Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
No. 49
| |
[pagina 386]
| |
Hy beweegt, ontsteekt, blust, en dood onze hertstogten. Haat en Liefde, droefheid en blydschap, vreeze en gewelt, gehoorzaamen en wyken hem beurt om beurt. Hy bespot onze zinnen, en hy beguichelt die met valsse vertooningen; en door een Toverkonst, waar voor men zig niet hoeden kan, doet hy zig zien in de koleur, hooren in 't geluit, ruiken in den reuk, smaaken in de speis, en tasten in het ligchaam, onder den geleenden naam van; Ik weet niet wat. Men kan zig voor zyn bedriegeryën niet wachten, noch zig ontwikkelen uit zyn bedekte handelingen. Dit doorsleepe Niet bezit den Mens, zo ras als hy het eerste ligt beschouwt, en belet door zyn kuiperyën, dat niets weezentlyks hem inneemt. Om dat uit te werken, doet hy duizende sprongen, en hy vermomt zig op allerlei wyze. Hy verleid den Vader, de Moeder, de Minne, de Vrienden, en de Dienstknegten des huis, plaatst zig op hun tong, en doet ze staameren om zyn oogmerk te bereiken. Hy beweegt hunne armen en handen; en door die konstgreep, drukt hy zig in in onze Ziel, die al te teeder is om de minste tegenstand te doen, zo dat wy, eêr dat wy nog iets konnen zeggen of doen, al geleerd zyn, om in alle onzen leevenstyd, niets te zeggen en niets te doen. Maar veel slimmer is 't wanneer wy de Wieg ontsnapt zyn: want dat scherpzinnig en buigzaam Niet, zig naar den tyd en naar de menschen voegende, vertoont zig dan aan ons onder de gedaante van een deftig Leermeester, die door zyn wakkerheid en zorg, deeze nieuwe aarde toebereid tot het ontfangen des zaads van een Niet, gekoleurt met iets schynbaars, welk zaad men nimmermeer zal uitroeijen. Hy houd voet by stek, en hy verblind de oogen der Ouderen met stofgoud, hun de hooge Schoolen voorstellende als betoverde Paleizen, over al behangen met Myters, Doctoors Mutssen, Raadsheers kraagen, Prelaats staven, Ridderschappen, en Kroonen. Te vergeefs poogt men om de oogen te openen aan die Ouders, zy luisteren naar geen raad. De gewoonte heeft meêr vermogen dan hun pligt, want zonder acht te slaan op het gebod der natuur, word de opvoeding versaakt, en zonder eenig mededogen, verbannen zy de kinderen in het Tomos van Barbaryën, alwaar het groot Niet een erger Tieranny zig aanmatigt over de jeugd, dan | |
[pagina 387]
| |
de Ottomannen pleegen tegens de Kinderen, die de schatting der Tol onderhevig zyn. In dat School-barbaryën komen de Priesters in 't zwart gekleed op het Toneel, opgeblaazen door een winderige glorie leggen zy de handen op het onnozel Offer, en door Barbaarsse en onverstaanbaare woorden doemen zy die, voor altoos, om dat Niet te vieren, waar van zy zelfs de Afgodendienaars zyn. De Wetenschappen, verbonden aan Niet, koomen in reijen en gelederen den jongen Student betoveren, en zyn oogen beguigchelen. De Gramatica, krom en lam onder het pak van zwaarmoedige regelen, verschynt in het voorste gelit, en doet haar uiterste best, om hem, in lange teugen, de bitterheid te doen smaaken der eerste gronden. De Rhetorica, veel aangenaamer, doch ook meér opgeblaazen, en bedriegelyk, bied haar dienst aan om hem de welspreekendheid, en de konst van overtuiging te leeren, en dat om hem eindelyk, op een zwierige wyze, Niet te doen zeggen in veel woorden. De Wysbegeerte verschynt op haar beurt, en belooft hem, voor 't minst, de geheele en vreedzaame bezitting der Wysheid, doch, op 't einde der rekening, geeft zy hem een bondel van onuitleggelyke Schriften, een leerweg, om de reden door redeneeren te verliezen, en om altoos, zonder besluit te twisten over Niet. Ten laatsten komt de Wiskunde, hoewel gegrondvest op wisser beginselen, doch die zy verlaat uit liefde tot