Den Amsterdamschen Hermes. Deel 2
(1723)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
No. 1
| |
[pagina 2]
| |
kelyke woorden by: Ik ben verpligt aan Empedokles voor het present van zyn Eywit, doch ik ben bedroeft, dat hy die verëering niet vergezelschapt met een paar goudgeele Dooijers. Op dien voet heeft Hermes (maar zonder behulp van een duivelbanner) zyn Leezers Geregaleert. Hy heeft de Huuwelyks voorraat niet opgesmult op den eersten nacht, gelyk een verliefden Bruidegom, Die storm op storm vernieuwt, en die in d'eersten nacht,
Zig zelf meer dan zyn bruid verkracht.
Neen Heeren, een bankrotier die alles in de toenypende pooten van zyn krediteuren overleevert, is eerst zot, en naderhant behoeftig, en een schryver die al zyn kracht spilt in de lente van zyn eerste uittogt, is dwaas of verwaant. Men moet met de paerlemelk der Grieken, met den alsemwyn der Latynen, met de Limonade der Franssen, met de Punch der Britten, en met den koeldrank der Italiaanen, de Leezers, dropgewys, bevochtigen, doch niet, stofregens gewys, door en door nat maaken. Een leezer die met den reuk van achting voor een schryver doortrokken is, is gelyk aan een Lyder, die zig gerust stelt op de verdiensten van zyn geneesheer, die, zonder schroom desselfs voorgeschreeve hulpmiddelen inneemt, en, die in spyt der doodelyke, Quid pro quo's, echter weêr op de been komt. Het vertrouwen is de zuil der liefde, en het anker der koopmanschap, en wanneer het vertrouwen ontbreekt, is 't krediet gebalzemt, en de achting is zo zappig als een hand vol gedroogde boomruigte. Om nu de geringe achting die 't gemeen, voor de Hermitische schriften, opgevat heeft, te Conserveeren, heeft Hermes, by provisie, vier minuuten van zyn nachtrust afgeknipt; hy heeft een halve pint olie voor zyn studeer-lamp, boven de gezette peil, opgedaan; en zo ras als de nachtkaerssen tot op vyfgroot per pont Gereduceert zyn, zal hy er vyf vierendeel van inkoopen, en als dan zal zyn boekvertrek, dag en nacht Geillumineert zyn als een glashuis: aan de klapperman is geordineert, om Hermes precies, en ten alderuiterste, op te wekken tegens elf uuren voor de Noen, als wanneer hy tegens twaelf uuren kan geharnast zyn; hy kan voor dat het klokkenspel één uur beijert, drie pypen hebben geroookt in 't engelsch Coffihuis; hy kan voor half twee | |
[pagina 3]
| |
twee barneveltjes Rynssen wyn drinken, op 't vissersdyk; hy kan een hapje guldewater uitveegen op de vismart, en hy kan tegens twee uuren gaan spysen op de delfsche vaert by Spinnekoppina, of in de molensteeg by Dompedro Fricassé. Den namiddag zal hy overbrengen met het vangen van daguilen, of met wandelen, en den avont met niets te verrichten. Wat nut en vermaak de geleerde, of de ongeleerde weerelt, opwinden zal uit deeze leevens-manier der fransche en hoogduitsche bladschryvers zal Anubis, aan de kristalleine brilglaazen des tyds, die de waarheit ontdekt, en aan het onpartydig oordeel zyner vyanden overlaaten, en hy zal thans, op een Galop de nieuwschierige Leezers onthaalen met de beloofde Courant Perioden. Parys. Het sprookje van Cartouche is op het nachtslot, en deGa naar voetnoot* Badauts klappen niets anders, dan van de behendigheit van den Pater prokureur der Karthuisers, die (uit een tederheit van conscientie) overgestooken is na Engelant, om de Engelsche Juffers, die onderscheide stichtende en dichtende byeenkomsten hebben opgerecht inGa naar voetnoot† Drurylane, en Coventgarden, over te brengen, op de algemeene loopbaan der Roomsche hervormming, In navolging van den geweezen kassier Robert knigt, is hy tegens de stormen der armoede geballast, met hondert en vyftig duizent livres in stofgoudt, om daar meê de