Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
No. 46
| |
[pagina 362]
| |
verkonst, zig een poos beweegt, doch dat van zelfs overhoop tuimelt, wanneer de bezweering verslapt. Staa vast dan, ingebeelde Koningen van Munster, Schuppeheeren van Haarlem, en ongeletterde Paapen van Westfaalen; op huiden zal hy uwe rammelende Doodsbeenderen opdelven. En waar toe zal Anubis die gebruiken, (vraagt de Drukker met het Paardshooft) tot Dobbelsteenen, of tot Kwakkelbeentjes? neen Bucephaal, (repliceert Maja 's Zoon) ook niet tot Kastanjetten in de folie d'Espagne; maar hy zal die beezigen tot klapperhoutjes, in de folie de Munster. Eenmaal verrees tot Ga naar voetnoot*Haarlem, uit den baktrog van St. Niklaas een Bakker genaamt Jan Matthys. Hy was een doortrapte Guit, een Metselaar in roggemeel, en een Keteltrom in welspreekentheid. Die vuurige Bakker raakte aan 't ryzen, door de gist van een Waards Dochter, en dat onnozel Meisje wiert, door het sympateties Fenkelzaat van Herdoopery, en door het geestelyk poedertje van Dweepery, gedebaucheert. Gestadig onderhield hy dat Herbergskind met visionaire Visioenen, grilzieke Droomen, en ongeopenbaarde Openbaaringen, tot dat hy ze zo digt baakerde in de wolk van Geestdryvery, dat zy met hem, op de bouten trok naar het koopryk Amsterdam, alwaar hy met haar liep prediken, langs de heggen en haagen van enge steegjes, zig uitgeevende voor Enog, en, met die handen de Broeders en Zusters zalvende, waar mede hy, nog zo onlangs, Haarlemmer Ga naar voetnoot†Halletjes in den Oven schoot. Zyn Droomneering wakkerde aldaar zo hand over hand, dat hy genootzaakt was om eenige Legaaten aan te stellen, die ten platten lande hunne Vizioenen gingen uitventen, die wakende droomden, die, gelyk als Turksse Monnikken, beuzelmirakelen opsneden, en die geen broederschap wilde drinken met die onzuivere Broeders, die in hun jeugd gezuivert waren door het water des Doops. En nu begon die Wigchelaar,
Wiskonstig wis, 't gety te giszen
Om 't echt hervormde Kerk-altaar
Door Droom-azyn en Vuur te spliszen.
Want die gruuwzaame Profeet, (na dat hy Jan van Kampen tot zyn Internuntius had gesubstitueert) schoot, als een Snoek, naar Munster, de residentie-stoel van Jan Bukholt, die aldaar, behal- | |
[pagina 363]
| |
ven de stapel van goude en zilvere gemeenschap goederen, een stapel van allerhande schelmeryën opgeregt, en alle stichttelyke boeken, (één uitgezondert) aan het element des Vuurs had opgeoffert. Nu wiert Thys de Bakker zo glorieziek, als een Spaanjaart die gekipt is uit het adelyk Stamhuis der Mendosa's, en zyn yver wiert zo kort van stof, als het deeg van zyn koekjes, wanneer Huibert Truitling eenige welgefondeerde lasteringen, tegens dien geesteloozen Geestdryver uitspoog. De Paling van gedult ontslipt 't houwvast der Vroomen, Als de ongeweide tong beschimpt eens heilligs droomen. Fluks greep hy, ontzint door een gelouterden yver, den armen Huibert by de kladden, die in min dan drie Ave Maria 's, verhoort, beschuldigt, en veroordeelt wiert. Na dat het Vonnis des Doods gepronuntieerd was, wierp hy den Zondaar in 't voetzand, en hy wrong hem een Munstersse Spies in de borst: