrooijen. Monsieur Cour ** was een schoolmeester in het derde gelit. Zyn vader die de conscientie-dwang van Romen, en de armoede van Picardyen ontsnapt was, kwam de rivier de A afdryven, en hy wortelde aanstonts in den heigront van Abdera. Na dat die knoflook-beul door de doot verworgt was, viel zyn zoon Anto- | |
[pagina 13]
| |
ny in de Survivantie van 't stads-schoolmeesterschap, en hy voer voort om de jeugd in de verdraagzaamheit des hongers, en in de leidzaamheit des dorstts, te onderwyzen. Zyn Fransche Soupes, Getinctureert uit luchtig regenwater, en uit aardsche parei, waaren zo klaar, dat men de alderkleinste zandkorreltjes op den grond zag leggen. Het runtvleesch was zo vet als de bil van een schallebyter, en deszelfs ribben waaren niet dikker dan de tanden van een Parysche paruik-kam het gebraade kalfvleesch, waar meê die zwarte dwingelant zyn kostkinders vergaste, lilde in de schotel, gelyk een beursesnyder onder de klauwen der Gryphomines. Het tafel-broot was harder dan het hart van een Tory, en de kaes was weeker dan de tegenstant van een Hoer. Men kon dwars door de dubbelde boterhammen zien, hoe laat het was op St. Jans kerktooren, en het bier was zo drabbig als het mengelmoes van een Apoteeks artzeny. Dit echter belette nooit, dat de kostjongens (schoon dat zy eeuwig van honger en dorst droomden) niet altoos zo vrolyk leefden, als een schotsman, die een omgekeert kleet aan 't lyf, en een stuk van ses stuivers in de beurs heeft; ja Hermes tong, heeft, nog voor nog na, diergelyke Delicatessen aan geen hoven geproeft, en Lucullus keuken is, maar een spaansche pleister-plaats, in vergelyking van die lekkernyen, waar meê die bottelier des hongersnoots, de onnoozele jongens, wist doot te mesten. Mademoiselle Margo Mar ** was een fransche school-maitres, welkers deugt, ontwortelt zynde door den zuider-wind van verzoekking, zo vreeslyk wiert geslingert in de geduurige zee van trouw-lust, dat men tegens den middag, vuur nog vonk in de keuken, en wyn nog bier op 't buffet, kon zien. O hoe door en door geconfyt was die walsche Circe in de tooverkonst van herschepping! het klein bier veranderde onder haar pooten in Nymweegsche mol, de gebrande haver in Coffi, en de Veronica in Keizers-thee. Een oude vermagerde Haan, tot houtskool gebrant, en wiens spooren langer waaren dan het yzer van een hooivork, kwam op de tafel onder den eernaam van een redaasche kapoen. De huis-konynen die zo tam waaren dat zy, op de Naaïkussens der kostjuffers in slaap vielen, en die sterker na koolblaaders rooken dan een Mof na Zaur-kraus wierden herdoopt in jonge duin-Lampreijen; en de werf-eendvogels, die na katvisch, en doode | |
[pagina 14]
| |
aalen stonken, wierden verheerlykt met de wilde omschryving van des Superbes Canards. Hoe bevalt je die Ordinaris, Heeren en juffers? maar tamelyk gelooft Hermet en echter heeft die graage Margo, jonge juffers van het eerste fatzoen (in spyt van Sancerres hongersnoot, enGa naar voetnoot* Tassos dorst) geherbergt; en zy heeft uit de Emolumenten van die spaansche tafel-houding, een jaarlyks inkoomen van twaalf-hondert gulde-stukken Geconquesteert. Alhoewel het jufferdom een aambeelt is, waar op veel kamers verbrooken worden, echter verstrekt de armoede nog de strenge tucht noit een gardiaen voor de meloen-kas van haar begrip, en de Zorgeloosheid ontsteekt veeltyds