Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
No. 48
| |
[pagina 378]
| |
Konings liefde te vereidelen. Uitwendig nam hy een omweg, om te geraaken tot zyn oogpunt, maar een Politiek, die vry ver achter uit schynt te loopen, springt zo veel te verder voort. De Heer van Cinq-Mars kreeg bevel, om den Vader Caussin tot Ruel te voeren, en de Kardinaal verstrikte door het kwakkelbeen van een gezuikerde tong, dien vierkanten biegtvader des Konings. Hy streelde met zyn gewyde handen Lojola's troetelkint, en hy Recipieerde, met de uiterste beleeftheid die kruik, die als een Recipient, de doodzonden des Vorsts, door de Destillatie der biegt, moest ontfangen. Hy zei; blyde te zyn, een Man te zien, die door de Maagdemelk van een toegeevende absolutie, de overtreedingen des Monarchs afwies, en kuiste. Hy voegde er by, dat het de pligt eens biegtvaders was, om dien prins te waarschouwen, van zig te wagten voor de doodelyke bekoorelykheden van La Fajette, een staatjuffer der Koningin, en de Concubine favorite des Konings, onder wiens poezelige bouten die Vorst wel zo veilig was, dan onder de pooten van ten Tygerdier; doch dat het onbetaamlyk was, dat de fransche koningin haar hembd, van den navel of tot de voeten toe, uit jalouzy, zoude open scheuren, terwyl die Monarch, dagelyks een liefde-cyffer van onderlinge tederheid graveerde, op de zachte schors van La Fayettes Ledekant. Dat die Vorst (dit kleevend artykel uitgezondert) het Vithangbert aller deugden, en bynaar zo H. als hy zelf was; doch dat een Priester van Egeria het kwaad moest onderscheppen, en uitbannen. Ten laatsten waarschouwde hy den vader Caussin, om dien minnestrik niet te ontbinden met Alexanders zwaart, maar wel met een katolyke vermaaning, en dat hy, al zoetjes, en al zachtjes, het overspeelig vuur van Cythereas toorts, moest tragten te temperen, en uit te dooven. De Kardinaal gebruikte deeze list, om door de hoofsche loftuiting een angel van yver te laaten, in de ziel van dien afvaager der dootzonden; en om langs den beezem der vermaaning, de spinneweb van die bevallyke Dame, uit het Hof te boenen, en aldus, zonder onrust, in de vreedige bezitting van eersten Minister, zo wel als oppersten Dwingeland, te blyven. Naar het voorschrift van deeze Staatkundige maatregels, gaf de Kardinaal het laatste Vaar wel aan Vader Caussin, die, voor de Wind en voor Stroom, afstak naar St. Germain, en den Koning opwagtte, van dewelke hy verwelkomt wiert, met alle uitwendige teekens van distinctie, en van achtbaarheid. | |
[pagina 379]
| |
Nu veränderde Richelieu van battery, en zyn Machiavels geschut wiert nu op zyn pas gezet, tegens dat verliefde paar, doende hy (onder 's hands) La Fayette waarschouwen, van haar toevlugt te neemen in een Nonnery, of dat zy de hitte zou smaaken van een Kardinaals yver-vuur. Die lieve Hofpop, zo vol van geest, als van liefde, rook aanstonds die geestelyke Lont, en te bros zynde, om tegens Richelieu te hoszeboszen, gaf zy Saffraan voor Peeper, en zy protesteerde, van een tegenzin tegens het Hof, en tegens de Liefde opgevat te hebben, en dat zy de Koninglyke koets wilde verwiszelen, tegens de onbevlekte reinigheid van een Nonne-rustbank. Die onnozele Fransse Pagadette docht, dat haar Galant, haar Kindskortje niet kon ontbeeren, zynde hy gewoon, dat lieve Wigt, ieder morgen, te besteeken met de St. Niklaas, van Lodewyk de XIII. Maar, helaas! de liefde van een Souverein is zo veel borgtogt onderworpen als het Woord van een Yr, het Ja van een Quaker, of de Eed van een Schot. Ter naauwer nood, was die belofte van toekomende Zuiverheid, La Fayettes tong ontslipt, of de Kardinaal schikte een Bode naar den Vader Caussin, om hem te adverteeren, dat die schoone Maria Magdalena het vlees de zak gaf, en dat zy een Actrice wilde worden in het Marionette spel van een