behoeften, der nooit weigerende kollegie-Dames te Assisteeren, en om daar meê den hongersnoot der Fransche pasteibakkers, en den dorst der Engelsche wynbrouwers, te Soulageeren. Hy is eertyts een Officier, naderhant een Abt, en ten laatsten, een Karthuiser monnik geweest. Officier zynde, bestudeerde hy de Arabische konst, van te vourageeren op vriends, en op vyands bodem; Abt zynde oeffende hy de gemuskeerde Theologie, om de saletjuffers in de Redenryk-konst der Coquettery te onderwyzen; en Karthuiser zynde, is hy, in navolging van Brunôs stilzwygentheit, in stilte doorgegaan met de gewyde penningen der stilzwygende, doch nu luitschreeuwende mede-Paters. Het lust Hermes, om den oirsprong de Mirakeleuse beweegreden, waar door St. Bruno uit de zwarte kazak eens Kanonniks, in | |
[pagina 4]
| |
de witte vagt eens Karthuisers glipte, te onderzoeken, en hy zal met het onwaarschynlyk wonder des verreeze Kanonniks op een wonderlyke wyze omspringen. | |
Het mirakel.Raimont en predikant en kanonnik van O.L.V. stierf in den venezoens reuk van een ingebeelde Ht., en zyn-gespeceryt ligchaam gekoffert zynde in een doodkist, wiert in de hooftkerk van Parys ten toon gestelt in het koor. Men zegt (en Hermes zegt; dat het een hart woordt is dat nooit gezegt wort) dat, in dat moment, wanneer de paap uitbalkte,Ga naar voetnoot* Andwoort my, de doode kanonnik de kop op hief, gelyk als pekelharing in de kist, en antwoorde;Ga naar voetnoot† Ik ben beschuldigt! de omstaanders begonnen te lillen, op dat geluit, als het gelei van een kalfschenkel, en de voorbaarigste verkorten den lykdienst, om voor hun zelve te bidden, waar door de stacie wiert uitgestelt. Sanderendaagsch begon men den afgebrooken draat der gebeeden weer aan een te knoopen, en het doode ligchaam vloog op nieuws wederom over end, gelyk de dobber van een vislyn, en riep;Ga naar voetnoot† Ik ben veroordeelt! Heer Jan, die als opperste Outer-stier den dooden-toon uitbrulde, sprong viervoets uit het Koor, en hy koos, tot zyn zelfs behoudenis, de openstaande deur van de Sacristy. Daags daar aan, hervatte een derde het doodelyk gelol des dooden-dans, wanneer de yskoude Raimont weêrom onstuimig en luitkeels uitgalmde;Ga naar voetnoot‡ Ik ben verdoemt! Na die openhartige belydenis wiert dien goddeloozen Kannonnik ondergedompelt op het Galgeveld; doch zom mige Schryvers, die vry medelydender zyn, zeggen, dat de Duivel, onder de gedaante van een Doodgraaver, hem transporteerde naar den berg Hecla, doch dat hy de doodbaar, die veelligt nog onbetaalt was, tot een gedenkteeken overliet aan de Parisiaanen. Nu het mirakel in den Oven geschooten is, zal Hermes eens zien, of de tydgenooten van Bruno niet zullen heulen met Susanna 's beschuldigers, en of de een niet vertellen zal dat die leeventwording gebeurde onder een Suikerpeere, en de andere, onder een Rietpeere boom. Sta ruim dan St. Bruno 's voorvegters, want daar is plaats nodig, om een mirakel van dat alooi aan den toetsteen der tydrekening te toetsen. | |
[pagina 5]
| |
M. du Saussay die zodanig op dubbelzinnige mirakelen verlekkert is, dat zyn Martelaars-boek genoemt wort eenGa naar voetnoot* Bolderwagen vol leugenen, gaapt echter niet een woord van dat wonderwerk, schoon hy de Karthuizers een millioen mirakelen toeschryft, en schoon hy Bruno (doch dat is een logen tegens eer en pligt) een Kanonnik van O.L.V. noemt. Paus Vrbaan, de instelder van St. Bruno 's feest, ziende dat'er in de eenzaame Leszen dier eenzaame Klooster-vossen, het gekkelyk gedrag van Raimont gepent was, deê fluks dat Kretenser wonderwerk in den ban, en hy begroef, op nieuws, den verreezen Kanonnik. De Parysse Brevier laat de dooden rusten, en spreekt niet een woord