Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Eerste Hermes. Nomero 1.Sr. Hermes. HOratius zegt; Een voornaam Man te behaagen is geen gemeene Eer. En ik, die een Ja en een Amen-broeder ben, voeg 'er by; dat 'er geen volmaakter vermaak is, dan geacht te zyn van een Man, die alle achting waardig is. Boileau, die fransse Juvenaal, beschimpte altoos de gedwonge loftuitingen van Monsieur Perault, van den Abt Cotin, van Chapelain, en van Peraults broeder, die de Bouwkunde van Vitruvius gesloopt, en die de gaapende vakken van zyn onkunde toegemetselt heeft met schoone kopere plaaten. Ja Hermes, de achting van den Heer Colbert, van den Prins Condé, en van den grooten Lodewyk, schoot dieper wortelen in de Poëetiesse Ziel van dien vermaarden Dichter, dan de onkundige loftuitingen, of de ongefondeerde berispingen van een slaafs gespuis der fransse Zangers, dat, om een uitgeteerden Drukker vet te mesten, door de zwarte boon van een vaadsse Critique, de verdienstige Schryvers ter dood veroordeelt. Dat uw onwaarde Collega Argus, de onäardige benaaming van een aardig Auteur (die hem verëert word door een troep van geplukte | |
[pagina 338]
| |
Nacht-ravens) inslurpe als een Merkuriaal drankje; dat hy de onbezielde Ziel zy van Mama Thereses Salet-juffers; en dat hy met Siberiesse schranderheden, de ongelekte Russen vervrolyke; mits dat gy, o Zeden-hervormer! met uwe Arends-blikken rondom ziende, uw Tydgenooten, door nieuwe beschouwingen, moogt stigten en vermaaken. Uw Vriend Sincero. | |
Het vervolg van Don Johan en van de Spanjolet.Hermes, die het verliefde Paar reisvaardig liet om naar hun Logement te schokken, zal nu zyn devoir doen om die te geleiden tot op de Maliebaan van de ongevoelige Cytherea. Don Johan, die Antwerpsse Eneas, en Donia Maria, die Kadiksse Dido, steevende met het longzuchtig Chees-paard naar Antwerpen, doch met meerder spoed aan geluk, door dien de Hannekens de Stads-poort al verzegelt hadden, wanneer zy aldaar belanden. Nu was goede raad zo raar als Antwerpsse eer, als Leuvensse trouw, en als Brusselsse onderdanigheid voor Karel den derden. Om de Poort te doen openen was geen apparentie, en om naar de Residentie-plaats van den zwarten G * * te keeren, was ondoenlyk; want de wanhoopende Ronsinant zwoegde als een Engelsse Looper, en hy luisterde zo min naar de vermaaning van de Zweep, dan Jonker Lichthart luistert naar de Boet-Psalmen van zyn Kapellaan. Zy naamen dan hun toevlugt tot een Boere-herberg, geleegen naarby de Waterpoort, om aldaar den nacht over te brengen. Aldaar gearriveert, en Paard en Chees op stal gezet zynde, lei Don Johan zyn Sinjooriaalen Mantel, en Donia Maria lei haar Spaansse Huik af; hy zette een Servet-muts, en zy zette een Trekmuts op; hy... maar, in alle geval, Hermes is niet verpligt om voor Kamerdienaar, of voor Kamenier te speelen; dat de Mingod dit minziek paar ontkleede, en dat Anubis de Geschichtschryver zy van deeze ongemeene Avontuur. Dit koppel dan ontsloeg zig van de sieraaden dezer Werelt, en de Heer Johan genoot een Spaansse Dimensie, die onuitcyferbaar is by de inbeelding der Stervelingen, en indien hy niet bad om een nacht van vier-en-twintig uuren, zulks sproot uit een natuurlyke onmagt, die aan de Antwerpsse Sinjoors eigen is, konnende de allerbraafste geen achtste part uitmaaken van eenen Jupiter. | |
[pagina 339]
| |
Wie nu zou niet zweeren of Don Johan was gebakert geweest in zyn Moeders hembd? of hy had een klaverblad van vieren opgedaan? of voor 't minst, een onëcht Kind geweest? geensins (zegt Hermes) hy wiert, in 't midden van zyn geluk, overvallen door het Ongeluk, zynde dit laatste veeltyds de schaduwe van 't genot, ook past de Sofokleesse Laers eens Treurspeelders, altoos aan het welgemaakte been eens Overspeelders. Sta by dan Vrienden en Gebuuren,
En luister, roekelooze Jeugd,
Hoe dat Don Jan, 't verloopen spoor der Deugd,
En geile Snoeplust moet bezuuren.