Niet, hem het hoofd breeken met verzierde voorstellingen. Indien nu die Boek-oeffenaar door eerzucht voortgenoopt, zig wil opbeuren naar hooger wetenschappen, die den weg baanen naar eerampten, tot nut van 't Gemeenebest; fluks bied Niet hem de hand, en verkoopt hem, voor een hand vol geld een toelaating, waar over namaals zyn Weduwe en Weezen zullen treuren. Hy bekleed zig als een kleine Koning met Purper en Marters-vellen, hy bekroont zig met de Diädeem van een Hoogleeraar, en hy zwetst tot hy zweet, over Niet. Maar hier meê is 't niet gedaan. Niet verlaat zo gemakkelyk zyn Man niet. Hy geleid hem, als met de hand, in de groote Werelt, en hy verandert met hem van Perzonaadje naar mate dat | |
[pagina 388]
| |
hy van Theäter verändert. Hy is een onafscheidelyk medgezel van zyn fortuin en avontuuren. Hy volgt hem daar hy gaat of staat, ja hy geleid hem tot in het graf. Laat een Man alles doen wat hy kan, dat hy rechts of links ga, dat hy klimt of nederdaalt, het groot Niet houd voet by stek. Niet is gelyk als de lucht die alles vervult. Hy spartelt in 't hof gelyk als een Vis in 't water, hy triomfeert in 't Leeger, hy bewaart zyn achtbaarheid als een Raadsheer, hy slaaft in de koopmanschap, hy speelt den baas ter Zee en te Land, hy is een Tieran in Stad, en een Boeredrost in een Dorp. Hy voegt zig als een wys en doorsleepe Politiek, naar den inborst van een iegelyk. Een Heremyt in 't woud, een Herder in 't veld, een Luijaard in de schaduw, een Bedelaar in de Zonnenschyn, zyn alzo wel zyn prooi, als een Craesus in het midden van zyn schatten, een Sardanapaal in zyn wellust, en een Alexander in 't spits van zyn heirlegers. Hy maakt geen onderscheid tuszen de Kroon en een vilten Hoed, tussen den Rykstaf en een Herdersstaf. Het scheelt hem niet, wie dat ook lyd, mits dat hy zyn reekening vind. Niet is de vreugd der vrolyken, de droefheid der treurigen, de overpeinzing der denkers, de verschyning der fantasten, en het lekker der lekkerbekken. Hy sust de flegmatieken in slaap, hy wekt de bloedryke op, verhit de galachtige, en de Wyven en Kinderen schreeuwen, huilen en lagchen om het verdienstig Niet. Hy geeft aan een ieder de spraak en de gedachten. Hy is tegenwoordig in den omgang, en in alle gezelschappen. Hy verschaft de Schryvers stof, en voornaamlyk aan de Dichters. Ja zelfs dwingt hy Hermes om te schryven, en het is ter liefde van Niet, en door zyn Invleijing, dat deszelfs Lof wort afgeschetst. De Schouwspelen, de vermaaken, de aardige antwoorden, het Schouwburg, het Opera, de Mode, de Overdaad, de Ydelheid, het punt van eer, de heerszucht, en het voorrecht behooren alle onder zyn rechtsban, De Oorlog en de Vreede, het gevegt en de overwinning, de opstuivingen des Volks, muitery, brandstigting, verlies, en Schipbreuk zyn alle afhankelyk van Niet. Alle die groote beweegingen der Republyken, die men toe- | |
[pagina 389]
| |
schryft aan diepe oorzaaken: alle die roemryke daaden der Helden, waar van men de bronaâr wil naspeuren in de verbintenis van een grooten moed, verzelt met een ongemeen verstant; in 't kort, de gantsse beroering des Aardbodems, de eb en vloed des volks, al die meenigte van Mannen, Vrouwen, en Kinderen, van Lakeijen die langs de straaten op en neêr draaven als Postpaarden, alle die Lieden die malkanderen stooten, verongelyken, groeten, omhelzen; de Koetsen die rollen, de pakken die men torst en voortsleept, de huizen die instorten, en die, op nieuws, worden opgebouwt, 't geraas der Ambagtslieden, 't geroep van 't Gemeen, en duizent andere dingen die men dagelyks hoort en ziet, zyn het speeltuig en de uitwerking van Niet. Maar het geen ons het allermeest ontstelt, is, dat Niet, die zo leevend en zo