van den spreekenden Raimont. Het Maandboek, door order van Perefixe gedrukt, zegt; dat de oorzaak van Bruno 's bekeering min geloof verdient, dan de getuigenis van een Rouaans Rechtsgeleerde. Jan d'Avenches (he loved Wenches) schryft in zyn jaarboeken; dat Bruno, een onbereide Elands-leere tugt heeft ingestelt; maar op 't sujet van het Sprookje, is hy zo stom als een gebraade Zeelt. Men leest in de groote Vlaamsse Kronyk; dat Bruno een ordinaris heeft opgeregt voor de Verslinders der Otters en Waterratten; doch van den veroordeelden Raimont wort niet een woord gerept. Filip van Bergamo zingt wel; dat Bruno, benevens een Galei-keten van zeven andere H. Leeggangers, uit de Herberg der Wereld, delogeerde in de wildernis der Kathuizers; maar hy haalt geenen dooden Kanonnik met de ooren uit het graf. Jan Lasiart, een Celestyner klopscheen, schryft in zyn algemeene historie; dat de gestrenge Heer Bruno den bof gaf aan de Wereldsse vermaaken, en dat hy zig retireerde in de geöliede kamers der Karthuizers; maar hy is stikziende op het wonderlyk wonder van dat wonderwerk. Robert van Parys, die schier overal 'er wat byhangt, vergeet echter dat mirakel, want hy vertelt maar; dat Bruno, die zo wit was als een Beer van Nova Zembla, een Order, zo stilzwygende als de nacht, zo hongerig als een Spaansse bezetting, en zo waakzaam als een Kraanvogel, heeft ingestelt. Het boek van Trithemius rookt van mirakelen, gelyk als een | |
[pagina 6]
| |
Armuidensse zoutkeet, en nogtans zwygt hy als een Mof, op 't sujet van Raimonts verryzenis. Het eenigste faveur, dat hy doet aan St. Bruno, is dat hy ook een Reeder is, in het westers NarreschipGa naar voetnoot* der zeven dwaalsterren. Paulus Emilius, Kanonnik van O.L.V., die nooit kaarig valt, op een Turfmand vol van vergezogte mirakelen, gewaagt ook nergens van het Sprookje van Raimont met den blaauwen baard. Baronius laght als een Hamburger, die Kramsvogels smult, wanneer hy de vestingbouw der Karthuizers beschryft, zeggende; die Visdieven verkoopen ons een mirakeleus vertellingje van Raimont, dat zo geloofwaardig schynt, als of een Zot beweerde, dat de Maan niet grooter is, dan den omtrek van een Jakobietsse Kastoorhoed. Hermes is altoos slagvaardig om nog een dozyn diergelyke Schryvers op te tellen, die, by en omtrent, die mirakel-eeuw, geleeft hebbende, evenwel het mirakel van Raimonts opstanding, ontkennen, of niet aanraaken. Maar wie doch is de aldereerste Verzinner geweest van dat Sprookje, (vraagt Jonker Albeschik, die alles ondervraagt, en niets onthoud) want daar moet evenwel een man worden genoemt. Hier op antwoord Hermes, dat is Gerson, die ruim vier hondert jaaren na dien tyd eerst verreezen is, en die zegt nog maar eenvoudiglyk; men zegt, zonder eens te zeggen of dat mirakel gebeurt is tot Parys, of tot Abdera; hy zegt niet of Raimont een Kanonnik was, of een Cellebroer; en hy eindigt met het stotvonnis der Klappeijen: daar wort gezegt, of ik heb gehoort. De tweede der Praatjes-maakers is St. Antonius, een vroom, loom, en onweetend Man, wiens begrip egaal is met een omgekeerde korf vol prulwerk. Die Knaap vertelt ons; dat al de hongerige Suppoosten der Parysse Landschool prezent waaren, toen dat mirakel wiert gespeelt. En die Landschool is eerst twee hondert jaaren, na dat de verziering van dit Sprookje verdicht was, opgeregt. O beuzelkraam! wat dood'lyk wonderwerk,
Verzint de buik niet van een Monnik,
Die d'arme Raimont, een Kanonnik,
Dood zynde, tieren doet in O.L.V. haar Kerk.
ô! dat relaas raakt Zee nog Land!
| |
[pagina 7]
| |
Hy 's zot die zig aan Paapen-grollen
Vergaapt, of aan 't verhaal van geesten, spooken, kollen.
St. Bruno 's sprookje liegt, is vals, en falikant.