Op den zelven dag, dat die Antwerpsse Courtisaan de Hobokensse Pelgrimasie ondernam, met de Maraansse Overspeelster, wierd 'er een Spanjaart afgestort voor de Hofpoort van de Josepinsse Caravansera; een Man, die meêr gerimpelt was, dan de Regen-hoed van een hondertjaarige Gouvernante, wiens oogen schielyker rolden, dan die van den Reus Goliath in den Amsterdamssen Doolhof, en die strammer van kooten was, dan de bevange Hartdraver van den Stalbok Dikkop. Aanstonts vroeg hy; of aldaar niet een Spanjolet was gelogeert, Donia Maria genoemt, en of het gedrag van die kuisse, niet middelmatig onkuis was? De Kastelynsse beantwoorde die Spaansse Inquisiteur met de waarheid, (o hoe gevaarlyk is de Waarheid in den mond van een Waardin!) en zy verhaalde; dat die Dame, met een Antwerps Heer vergezelschapt, naar de Heerlykheid van Hoboken gereeden, en nog niet gereverteert was. Daar en boven bewees zy, door onderscheide bewysredenen; dat het Spaans Heidinnetje geen kinds-gedeelte bezat van de gift der Onthoudentheid, en dat zy eenige onbesprooke Getuigen kenden, die bereid waren om te attesteren, dat Donia Maria, met den kreupelen Kanonnik van St. Jakobs, en met den Abt van de Peer-pots Heeren etcetera, en zo voorts. De Spanjaart knarste op zyn tanden, schreeuwde, J * * Maria! en, na dat hy een geheel frans brood, tot het derde part van een overrype Meloen, verslonden had, dronk hy een Pints-roemer Pompwater in zyn hart, en kroop daar meê naar zyn Nest. 's Anderendaags 's morgens, eêr dat de Quakkelen begonnen te kleppen, liep de verwoede Spanjaart buiten de Waterpoort van Amberes, en hy vroeg van huis tot huis (dus veilt een Bedelaar van Compostella zyn drie-koningen-briefjes van deur | |
[pagina 340]
| |
tot deur,) na Don Johan en zyn Duifje, tot dat hy eindelyk door St. Cornart, de Patroon der Hoorenbeesten, wiert geleid tot op het overspeelig Duivekot, alwaar hy den Doffer, in conjunctie met zyn dartel Duifje, attrappeerde. Zo ras als onze beleedigde Spaanjaart, 't vergalde Botje, spartelende in Don Johans armen, gewaar wiert, trok hy een Pistool uit de Tas van zyn doorsneede Wambes, spande den haan, en drukte los. Nu scheen Don Iohans levensdraad oogschynelyk ten einde gesponnen, en nu stond die fluweele Minnaar in doodsgevaar van in een Lyk herschept te worden, ten zy Pallas, onder de gedaante van Roest, haar authoriteit geïnterponeert had tussen den Haan en de Pan, blyvende de eerste zo verstyft staan als Battus, toen hy versteent wiert door de Roede van Hermes. Die verroeste gelegentheid nam Heer Johan tot zyn voordeel, en hy ontsnapte, geassisteert door de stramheid des Spaanjaarts, dien dooden-dans. 