doch, gewaar wordende, dat deszelfs hart nog lilde als de trommel van een ontstelde klok, rukte hy een Musket uit de pooten van een Lyfstaffier, en hy schoot den heel blooden en half dooden Huibert door den kop, zeggende; dit is 's Heeren gebod. Waarschynelyk verstond hy daar door dien Heer, die aan Kain een hart onder den riem stak, om Abel te vermoorden. Na dat dit schelmstuk uitgevoert was, greep hy een Piek in de vuist, die ruim zo lang was, als de steel van een Raagbol, liep te post naar buiten, en balkte; dat hy gezonden was tot het ontzet van Munster! dat Ezels-geluit choqueerde het gehoor van een Soldaat, die een geboore Muzikant was, die aanstonts zyn Snaphaan opnam, en den dollen Profeet overhoop blies. Naarby een rivier in Ga naar voetnoot*Saxen, sprong een Goliath op, genaamt Niklaas Stork. Die Knaap morde en knorde van de meenigvuldigheid zyner Droomen, Visioenen, en Openbaringen. Hy mompelde luitkeels, dat de Werelt door hem zo glad geboent moest worden, als een Noteboome Kabinet, en dat, wanneer het dartel onkruid der Zondaaren zou uitgewiet zyn, als dan de Godinne der Rechtvaardigheid, (dewelke zo ongekreukt moet weezen als een vers gesteeve Kameryksse Voorschoot) zou presideeren in de Vergadering der Vroomen. Uit dat Damschuitje is Thomas van Munster opgestaan, die met den plompen Bootshaak van een Westfaalsse geleerdheid, de waare | |
[pagina 364]
| |
Leeraaren, en de Magistraat, begon aan te randen, die werks genoeg hadden, om tegens Broêr Wolf, hun Schaapskooi te verdeedigen. Dees ongelekte Beer bestormt hier 't Doops-besluit,
En d'echte Huuwlyks wetten:
Hy poogt met vuur en zwaard, met lood en Ga naar voetnoot*Bertholds kruit
Den Adel en de Kerk, tot stof en gruis te pletten.
De Roervink Mahomet, dat Arabiers gebroed,
Verdeedigde zyn Leer eertyds op d'eigen voet.
Hy staamerde volmondig uit; dat het Huuwelyk een bezoedelt contract was, en dat de getrouwde hen verkropten aan Hymnus nachtbanket, terwyl de ongehuuwde Vryers plukhairden om de Artisjokken van de Mingodes. Die ongeleerde Leer wiert voortgeplant door de zwaargeschoeide Hannekemaaijers, in de voornaamste Steden van Duitsland, en voornaamlyk in een kleine plaats in Saxen, Alstet genoemt. Doch de Magistraat begon verdrietig te worden, dewyl hy zo cierlyk predikte, als Argus schryft, en men schreef hem den koeldrank van Bannissement voor, om zynen overkookenden yver te matigen; maar te vergeefs, want uit Alstet verschopt zynde, vloog hy naar Neurenberg, van daar naar Bazel, en ten laatsten roeste hy in het Dorpje Giessen. Aldaar arbeide hy, niet in daghuur, maar op het stuk, en dat met zo veel succes, dat hy Cent per Cent woekerde. Kort daar na delogeerde hy naar Mulhuizen, alwaar hy de Boeren herkneede in Soldaaten, die vliegens de Overigheid begonden aan te baszen, en grof Geschut te gieten, waar van het geringste grooter was dan een Kanon, genaamt de lange Ga naar voetnoot†Griet, dat, vol en zat gelaaden zynde, een yzere Stuiter schiet tot op de mart van Bommel. Eindelyk begon hy zyn dieve-sententiën te beslaan met Honig, en met Turksse tarwe, bergen van Diämanten beloovende aan die ellendige Bouwlieden, die nooit andere juweelen beschouwden, dan de verglaasde Paternosters, die de St. Jakobs Broeders ten dienste, aan de kittigste Boerinnetjes tegens eetbaare waaren verruilden. Aanstonts naamen de kinkels dienst, en Thomas van Munster exautorizeerde de Burgervaderen; de gemeenschap van tydelyke en van geestelyke goederen, bevestigende, zo dat 'er geen Man, in den omtrek van een Brouwketel, gevonden wiert, of hy had de Vrouw, of de Dochter van zyn | |