onderneement is, zo weinig is bekent; en dat hy zo weinig bekent zynde, echter van al de Werelt wort bemint, gedient, geviert, en aangebeden. Het Heidendom heeft hem kerken en altaaren toegewyd. De Ongodistery maakt van Niet haaren God, en het Bygeloof eert hem met een Godsdienstige eerbewyzing. De Volkeren beeven en vreezen in zyn tegenwoordigheid. De Vorsten bekranszen hem met hunne Kroonen. De Gunstelingen streelen en doen hem hulde. De stoute doen hem offerhanden, en de Hovelingen branden wierook op zyne Altaaren. De Overheid, gezeten op den Rechterstoel, luistert stilzwygens naar Niet. De Staatkundige schrikt voor hem. De Wysgeer ontziet hem: en de Geleerden, naar, geduurende hun leevens-tyd, rondom de Wetenschappen omgeloopen te hebben, verkondigen volmondig tot zyn Lof, dat al hun kennis bestaat in Niet. O! hoe vermaakelyk is 't de Schryvers met troppen te zien komen aanstuiven om hun Hof te maaken aan Niet, en om, met zorg en ongerustheid, die verkwistingen te trekken uit Niet, die zy naderhand uitstorten over het gemeen. De alleroprechtste Advokaaten vreezen niet om tweezydige bedienaars te worden, en zy verlaaten de zaak van hun Meester om die te bepleiten van Niet. De Redenaars verbreiden, vermeerderen, en vertoonen hem met staatsie. De Dichters versieren en behangen hem met goud en met vergulde looveren. En daar is geen Geleerde tot | |
[pagina 390]
| |
nog toe opgestaan, die geen eer stelt om een Praatvaâr te zyn op het Kapittel van Niet. Het is Niet dien de Oudheidkenders zoeken, en met verwondering beschouwen op de versleete Medailles, op de uitgewiste Opschriften, en onder de puinhoopen van Athene, en van Romen. Het is Niet die de grondvest is van onze Geslachtregisters, en die de gedenkschriften van den Staat, en de jaarschriften vergroot, en doet uitdeijen. Hem bespiegelen de Starrekykers, en de veelheid der Werelden, en andere nieuwe onderstellingen der Nieuwsgierigen, staan op de rekening van Niet. Hem vinden de Stofscheiders op den grond van hunne smeltkroezen en distilleer-ketels; de Geneesheeren gelooven hem zonder borgstelling, en de Wysgeeren deezer eeuw, onder de glimpige tytels van Leedig, van dunne Stof, en van een verstaanbaare uitgestrektheid, geeven ons Niet. De Konsten zo wel als de Wetenschappen zyn zeer behulpzaam aan zyn staat en glorie. De Bouwkonst recht Zuilen en Triomfboogen voor hem op; de Schilderkonst geeft hem een ligchaam en koleur, en de Plaatsnyders koomen hem te hulp met de Etsnaalden. Het goud en het zilver, de metaalen, kostelyk hout, en de dierbaare gesteentens zyn geschikt voor zyn gebruik; en daar is geen konstwerktuig dat niet bewoogen, nog geen konst die niet geoeffent wort om deszelfs waarde te verheffen. Ten laatsten, alle stervelingen zyn zo verknogt aan Niet, dat het een oneindig werk zou zyn om Niet omstandig te willen behandelen. Het is genoeg dat men zeggen mag, dat alle Wereldsse zaaken uitkoomen op Niet; dat men zig voet en vermaakt met Niet; dat men voor Niet pleit, twist zig verdoemt; en dat de menschen van al hun zorg en arbeid op deeze ondermaansche werelt niet anders meede neemen dan de schande, dat zy een spot en prooi zyn geweest van Niet. Heerszuchtig aards-gespuis, en Adams lastig pak!
Misleid door 't schemerligt van ingebeelde schatten,
Dat om 't genot van Eva's appeltak,
De hoorens van 't altaar des Niets, steeds komt t' omvatten:
Aloude Gryzaarts! die, schoon de olie in de Lamp
| |
[pagina 391]
| |
Uw 's Levens t' einde loopt, nog raapt en schraapt volgierig:
ô Fulpe kunne! die gestrikt, gekwikt, en zwierig,
Ons nederploft in Cypris zenuwkramp,
Hoe kan het Niet u zo beheksen,
Dat de Oversten der beide Seksen
't Onwaardig niet naar de oogen zien?