Romen. De Ridder van St. Joris, na eenige Lanciën gebrooken te hebben op de Stormmuts van zyn Poolsse Amasone, is (zo men voorgeeft) vertrokken naar Vrankryk, om een model te neemen naar de zalving des jongen Konings. Waarschynlyk zal die krooning hem doen watertanden naar een kroon, die hy, tot nog toe, geniet in een droom, en die hy, ontwaakt zynde, nooit zal ontmoeten. O die avonturier is geconfeit in de verderffelyke staatkunde van Machiavel! (roept Salomon Swaarhooft) en dat is een Staatkunde, die 't verderf der grooten onderhoud, die de gelukzaligheid van een onderling verband ruïneert, die het misvertrouwen voedt, die de achterdogt styft, en die een onnozelen vernedert. Dat is waar, Heer Salomon, maar naar wat origineel heeft die Florentyner zyn Staatkunde afgeschetst (vraagt Hermes) want Caesar Borgia, nog Machiavel, zyn geen uitvinders der Staatkunde. Een iegelyk heeft in de giftige Apoteek van zyn Ziel een stuk of brok van dat Staatkundig mengelmoes, en Machiavel heeft, in de qualiteit als Secretaris, maar een naamrol der schelmeryën gepent, en hy is geenzins de Columbus geweest, die de ongezonde kust der Staatkunde heeft ontdekt. Wanneer Maja 's Zoon een aankomend Hoveling beschouwt, die in gunst avanceert door behulp van een oud Hoveling, verbeeld hy zig een Schelm te zien, die door een gedienstig Leidsman wort gevoert naar het opperste van de Tarpeesse rots der Lukgodes. Die jonge Courtizaan loopt niet een stroobreette buiten het bestek van zyn Leidsman, en hy kleeft aan de slip van deszelfs mantel, gelyk de Wyngaart kleeft om de schors van een ouden Olm, tot dat hy, de bynaar ontoegankelyke rotsen en afgronden van dat gebergte is gepasseert. Het toppunt nu bereikt hebbende, vergelt hy zyn Leidsman niet alleen met ondankbaarheid, maar (o diepte der Staatkunde!) hy stort hem zelfs van boven neêr, en hy belaght nog daarenboven dien Staatkundigen val. Romen. De Kardinaal Corradini heeft, op het bevel van zyn H. aan een Marquies gebootschapt, van zig, hoe eêr hoe liever, uit Romen weg te pakken. De order van een Paus, en de boodschap van een Kardinaal is een t'zaamenmengzel, ruim zo doodelyk als sterkwater met Spaans groen. | |
[pagina 8]
| |
De Ridder Jan, die noit het ordentelyk vermaak van een italiaens Bal bygewoont had, kreeg een Britsche lust om het wellustig Bal van den Hertog van *** te zien, en na zig in de kleederen van een Engelsse Lady (uit vrees van zyn Crediteurs te ontmoeten) vermomt te hebben, trad hy in een huurkoets, en hy rolde na die adelyke dansschool. Aldaar gearriveert zynde, wilde hy binnen treeden, maar een koppel deurwachters, die als een koppel draaken, den Hesperiessen tuin van dat paleis bewaakten, vroegen hem na zyn lootje. De Ridder antwoorde, dat hy van geen lootje wist; waar op zy eenpaarig uitgilden, Ne plus ultra! de Chevalier, die zeer geduldig van temperament was, greep aanstonts een van die Poortiers by zyn vagt, en gooide hem van al de trappen, doch gedachtig zynde, dat de mensch een gezellig dier is, vatte hy den tweeden Poortier ook by zyn gulde vlies, en hy liet hem meê na beneden reisen. Dit verrigt zynde, ging hy gerust in zyn koets zitten, en hy keerde weder na zyn logement. Maar nauwlyks was hy aldaar gelant, of den Hertog zont hem een bode van staat, die hem vriendelyk ordonneerde, van binnen den tyd van drie daagen het gebiedt des hertogs te ruimen, op peene van anders op stads kosten Gebilletteert, en Gevictualieert, te worden. De Ridder, die nog rookte van gramschap, beantwoorde dat compliment, met de nieuwe-jaars groet van G** Dam the Duke! en hy voegde er by; dat men geen drie dagen werk had om uit een gebiedt, dat pas drie uuren in zyn ontrek was, te delogeeren. Indien de geestelyke bedelbrokken eens gesepareert wierden van Papas rechtsban, als dan zou die Marquies ook geen drie maanden moeten hebben, om zig uit het dwang-gebiet van die H. Kerkvoogt, op een vryer bodem te retireeren. | |
Waarschouwing.De Leezers gelieven toekoomende iets ongemeens te verwachten, op het sujet van..... van het geen Hermes, binnen dit en seven dagen, zal verzinnen. |
|