[pagina 365]
| |
Gebuur voor zyn eigen mond, en hy telde meêr Wyven en Bywyven, dan een Hertog van Ormond, of een groote Vizier van de Porte. Toen riep men Amok, en men rammelde met de Alarmklok, toen rammeiden de onkuisse Herdoopers op de Burgten der Edellieden, sloopten de Adelyke Stamhuizen, kusten de welgeboore Vrouwen, empalleerden de Weduwen, fricasseerden de jonge Jufferen; met een woord, Thomas bevestigde (gelyk als eertyds Mahomet) zyn Leer met het alvernielend Argument van Vuur en van Zwaart. Dit geweld verdroot de Landgraaf van Hessen, die een Leger verzaamelt hebbende, die religieuze Hagelandsse Boeren aangreep, en vyf duizend van die Schelmen, met de benedictie van den Degen en Pistool, canonizeerde. Schoon dat van Munster hen zo zedig dorst verzeek'ren,
Dat hy des Vyands lood (dus deê Mevrouw van Hal)
Weêrom zou kaatssen, als een bal,
Bouflers beloofde dit, in 't straf gevegt by Eck'ren;
Maar door de vrees genoopt, ontvlood hy 's menssen moord,
En zogt, au grand galop, zyn heil naarby de Poort.
Rampzalig is een Boer die zyne slaafsse schoften
Waagt aan Gaskonjers eer, of Munstersse beloften.
Drie hondert Ploegers, die, door het gooijen van deux aas, met Bellona 's Dobbelsteenen, het spel verlooren, wierden geknapt, en moesten voor het Zeiszen van Meester Hans hunne domme koppen buigen. De overige koozen het haazepad, en namen van meet af aan, hun toevlugt tot de Kouter en de Mestvork. De Generaal Thomas sloop in het huis van een Edelman, doch ontdekt zynde door den reuk van zyn oproerige heiligheid, wiert hy vastgestrikt als een Cartouchiaan, en gevoert naar den Landgraas, die hem over gaf aan de Wip. Op den Pynbank leggende, schreide hy als een Hoer die de Triomfkar van een houte Paard beschreid, maar toen de Hartog hem toegraauwde; schreit gy nu, daar myn arme Boeren zo deerlyk misleid zyn, begon Thomas te schateren, (gelyk als de Pachter met de fulpe broek, wanneer hy Poëezy koopt) zeggende; Genadige Heer, dat zeggen die Kinkels ook. Wanneer die Schelm de Snyders Tafel van 't Schavot opklom, beefde hy als het lillend ingewand van een groene Kikvors, die geslagt wort door de hand van een Fransse Refugié, en hy was nog maar tot in het middelpunt van zyn Oratie geavanceert, wanneer de edele | |
[pagina 366]
| |