's Mans wraaklust wakkerde door die belle eschappade; zyn belgzugt viel op de klamme Juffer; hy verweet aan dat Zuiglam nat en droog; zy bad om vergiffenis, en hy vloekte om wraak; zy bezwoer hem by de Liefde-appelen van haar gestreelden boezem, en hy reprocheerde haar, dat zy uit derzelver bogaart, de Huuwelyks-tiendens verëert had aan Don Johan. Zy zwoer, van nooit haar schoone hoofdhaeren te laaten afknippen, en een eeuwigduurende boete te zullen pleegen, en hy riep, dat zyn hoofd, 't zedert haar vertrek, nooit geschooren was, uit vrees dat het Scheermes iets ontmoeten mogt, waar door het zou komen om te leggen. Om kort te gaan, de Spanjolet wiert half naakent gesleurt uit de kleevende Laakens, en by de roes gecoiffeert, gekleed en gereed zynde, wiert zy op Don Johan 's geabandonneerde Chees getilt, en naar de hooftstad van Braband getransporteert; alwaar die gehorende Iupiter Ammon haar bestelde in den Kruis-tempel van die Vestaalsse Nonnen, dewelke overtuigt zynde van Onkuisheid, in steê van leevende onder de Aarde ondergedompelt te worden, door de barmhertigheid der Brabanders, slechts toebetrouwt worden aan de geschoore kuisheid der onbesnedene Levieten. Sr. Hermes. Dewyl ik gehoort heb dat de Zeden-hervormer Anubis dagelyks in de Hesperiesse appelen van Cytherea, en dat Argus dagelyks in de Lap-boonen verwart is, verzoek ik, of U E. my met een | |
[pagina 341]
| |
zappige Uitlegging gelieve te verëeren; waarom dat de Appelen toegeheiligt zyn aan de Liefde? Uw Dienaar Pomart de Normandie. Dat de Appelen geheilligt zyn aan de Godinne der Liefde, is zo gemakkelyk te bewyzen, als dat de Tuinen aan den Bogaart-god Priaap, de Bloemen aan Flora, en de Mirtus-bladeren aan het schuimend Zee-kind Zyn toegeheilligt. Een Auteur schryft; wanneer een Minnaar droomt dat hy Appelen schilt, zulks beduit dat hy het voorwerp van zyn Liefde zal genieten. Een iegelyk weet dat de twist-appel, door Paris, toegeweezen wiert aan de blonde Venus, als een belooning voor haar schoonheid. Hermes heeft verscheide medailles gezien, verbeeldende een leggende Dione (een leggent postuur convenieert aan de Mingodes) met een Appel in haar sneeuwwitte hand; en Pausanias, die Hermes veeltyts assisteert met een getuigenis, zegt; dat hy een Beeld van die Ziels-toveres, zynde het werk van den Beeldhouwer Canachus, beschouwt heeft, wiens eene hand met eenige Heul-bollen, en wiens andere met een bloozenden Appel was voorzien. De dartele Spelen der Verliefden, die naar het voorwerp van hun gloed, met Appelen werpen zyn overvloedig behandelt door de Zangers der Outheid. Ga naar voetnoot*Acontius, geraakt door Cydippes bekoorlykheid, wierp een Appel in den schoot van zyn beminde, beschreeven met de volgende woorden. Ik zweer by 't heilligdom, by 't bleeke Nacht-altaar,
Der Mingodesse van Ephezen,
Dat myn Cydippe binnen 't jaar,
Myn schoone Gezellin, myn Lief, myn Bruid zal wezen.
De vergoode Ga naar voetnoot†Maro zingt in zyn derde Herders-zang, zeer aardig; Ik schik myn zoeten Knaap tien rype Guldelingen,
De rest per naasten; mits dat hy dat kan bedingen.