Nonne-Abdy. De goede Vader Caussin huilde, uit loutere yver, als een Weerwolf, en hy liep, als een beschutter, naar het apartement van La Fayette, en om haar te styven in die koele resolutie, en om haar (des noots zynde) tegens de bekooring des vlees, te zalven met den H. Olie des mensdoms. Die hervormde Poes sprak; (schier half weenende) dat zy van haar veertiende jaar af, al eenige beweegingen had gevoelt voor.... voor het Vlees of voor den Geest; doch dat zy vermoeit van geduurig door de scherpe sporen des Vlees bereden te worden, het eens wilde probeeren met den Geest; dat zy verhoopte, dewyl 'er zo een naauwe band van Friendschap tussen die beide was; dat het Vlees, zonder benadeeling des Geest, zomtyds wel eens meê uit Speelemeijen zoude vaaren. De Koning schonk eenige traanen aan die gedwonge Resolutie, en verzogt, dat die Ga naar voetnoot*Remora, waar aan de kiel van zyne uitwendigen mensch zo vast verknogt was, in het Hof mogt verbly- | |
[pagina 380]
| |
ven, tot dat hy te velde trok; en om dat die nootschikkelyke tyd naaderde, bezogt hy die aantrekkelyke Staatjuffer zo vuuriglyk, dat er het Hof van rookte. Richelieu die de lucht kreeg van die glasblaazery, ontstak het yvervuur van den vader Carrê, die overdwars in La Fayettes spinneweb liep, en die den Koning waarschoude; dat het een doodzonde was, om de Onthoudentheid van die zondige juffer, te laaten verkoelen; te meêr, daar die gaave zo raar is aan het fransche Hof, alwaar men, doorgaans, hondert ontgonne Meloenen ontmoet, tegens een ongeschonde Melcoton. De Vorst, die in een goede luim was, antwoorde lagchende: Laat de zwarte Raven maar klappen, myn schoon kind, want indien ik een vergulde Kapel beloof, aan een Jesuiet, is de Overtreeding uitgewist, en de Paap is ons. Eindelyk en ten laatsten wiert mejuffrouw La Fajette verdrietig, en zy verkreeg verlof, om in de Bastille der Nonnery te gaan, waar toe zy verkogs het Convent van de H. Maria in St. Antonis straat, en schoon de Nonnetaart haar bitterder was, dan een koekje van Koloquint appellen, echter sprak zy niet dan van hemelsche konfituuren, en van de onwillige dooding des vleeschs; tot dat zy onder het Vrouwen-concert van schreijen en lagchen, in Marias Maagdedoos wiert getransporteert, alwaar men haar met zo veel vreugde ontfong, als er aan het Hof droefheid was over dat verlies. Na dat die schoone Tooveres door een kerkruit, by de nonnekens gevloogen was, stortte de Vorst in een diepe droefheit. Hy viel op zyn eenzaam bed, en na dat hy zig met eenige flessen Champagne wyn, en vyf a zes krachtige schootelen zo gezooden, als gebraaden, een weinig verfrist had, weigerde hy brood en wyn. De blyde Kardinaal schoot de hovelingsgryns van droefheid aan, vertroostte die Monarch, en zei dat het zyn majesteit vry stont, om langs de Barriere der Kloostertraljen, een onstigtelyke Conversatie te formeeren met dat sneeuwit Offerlam. De Koning gaf gehoor aan dat troostelyk voorstel, vloog naar die schoone, en, na dat hy, drie lange uuren, met haar, van Exters en van bontekraejen, gepraat had, zwoer hy; by den boezem van La Fayette! van nooit zo veel gestigt te zyn, dan door die hervormde Muizevangster, en dat, indien hy geen Koning was, hy niets lievers wilde zyn dan een Non. | |
[pagina 381]
| |
Doch gelyk als de alderheevigste beweegingen van een geringe duurzaamheid zyn, en dat en Vorstelyke zonneschyn, zo bestendig is als schoon weder, in de Oogstmaand, verslapte die drift zo schielyk, als de veêr van het Huuwelyks uurwerk verslapt, en die schoone, doch al te lichtgeloovige Hofdame, bevont tot haar schaade; dat de wraaklust eens Kardinaals, bestendiger is dan de liefde eens Konings. Dies of men praat of niet en praat;
Uit La Valieres, Maintenonnen,
Zou Hermes, wis bewyzen konnen,
Dat wanhoop, veeltyds, maakt een Monnik of Soldaat.