gestrenge Scherprechter hem een knip gaf, door welke knip hy die Maanbol af kipte, waar uit dat verfoeilyk zaad van Oproer, Moord, en Overspel voortgekomen was. Jan Bukholt, een Leidsse Kleerlapper (zou het niet beter geweest zyn dat hy een Koffihuis had opgezet?) wa een welspreekende, looze, stoute Knaap, die schielyker omdraaide dan de Gek van een Schoorsteen, en die, gelyk als een vermaart Boxenmaaker, wel een naarstig, doch geen rechtzinnig Collegiant was. Die Lappedief zogt zyn fortuin in Munster, alwaar hy onderscheide Nacht-consiliën opregte, in dewelke hy, door de Snyders Schaar van zyn tong, de echte Theologiesse spruiten, dorst besnoeijen en afknippen. Toen hy begon te gevoelen, dat zyn Spraaklit verëelt wiert, greep hy de Snyders El van Mavors in de Vuist, en, geassisteert door de hulptroepen der Herdoopers, joeg hy de Magistraat en de Geestelykheid voor St. Felten. Toen wiert een schurfde Lapper, wiens Bed niet, dan door een aardbeeving, kon bewogen worden, (nota dat zyn Leids Bed een Kleermakers stellagie was) verheven tot een Opperhoofd der Droomers; en toen heeft de kakelende Hen van Herdoopery, uit het Haanen-ei van een schraal Kleerlappertje, een Basiliskus uitgebroeit, die door zyn Schuiffelingen, de hooftstad van den Inventeur der bomben, wist 't onderste opwaarts te keeren. Na dat Koning Jan tot Koning gezalft was, verwierp hy de Stopnaald, en hy voorzag zig met een driedubbelden voorraat van Vrouwenvlees, tegens een strengen Winter; voor zyn Ryks-coadjuteurs drie, meêr dan driewerf herdoopte Snollen verkiezende, die aan dien koninglyken stam vastkleefden, gelyk het Aard-veil kleeft aan de Waterwilg, gelyk de Wyngaart kleeft aan den Olm, en gelyk de Ga naar voetnoot*Veelvoet kleeft aan den Eik. Toen verkoos hy een dozyn radelooze Raadsheeren, benevens een onhoffelyken Hoofmeester, een snappenden Geheimschryver, een gekamerden Kamerdienaar, een smaakeloozen Montkok, een onbeschaamden Hofnar (ha, hoe zou Argus aan dat Hof zyn fortuin gepousseert hebben!) een lichtgehielden Dansmeester, een dronken Schenker, en diergelyke Ruspen des Adeldoms. Toen bakerde hy zyn buffelsse kolder in Tabbaarden van goud en zilver Laken, tenwyl zyn Koninginnen blonken als een yzere Haartsteê-plaat, die gevernist is door de blinkende huit van Kwikzilver: wanneer hy liep of stil stond, wiert hy door twee jongelingen vergezelschapt, | |
[pagina 367]
| |
draagende de eerste een blanke Sabel, (ach! dat het Zwaard der Godinne Themis zo blank wiert gewet op de wervelbeenderen der Overtreeders!) en de tweede het Wetboek, en de Munstersse Diädeem; en hy die eertyds het stof sloeg uit gestoole lappen, liet nu goude en zilvere munt slaan, met dit opschrift; Ga naar voetnoot*Het Woord is Vlees geworden, en woond onder ons. In de maand van Augustus vergaderde de ongemeene Gemeente dier grillige Hervormers in 't Paleis van den Koning Bukholt, wordende aldaar door die Souverein, en door de opperste Sultane gedient en geregaleert; Alwaar die Dievevorft, verzelt met Ga naar voetnoot†Barent Henker,
Verbeelde een Tempelier, een Koning, en een Schenker;
En Jan Mattyssens Kat, de Alcestis van Prins Jan,
Schonk 't ongedeeszemt brood, aan Lys, en Alleman.
Nu ziet me een Naaijer, en een Bakkers Paard, braveeren,
Aarons Outerdis;
Nu ziet me een Snyder, en een Pop, die bly en fris,
En 't Nachtmaal en den Doop, op 't goddeloost ontëeren.
Toekomende week zal Anubis u het vervolg van dat goddeloos Treurspel mededeelen, en hy (die thans tot over de derde helft door dat droombeslag, is in slaap gesust) zal tot iets van meerder of van minder belang, over gaan.