vreugdevuuren in een uitgehongerde Vesting. Dat is abuis, Hermes, (roept een oude Gouvernante) want een Paard dat hard van tandvlees is, wort geregeert door een straffen toom, en de jonge Welpen zyn makkelyk te temmen door gebrek. Men betrouwt geen rype Abricoos aan een Wesp, nog geen lekkere Pruim van Damast aan een Slak, en het zaad van manierlykheid verstikt, doorgaans, onder het onkruid van; Eet hartje wat u lust. O neen, langs de bres van den Buik sluipt de achteloosheid in de tedere bevatting der jeugd, en een School-maitres moet ruim zo bezorgt zyn, voor de graage maag van een jeugdig Dier, als voor de goede opvoeding der jonge Juffers. ô Jongelingen! die, thans, van de onschuldige Schoolvermaaken, die zo zuiver, en met zo weinig bitter-heilig doorkneed zyn, jouisseert, daar is een eeuw aanstaande, waar in gy gedenken zult aan de vermaaning van Hermes. Gy zult ondervinden, dat een yzere kist, met zakjes Zesdehalven gevoert, u min zal vergenoegen, dan een Dukaat, door een beleefde Nieuwjaars-brief, of door een stomp Latyns Puntdicht, op een gierigen Vader verovert. Indien een Vorst u ooit overstulpt met eerämpten; indien hy u ooit beloont met een glorieryke belooning, echter zal Hylas bevinden, dat hy hondert-werf meêr vergenoegt was, met de gunst van een Latynsse Conrector, of met den prys van een Thema, vol wantaal, dan Damon is, op den huidigen dag, met zyn Drossaardschap van Ongenaâ, dan Davus is met zyn schoone Vrouw van, Qui va la? en dan Syrus is met zyn erffenis is van Et cetera. Uw kostelyke Buiteplaats, ô Sephyrus! die nog ruikt naar den | |
[pagina 15]
| |
Drogist-winkel van Grand Papa; nog uw duurgekogte huissieraaden, zyn niet te vergelyken by uw geweeze Slaapkamer, iets minder in omtrek dan de Scheepskist van een Oostïndiesse Schipper; by uw Slaapkamer, getapisseert met Misdruk, en met de laatste Pasquillen tegens den slaapenden Boer; by die Slaapkamer (zegt Hermes) alwaar je in 't gezelschap der Zanggodinnen, een Poëetiesse rust genoot, die zelden gesmaakt wort van de Financiers. Uw tafel, waar op de Ortolans schynen te nestelen, en waarop de Krams-vogels hun jongen uitbroeijen, komt in geen vergelykenis by de tafel van uw Latynssen Rector, alwaar op een Bylevelts ammelaken een stuk Kalfsvlees te pronk wiert gezet, waar van de ribben zo dik waaren als de snaaren van een Guitarre. Maar dit, dit (zegt Maja 's Zoon) diende op marmer, en op koper gegraveert te worden, dat is; dat uw Schoolmakkers oprechte Vrienden zyn, Vrienden die zo duurzaam zullen weezen als doodkisten van een Cederboom, en welkers geheugen u nimmer zal ontslippen. Doch een eenige zaak is een eike hinderpaal aan uw gelukzaligheid, en die hinderpaal dwarsboomt de volmaaktheid van uw heil; dat is, de gelukzaligheid van uw staat is u onbekent, en gy verwagt iets beters, na dat de School-klugt zal afgeloopen zyn: Onnozele jongens, onkundig wanneer je de rust geniet, en niet dan al te gevoelig, wanneer je de onrust smaakt! Hermes weet door ervarenis dat 'er eenige scherpe doornen onder uwe Lelyën vermengt zyn, maar wat hinder doet een vingerhoed vol pompwater in een wyde Brouwketel? Wat scheelt u de Cyferkonst van de Plak, de Vermaaning van een Oorband, of de berisping van een Schop voor den Broek? de Rystenbry onder 't hembd vermaant Anubis niet, dat is de tuchting-roê derGa naar voetnoot* Lovensse Studenten, en een perspectief voor die geschoore Professooren, die veeltyds de straf, nieuwsgierigheids-halven, vervroegen. Maar is het niet een troost medemakkers te hebben in een ongeluk? O ja! ook is 'er niet dat het Latyn beeter inspykert dan de Voorhamer van een Plak, en een voet voor 't gat is ruim zo gezont als het Vale van Cicero; met één woord, uw kwaalen zyn | |