Indien een Ga naar voetnoot§Liefhebber van Lelie-blanke Appelen, en van borstelige Kastanjes, de volgende veerzen van Petronius gelieve | |
[pagina 342]
| |
te vertaalen, en aan Anubis Drukker toe te zenden, zal hy die (tot vermaak dier Zangers, die zo geverseert zyn in de Latynsse taal, als Argus ervaren is in de Chaldeesse) in het Boekvertrek van zyn weekelyks Papier, plaats geven. De Poma Amoris, en de vers ontgonne Appeltjes voor den dorst, (de Mainteneurs verëeren met die sappige benaaming hunne gekamerde Santinnen) zal Jupyns Zoon nu niet schillen; en die betoverende Hemel-globen, waar uit een teder Zuigeling zyn eerste Levens-vocht slurpt, zal hy met het volgende Airtje overschaduwen. Air.
La belle vous avez deux pommes,
Que je veux baiser tendrement:
Non pas les mordre goulument,
Comme fit le premier des hommes.
Heureux qui peut montrer sans bruit
Sur l'Arbre qui porte ce fruit.
Het Vertellingje van Lilith, Adams eerste Huisvrouw. Daar is min onderscheit tussen een oud Wyf en een Talmudist, dan 'er is tussen een Vlaamsse Kat en een Overtoomssen Kater. Het eenigste verschil bestaat hier in, dat een Talmudist zyn grollen opschryft, en een oud Wyf vent de haare uit by de klappei-maat. Een oude Heks babbelt eeuwig van Spooken en Alps-gedrogten, en een Talmudist behandelt de H. Schrift, gelyk als Scarron Maro 's Helden-zang behandelt heeft, (dat is) hy herschept Ernst in Jok, en hy bedelft een misterieuse waarheid, onder een Molshoop van fabeleuze verzieringen. By voorbeeld. Wanneer een Jodinnetje begort is, en dat de Crisis van den regel van drien in 't gebroken, nadert, wort de Kraamkamer opgeschikt als de Delfshavensse Papegaaijers-tent van Ryn * * Weduwe, en zy wort als een Oostindies-schip gevictualieert, (het Zwyne-vlees uitgezondert) met nood- en met onnoodzakelyke levensmiddelen. De gebaarde Vader des huis-gezins, of (by gebrek van een Vader) een Jood, vermaart wegens zyn gedisinteresseerden imborst en heilig gedrag (indien 'er ooit een diergelyke is uitgebroeit onder 't gestarnde halfrond) vat een brok onbevlekt kryt in zyn bevlekte rechter-poot, en hy bekrabt daar meê de wanden en de deuren van het Kraam-salet, en hy schryft overal de volgende woorden. Adam, Eva, vertrek Lilith. Hier door wort verstaan | |
[pagina 343]
| |
dat indien het joodsche Moszelscheepje bevragt is met een jong burger van Ascalon, hy gezegent worde met een Vrouw als Eva, en niet als Lilith, doch indien het een Rooseknopje van Jericho is, dat dezelve dan zo koppig of tegenkraakende niet worde, als Lilith. De Talmudisten beuzelen, dat Adam een onbesturve Weduwenaar was, toen hy met Eva trouwde, en dat zyn eerste Vrouw Lilith genoemt wiert, dewelke ruim zo koppig en zo oploopende was, als de Familie-slang van den Waard in de Moriaan, die eertyts voor jonge gehoofmeestert hebbende in een enge Kajuit, thans voor een onrechtvaerdig Cyfermeester speelt in een ontluyffelt Hoekhuis. Eindelyk ontvlugte Madame Lilith het riete-dak van den eersten Archetect, en zy verkoos, tot haar verblyfplaats, een groote Koopstad, aan de geele Maas gelegen, alwaar zy, met zo veel Succes, het Vrouwelyk zaad van Duivels warregaren (Kwaadspreekendheid gedoopt) in de vruchtbaare zielen der Jufferen, wist te zaaijen, dat 'er op huiden den veertienden Juny 1722 nauwelyks een geduldig Wyf te vinden is, die niet aanstonts, Ba! dondert, wanneer een goed Man, Boe! gaapt. | |