Sr. Hermes. Weeft zo genereus, om de volgende beschryving van L.., eens te communiceeren aan uw Leezere. L. is zo lang als een Serpent, en zo smal als het Voetpad van een Koordedanszer, zynde gestigt in een bedompte laagte, om derzelver Inwoonders, van de wieg af, te gewennen, tot het noodlot der Hel, of tot de straf des Vagevuurs. De Inboorlingen aazen op Knoflook, als schabbige Franssen, en op Steenkoolen, als Duivels. Hun spraak krast als het muziek eens Ravens, en hun accent is vervloekter dan dat der Yren. Het gebraade Vlees wort 'er gaar gebrant, en de Soupe wort 'er tot Zeepzop gezooden. De Bakkers koeken zyn zo bitter als Koloquint-appelen. Het brood is ruim zo zwart als Smids koolen, en alles dat men eet of drinkt is geparfumeert met de frangipane-geur vzn Acheron. De Vis smaakt als Tarwenstroo, en het Vlees is zo grys als de ryrok van een | |
[pagina 368]
| |
Pater Bogaart. De salaade is eens zô root, als de scharlaake vagt van Hans Weerwolf; die uitwendig een Grosser Her naäapt, doch die inwendig een Koopman van oude boeken is. de Wynkoopers vervalschen hun Landwynen, met verschaalde Brandewyn, en de Brouwers beslaan hun vuurig bier, met voorloop van gal. De groente is 'er zô bar als de strand van Katwyk, de Morellen zyn zuurder, dan 't gezigt van den drukker Bucefaal, en de peeren zyn wranger, dan de buldogs Fisionomie van zyn dempige Bedpan. De Doctooren loopen, langs de enge straaten van L * *, als ontheupte Woudezels, de advokaaten zwarmen, als Sprinkhaanen, in de dorre beemden der desolate boedels, de Apoteekers luijen, van den ochtent tot den avont, de doodklok van een gescheurde vyzel, de Chirugyns vergiftigen de wonden, de Barbiers scheeren de vreemdelingen met geschaarde Zeissens, en men kan geen straatkeien tot de saussen der L * * sche Koks eeten. Noit wort er hout gestookt, ten zy, wanneer de Concubyne des Vorst een bastaert werpt, of dat de Inquisitie jooden of geuzen gaar braat. De hovaardy en de armoede loopen, hand aan hand, langs de straat, de bedelaars vorderen een aelmoes, met het zak-pistool in de vuist, de pikzwarte dienstmeisjes verkrachten de kuisheit der gasten, en de overlastige Kerktroggelaers. Vervolgen de welmeenenden tot aan den voet des Altaars. De geschoore Dervissen heerssen aldaar, als Subalterne prinssen der H. Kerk, de Kanonikken gieten de jonge burgers, de bedelmonnikken ontmaagden de aankoomende dochters, de Weduwen worden bestooken door de gebruineerde priesters, een Bischop wist de overtreedingen uit des Vorsts, en..... en, een woort zô veel als duizent, het is in L * * schande, een eerlyk man te zyn. UE geneegene Dienaar, en oprechte Vrient. Sicuro Sicuro. Hermes zegt; het is beter een financier te zyn, als Jan Lauw, dan een brieven fabrikeur, als Balzak; en in gevolge van dien stelling, zal hy zig wel wagten, om dien brief, zyndé een beschryving van L * *, in zyn weekelyksch scrift in te lassen. Vaar wel Sicuro Sicuro, geen brieven van steeden zal hy oit plaats gunnen in zyn papier. | |
Een paar Aanmerkingen.Wanneer Hermes een Ga naar voetnoot*Witkwast van St Norbertus uit het huis van Mevrouw de * * die vier overrype dochters telt, met de vierkante muts, waterpas staande, met een hembd van kloosterdoek, met een zagt Armelyne bont waar op men niet een enkelde droppel bloeds bespeurt, met superfyne zyde Koussen, en strookoleurde schoenen, ziet koomen aanflodderen, dan verbeelt hy zig een bloedgierigen Wezel te zien neêrdaalen, uit een vruchtbaar duivekot, alwaar hy een onnôzele Ringduif heeft verworgt, houdenede de overige Gereserveert voor de naaste Visitie. Het ampt van een Gunsteling, is een ampt van weigering, dewyl hy, uit tien lastige Sollicitanten, 'er negen moet weigeren. Misdoet die Man? (vraagt Hermes) en Anubis antwoort van Neen: Want aan een ieder een zyn verzoek toe te staan, is de Qualiteit van een dwaas, van een Losbol, en van Argus Huishouster; doch geenzins van een Verstandig Man. | |
Waarschouwing.Hermes zal toekomende Dingsdag, aan de Juffers, een spinnewiels staaltje van de staatkunde des Kardinaals de Richelieu tegens de overspeelige Pretensie, van Mademoiselle de la Fajette mededeelen, zullende de Koning van Munster tot de volgende week Vacantie hebben. |
|