Londen. De Heer Cowper vreederegter, heeft Leonora Grissis in een papegaais-kooi van een gevangenis geplaatst, om dat ze, onder het smullen van een wynzopje, klapte, dat Koning George geen Koning, en Willem de derde nooit Koning geweest was. Harpocrates is de god, en Tacita is de godinne der stilzwygendheid. Hermes heeft eenmaal een afbeelding van die stilzwygende Godheid gezien, die al te schoon is om die, stilzwygende, voorby te gaan. Harpocrates wiert verbeeld als een jong kaerel, staande op een been, gelyk als een Ojevaer, de voorste vinger bedwong zyn mond, en met de linker hand voerde hy een hoorn des overvloeds. Een jonge Juffer, zo stilzwygende als een jonge Karthuiserin, gaf aan Anubis de volgende uitlegging van Harpocrates. Het stilzwygen (sprak zy) voegt het alderbest aan de jeugd; dat hy op een poot omdraeit, gelyk als Abderas dansmeester wanneer hy een pirouette maakt beduit, dat 'er niets slibberiger is, dan een tong, en een jonge maagd; hy is gevleugelt en dat beteekent, dat het stilzwygen ons dikwerf ontslipt; ook zyn deszelfs vleugels zwart, om dieswil, dat de Nacht een vrindin is der stilzwygentheidt. De Romeinen, die wel wisten dat die god geen Hermafrodiet was, herschepten de tiende zanggodes Tacita; in een godin voor de Juffers; en om dat de stilzwygendheit een byzondere deugd der Dames is, of om dat zy veeltyds zagtjes, en (ô hart woordt!) veeltyds van passe spreeken. Zo ras als het beeld van Tacita, opentlyk in een marmeren Tempel praalde, vloog het Jufferdom, zo digt als oeveraas, naar de kerk vart Tacita (een nieuwe H:, en wel voornaamlyk wanneer hy steevige mirakelen doet, is de magneet der vrouwen) doch, gewaar wordende, dat die San- | |
[pagina 382]
| |
tinne iets dat onmoogelyk is, (naamentlyk de stilzwygendheid) verzogt, verkoelde fluks den yver en het wasligt dier sex. Een eenige romeinsche saletjuffer, welkers tong meerder had gerammelt, dan het klokkenspel van de Delfsche nieuwe kerk, of het Carillon van de Parysche Samaritaine, wiert een Non der stilzwygendheid, en zy liet die lieve tong, (ô voorbeelt zonder weêrgaâ!) waar meê zy zo meenige blonde paruik, en groene lauwerkrans, had om den tuin geleit, afsnyden. Een moment na die Operatie, kreeg zy zo veel knaaging van Conseientie (gelyk als naderhand Karel de vyfde berouw kreeg, na het afstaan van Spaanje, en van het Duitsche ryk) door dien zy het goede werk, dat zy gepleegt had, niet kon navertellen aan de refteerende klappeijen. Zy zuchte, schreide, steende, en vertoonde meerder hertstogten, dan Harlekyn of Scharamouche, immer door hunne gebaarden hebben uitgedrukt op het Italiaans schouwburg; en dat maar alleen, om aan duizende, op duizent onderscheide manieren te verhaalen, hoe leet het haar was, van die bel te hebben afgerukt, op welkers geluit, de jongste, en de devootste Pelgrims, plagten te koomen aantroeppen, naar de Ovaale Rotonda, alwaar Diones belommert Altaar, zo sierlyk rust op twee zuylen van romeinsch Elpenbeen. Numa pompilius heeft, de Nymfen Egeria en Tacita, door het guigchelaars konstje, van pas, en Prestapas, hervormt in godinnen; wordende Egeria zyn Kamerpoes, en Tacita zyn Maitres. De zeedeles van die fabel is ligt om te bevatten, want Egeria beduid Nootzaakelykheit; zynde een verstandige Raadgeefster, en een moedige uitvoerdster van ongemeene voornêmens; en de Nymf Tacita, de stilzwygendheid die overnootzaakelyk is in het Kabinet van een Vorst, of in de Garderobbe van een schoone vrouw, wier salet, zwarmt van Officieren en Degenjonkertjes, en welkers slaapkamer de bekende zinspreuk van Descartes goetmaakt; dat er niet een klein plaatsie leedig is in het schuilhoekje der Natuur. Londen. Men heeft een bende dobbelaers by de kraeg gevat, en eenige Officieren, die vermoeit van tegens de doot te moeten speelen, liever halve Gagie van de kroon, en halve Gagie van La Basette trokken, zullen gecondegieert worden, ten zy ze (a la mode des joueurs) de Kaart en dobbelsteenen, aan den Duivel vereeren. O wat een vervloekt schepzel, is een Speelder van styl! een speelder kent | |