[pagina 16]
| |
zo gevaarlyk niet, of zy worden, staans voets, gecureert door een Namiddag-congé, door een wandeling naar den Overtoom, of door het blyëindent Treurspel in het Amstels Doolhof. Warschauw. De Landdag van Syradien is met vegten in de Kerk doorgebragt, alwaar de fortuin de sterkste heeft Geassisteert, en alwaar zy de scherpste zabels der vreedzaame poolen heeft Geanimeert. Het krakeelen in de kerk wort zô gemeen dat de franschen, die erfvyanden der Mode zyn, echter die mode mê schynen na te aapen; want onlangs ontstont 'er een geschil tussen Monsieur de Vitry een hopman der Centouren, en tussen een Officier der Voetgangers, die, in 't klooster van St. Germain, de vogtels uitrukten, en die zo vreedzaam met die verstaalde getuigen des doots hun voorregt hebben beplyt, dat de Centauer gegrieft door drie zwaardvegers openingen, genootzaakt wiert den aftogt te blaazen. De Kerktoorens en Kerkhoven zyn, al van 't jaar Eén af, voorvegters schuilplaatsen en trompetters geweest der Oorlogs-disputen. Het eerste werk van een Partisan is, dat hy de Kerktoren verkiest voor zyn Schildwachts-huis, en het Kerkhof voor zyn Schans; de Pastoory is zyn hoofdquartier, en de geestelyke Dienstmaagd is zyn Krygsgevangen, dewelke, doorgaans, wanneer het vliegent Leger opbreekt, door de offerpenningen van Heeroom gerantzoeneert wort, en dewelke de kuisse Partisan, dan zo goet en kwaad als het doenlyk is, weêrom overlevert. Of nu die leevende Sacristy, naar den aftogt der Krygers, door de Latynsse gebeden van Pater Andries, herwyd wort, en of dat duister Koor, dat hier en daar geen kleintje door de ruuwe pooten des Kommandants bezoedelt is, niet, van vooren af aan, met eenige emmeren Wywaters schoon gekuist wort, kan, of wil, Hermes, die geen Toveraar is om alles te gissen, zyn Leezers niet ontcyfferen. | |
Waarschouwing.Siguoor Anubis zal toekomende Week zyn Leezers verpligten met de ongeblankette beschryving der *** Beurs, benevens den oorsprong van het woord Beurs, het geen hy onlangs ontdekt heeft in den kern van een Maldivische noot. Hy hoopt dar deeze ontdekking een spoorslag zyn zal voor de Oostersse Nootekraakers, om diergelyke nutte ontdekkingen naar te spooren. Hermes verzoekt oogmaals, aan de Virtuoso's van 't Y, en de Geletterde der Maas, hem gelieven met eenige Bed- en Tafel-periodens te assisteeren. Want zonder deez' of geene hulp
Verslapt de Veer van 's Mans bedryf,
Die altoos staaande strak en styf,
Op 't laatst in 't Niet vervalt, of in een leege Stulp.
Wanneer de Tarw des geests is opgesmarotst, valt een Schryver op de Westfaalsse Rogge van gebrek; van daar zinkt hy tot in de Bakkery der Semelen; en eindelyk veegt hy met den bezem van een naauwkeurig onderzoek, al de kruimelen by malkaâr, en dat is dan het laatste geregt. Nogmaals Heeren, houwd den hand aan den Tuchtmeester der Batavieren, die pas voorraad heeft tot het jaar van Achtien hondert, en die, by gebrek van hulp, u [w]eekelyks iets nieuws, en iets nuts, zal voorschaffen. |
|