Of hoe kan Ga naar voetnoot*Atrops schaar, en 't schuim der Advokaaten,
Het Niet dus naar den mond gaan praaten,
En 's Redens toortsligt snel ontvliên?
Een domme Outerfiel, ontvonkt door Romens vuur,
Raast dul en uitgelaaten,
En zwetst van 't heilig merg, zo vars als honigraaten,
Dat uit de drooge schonk vloeit van Bonavontuur;
Van Agnes oliebron, St. Jaak van Compostel,
Van St. Xavier, of Cunigunde,
(Zo kuis als Sinte Rosamunde)
En van Lorette 's Stalkapel.
Ei wil deez' beuzel-tolk eens van naarby beschouwen,
Geduchte Leezer, die nog heet nog koud' ontziet;
Dan zulje zien, dat al die fraanjes, plooijen, vouwen,
In 't ronde middelpunt verëenigen van Niet.
| |
Eenige Vlindertjes van de Courant.Bazel. Ga naar voetnoot†Wyl te Marseille de Contagie t'eenemaal ophoud, en zo voorts. Het schynt dat de Haarlemsse Courantier, veel eêr de ooren en de inbeelding der jeugd, door het onkuis woord Contagie, wil besmetten, dan de woorden van besmettelyke Ziekte (die niet Haarlems, doch echter goed Nederduits zyn) gebruiken.
Ga naar voetnoot‡Dus wil ik altoos zingen
Voor jonge Maagden, en voor wufte Jongelingen.
Zal mogelyk de Tydgenoot der Bloemzotten schreeuwen. Maar Hermes zegt neen, en nogmaals neen, Heer Courantier, de Jeugd is heillig, en uw gedecriteert Papier is al te laag gedaalt, om door diergelyke aanstootelyke dubbelzinnigheden opgebeurt te worden. Laat den behandeling van die stof over aan Broeder Felix, | |
[pagina 392]
| |
die met zulke Aretynsse aardigheden de Studenten vervrolykt, en de verstandige ontstigt, en gedenk altoos, dat een Bouffon welkom is in een Antichambre, en in een Debauche, doch dat die nimmer geadmitteert wort in 's Vorsten Kabinet, of op de Ryksvergadering van een ernstig Nieuwspapier. Hamburg. De Poolsse brieven schryven eenpaariglyk (ô! hoe raar is de eenpaarigheid onder de Poolen!) dat de successie der Kroonverblyven zal in het doorluchtig huis van Saxen. Hermes zal die Periode ophelderen met een Sprookje. Een jonge Juffer wist, door een goede opvoeding, een Hond, een Kat, een Muis, en een Mos, te doen accordeeren als Zusters en Broeders: of 'er een goet hart by of omtrent was, is aan Anubis onbekent. Die vier dieren aaten uit een Schotel, en sliepen op een bed. De Hond diende zig zelven eerst, doch hy vergat de Kat niet, die zo beleeft was van aan de Muis eenige vette brokjes te verëeren, terwyl de Mos zig verzadigde met de kruimpjes van hun banket. Wanneer de buik verzadigt is, komt de vreugd. Na de maaltyd streelde Melampus de Kat, en die Muizevangster kamde de Paruik van het Schoot-hondje. De Muis speelde ondertussen met de Kat, die vroom van leeven zynde, dat dier met het Fluweel van zyn pooten caresseerde, terwyl de Mos herom vloog, en de een, en de ander, met zyn scherpe bek een vriendelyke neep gaf, zonder daar by een pluim te verliezen. In 't kort, zy aaten en dronken, zongen en speelden op een en dezelven toon, en dat in zulke vertrouwentheid, dat 'er nimner gerept wiert van achterdocht, verrassing, of de minste ontrouwigheid Ha! een diergelyke Dame, het talent hebbende om zulke tegenstrydige neigingen te verëenigen, zou mirakelen hebben uitgeregt op een Poolssen Ryksdag, of op een vergadering van Ratisbone. Die 't vonnis beeter weet, die kan het anders wyzen,
Zo niet, zo kanje het Sprookje pryzen.
| |
Waarschouwing.Verwacht een zamenspraak tussen Bibiana, de Kamerdienaar van Leo den tienden, en Brienne de Groom of the chamber, van Willem den derden. |