Hermes Pleidoi in Faveur der Dieven.Overaardig zyn de Poëeten afgebeeld in een Prent van Pietro Testa. Hy heeft een verheven paal geteikent, op wiens opperste een Bouteille Wyn rust, die met dronkaards oogen begeert wort, door een Brigade van Aapen, en van Meerkatten. Wat middel is 'er nu om dit druive-zap te bekomen; want een Aap bezit altoos geen Ladder. De grootste Baviaan lei zig plat neder, aan den voet van die paal, een tweede klomp op den rug van dien gehairden Boschduivel, een derde sprong 'er boven op, en dus klauterde de een op den ander tot dat zy ten laatsten, die fles bemachtigden. Aldus is het gelegen met de razende Poëeten, met die Horsellen, die de vergaderde Honing der naarstige Byen opvreeten en verslinden. Waarlyk onze hedendaagsche Dichters worden aangemoedigt tot den roof, door de opsnyders der oudheid. E.G. Hebben de Latynsche Veerzen-brommers niet gevrybuit op de Grieksche Zangers? en heeft Virgilius niet gelandrooft op de Herders zangen van Theocritus? heeft Terentius niet een Last zouts, uit Meanders geest-myn uitgegraven? en hebben Plautus en Caecilius de ouden niet nagedraaft, als Post-paarden van Helikon? heeft de Mantuaensche Zwaen geen kleinooden gedolven, uit de Gol- | |
[pagina 344]
| |
conda Diamant-groef van den dronken Ennius? heeft Vader Joost de Tragedische gedagten. Van Seneca niet Geadopteert in zyn Treurspelen? heeft Huigens niet, als een Vyandelyke Partisan, Gevourageert op den Vlaemschen bodem van Latium, en heeft Hooft, die Neduitsche Tacitus zyn Vaderlyk goed niet gezogt in de Goudbeurs van Romulus? heeft de Maas-dasypus in zyn Patibulair gezang van Judas, dien Hangebast niet opgesmukt, met de voornaamste regelen van Palamedes, van Antonides, en met de Bloedlaauwe zinspreuken van mindere Dichters? Is de Plautianus van een gehopte Antiquarius, gelyk als een Fiool van Cremona, niet zaamgelymt uit ontelbaare stukken en brokken van Moderne Treurspelen? heeft een lang gehairde Jongen, die de Floret beter verstaat dan de Pen, niet een moordaadig Bruilofts-dicht by een geschraapt uit tweehondert, en Vyf en seventig Bruilofts-zangen? en heeft de bedrukte Liedjes-zanger Bucephales, (door de wandeling den Drukker met het Paerds-hooft genoemt) niet gehuilbalkt, in een brantstigtent Vaers? Van 't smeulent Dichtvuur dat nog in zyn aders woed. En heeft die hervormde Matroos niet alzo diep getast in den Spaarpot der Nederlandsche Poëeten, als in de beurs van Hermes, die hy zo schelmsch Gedupeert heeft door een Cartouchiaensche Druklist? 't Zyn Dichters die de Fles van Pindus hersenschimmen
Bemachtigen, en dat door 't haalen van een roof,
Op 's Lezers goet Geloof:
Of door, als Aaps-gebroed, op 's broeders nek te klimmen.
De Schat des Geests, 't zy groot of kleen,
Is een Herdoopers schat, den Dicht'ren algemeen.
| |
Advertissement aan Argus.De Ruitery der Fngelssen is nooit zo considerabel geweest als het Voetvolk. Koning Eduward de vierde, die Britsse Alcides, die zo veel feiten van Wapenen uitgevoert heeft, was altoos gewoon, op den dag van een bataille van zyn Paard te klimmen, en te voet te vegten. Dit voorbeeld raakt u, overschrikkelyke Muider-haas! verlaat den strammen Ezel van uw versleete Bouffonnades, en neemt het vaste land van Vermaak en Nut eens onder uw Schoenen zonder Polleveijen. Vereidelt de Argumenten van Hermes door spitsvinnige aardigheden; en gedenk altoos, dat, schoon Troje verövert is door een houte Paard, zulks nooit geschied is door een houten Ezel. |