[pagina 383]
| |
geen onderscheid tusschen het fluweel, en het zeildoek; en hy stort uit een vergulde koets van staat, in de Equipagie van een bedelaar, zonder dat men de minste verändering bemerkt in zyn staat. Een speelders morgen gebedt, is geen Examen van zyn Conscientie, maar wel een onderzoek naar den grond van zyn goudmyn; hy bezigtigt zyn toebereide speelkaarten, hy toetst zyn valsche dobbelsteenen, en hy beproeft zyn Hoorntjes, gedraeit door de rechterhant eens diefs. Een speelder is een bloedverwant van den dollen Hartog van **, want die Vorst nam voor zyn devies; Godes vriend, en aller Paapen vyant. En eens Speelders devies is, Godes Vyand, en aller menssen Pest. Een Speelder is Rooms-katolyk, want hy eert en hy vervloekt. Het H. Hartenaas is zyn Don Antonio, Klaveren-aas zyn St. Francois, Ruitenaas zyn Blasius, en Schuppen-aas zyn St. Niklaas. De vier geschilderde Koningen, in de gulde Legende der Fransse Speelkaarten, zyn de vier Apostelen eens Speelders; de vier Vrouwen zyn zyne vier Madona 's, en de Boeren zyn zyne subalterne H. Deeze gelymde Goden worden van hem geviert, geëert, en gewierookt; doch, op het allerminste contretemps, ontäard die Knaap in zyn Eerbied; want na dat hy het Altaar van de groene Speeltafel heeft over hoop geschopt, vliegen zyn H. in de kaars, of springen buiten de ruiten van Roselli 's Coffihuis. Romen. De Ambassadeur van Malta bystant verzogt hebbende van zyn H:, is zulks hem afgeslagen, om daar door den Kerkelyken staat niet te ontblooten van Volk en Gelt. Aan dat staaltje kent men de Liefde van dien gemyterden Vorst, die, in den allerhoogsten nood, Gelt en Volk weigert aan de Malteezer Kampioenen; aan die Attila 's der Turken, en aan dat bolwerk des Kristendoms. Maar zacht, zacht Hermes, die weigering is een Staatkundige, zo wel als Liefdelooze streck van il padre Santo; dewyl hy, veelligt hier of daar, gehoort heeft, dat de Paus Adriaan de Zesde de Stad Viterbo, geleegen onder het Kerkelyk gebied, eenmaal tot een schuilplaats verëert heeft aan die Order, en mogelyk jookt zyn liefdelooze Ziel, om, op zyn tour-beurt, een diergelyke dienst te doen aan die Ridders, na de verovering van Malta. O! die aan een Leeuw een Schuilplaats vergunt, kan makkelyk een wilde Kat afwyzen; en die een Zwitser voor zyn Poortier neemt, lacht eens met de Krediteuren. Een Ridder die te Viterbo sterft is vry naader aan | |
[pagina 384]
| |
den Hemel, dan of hy dood bleef in de Verdediging van Malta; ook heeft hy beter gelegentheid, om aan de nooit verzaade Monniken, een Zuidzee rekening van Zielmissen te legateeren: hy heeft meêr occasie om, in den schoot der H: Kerk, de eidelheden deezer Wereld uit te braaken; en hy heeft een prompt middel om zyn schatten te betrouwen aan de nooit restituerende Conscientie van een Italiaanssen Biegtvader, die, in steê van daar voor des Ridders eeuwige rust te koopen, 'er Hoeren en Paarden voor koopt, en (vergeef Hermes dat hy die delikaate Luitsnaar aanroert) die 'er een vette Abdy, een luije Prelaats-staf, of een Bischops-Myter voor koopt. In zo een gelegentheid praat een Biegtvader, gelyk als Hermes gewezene Drukker, Bucefaal, is gewoon te praaten, die gesommeert zynde om te betaalen, voor antwoort gaf; Ik heb myn Geld van doen tot onderstand van myn Crediet. Anubis weet; dat een Man nooit verarmt, die zyn schult betaalt; doch dat men met het Geld van zyn Evennaasten Terpentyn koopt, en een Auteur op den duim laat fluiten, mag het Paardshooft beweeren met Cartouches Algebra, doch consteert niet, met het grondbeginzel van een eerlyk Man. | |
Waarschouwing.Hermes zal toekomende Week eenige ongemeene Grafschriften plaats geeven, in de Maria Maggiore Kerk van zyn Weekelyks Papier. |
|