Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
No. 42
| |
[pagina 330]
| |
tot Campeche-hout raspt, en die de Vreemdelingen, na den ontfangst van een Cent per Cent Stroop-offer, de deur uitbonst, als of hy, a la guerre speelt, geen vermaaning geeven. Hy zal de Provediteur van de Molensteeg, die de Maag van zyn Gasten met Ragouts, zo smeerig als de Voorschoot van zyn Protestantssen Kok vergiftigt, niet eens aanraaken. Desgelyks zal hy (uit een mensselyk medelyden) de Ottomannise rekeningen, waar meê de Edele Y-kastelein der Malteser-order, zyn doolende Ridders pynigt, overslaan. Neen, en nogmaals neen, hy zal, met de Surtout van een Biegtvaders stilzwygen, de feilen der baatzuchtige Waarden, beschaduwen, om op een vrolyke order, eenige Caracters en Avontuuren, die hy in zyn Joseppinsse Caravansera opgevist heeft op te dissen. Herbergs-avontuuren, voorgevallen in het jaar 1699. In het jaar 1699, wiert Anubis afgestort in de K.. straat, voor de Hofpoort van een overoude Ga naar voetnoot†Kastelynsse, dewelke, uit een tederheid van Conscientie, den Maagdelyken staat des ligchaams omhelst had, om daar langs haar beurs, met overspeelige Guldelings-kinderen, op Abdera 's Reizigers overgewonnen, te bezwangeren. Zy ontfing Hermes met een Italiaanssen grimlach, met een Fransse beleeftheid, en met een Maraansse Ziel; drie natuurlyke eigenschappen, waar van de allergeringste een geesseling en een brantmerk verdiende. Maja 's Zoon wiert gebilletteert op een Opperkamer, getappisseert met een Tapyt, verbeeldende den moort, dien de Gouverneur Grobbendonk oeffende op den gevangen Breanté; een Heldendaad, die aan de Nakomelingen een ongeblanketten indruk geeft van de Spaawsse barmhertigheid. Aldaar gearriveert zynde, wiert hy verwelkomt door een Vlaams Edelman, een Heer kort van Persoon, doch laag van polleveijen, zynde die adelyke Spruit opgetraliet in een Japonsse tabbert, gekoleurt als de staart van een oubakke Kabbeljaauw, die uit zwakheid, langs de opening van een Rooster, in de asse gedroopen is, en hy beloofde aanstonds aan Jupyns Zoon, een histories verhaal van zeven langdraadige processen, over een welgefondeerde pretensie op een Adelyke Pagthoef, en twee Mergen Weiland. Hermes, die een doodvyand is van Proceduuren, en die (zo min als Argus) geen duimbreet Lands bezit, verkorte die beleeftheden, | |
[pagina 331]
| |
en de trappen afgedaalt zynde, stapte hy in de Eetzaal, dewelke gemeubeleert was met de naarvolgende persoonen. Een Rysselsse Juffer, die hooger gekoleurt was dan de beste Heremitagie-wyn, was gezeten aan 't hooge end van een laage tafel, in een superbe Leunstoel van Eikehout. Naast die schoone Toveres zat een Ga naar voetnoot*Brouwers-jongen, die, gelyk als spoeling van wit Brussels bier, naar een arm Landplaatsje weggepakt was, om aldaar met den draf van zyn Conversatie, de Hospes in den Valk, en de peregrineerende Varkens te mesten. Een Mevrouw (of die door een overtollige beleeftheid dus getituleert wiert) zat in oppositie tegens over die Rysselsse Aurora; zy was overtollig van Boezem, doch middelmatig van Geest, zynde, voor de rest, zo vrolyk als een Spanjaart, die, ten kosten van een Vreemdeling, Chocolaat drinkt, en zo vloeijent van tong als de kopere kraan van een Koffi-ketel. Een welgemaakt Man scheen, van ter zyden, vastgelymt te zyn aan die poezelige Trapgans, hy was gekleed in 't Scharlaken dat naar feuillemort begon te hellen, en het front van zyn Paruik, die natuurlyk geleek naar het Nest van een Casuaris, stond niet alleen bouwvallig, maar t'eenemaal schuins en scheef. Hy onderhield die bevallyke met de Historie van den Bisschop Hatto, die door de Muizen is gefricasseert, en zy piepte op ieder syllabe van het woord Muis; Amon Dieu des Souris! Een Spaansse Juffer, dewelke met de gewichtigste Goude en Zilvere Huisgoden (Quadrupels en Realen genoemt) het Gevangenhuis van een jaloerssen Bedtieran ontsnapt was, trad in de Kamer, toen die ronde Dame gestadig schreeuwde, O myn G * * Muizen! De Spanjolet, die doodelyk bevreest was voor de Muizen, viel aanstonts op haar buigzaame kniën neder, zy barricadeerde haare onbevlekte Dyën met een Wagenburg van gestikte rokken, en zy haalde een Paternoster te voorschyn, waar op zy een devoot Gebedeken, ter eere van Sta Brigitta, de Vernielster van Ratten en Muizen, begon te leezen. Dit Spaans misverstand veroorzaakte zulk een vreezelyk gelach onder de Heeren en Dames, dat men de Donder zelfs niet zou gehoort hebben; wanneer Hermes, die de Juffers met veel liefde onderregt, desgelyks op zyn kniën viel, om | |
[pagina 332]
| |
die lieffelyke Spanjolet uit den Droom te helpen, dewelke zeer leerzaam scheen te zyn voor het onderwys van een Galant Man, en na haar een stoel gepresenteert te hebben, nam hy zyn plaats benevens Madona Maria, om de volgende Schotelen, ieder naar rang, op den Tafel te zien verschynen. Een Spaansse Kropsalaat flodderde in een vloed van bloedroode bier-azyn, en gezalft met een Olie, die, al van verre, den reuk bestormde, wiert door een Lakei, die de air had van een eersteling der Beurze-snyders, op de Tafel gebragt. Die Hoofmeester wiert opgevolgt door een Walsse Kamenier, dewelke een Schotel vol gestoofde Uijer droeg, die zy juist voor die geboezemde Mevrouw plaatste. Die Dame wiert in 't eerst zo rood als de Schaar van een gekookte Kreeft, en toen weêrom zo bleek als een Limoen-vlade, door dien zy haar verbeelde, dat die Schotel met Uijer, een stilzwygend verwyt was voor haar Boezem, en zy stond op 't punt om in de draaikolk der Vapeurs te storten, wanneer Hermes haar verzekerde, dat Mevrouw van R * *, de Infante van het Dommel-paleis veel zwaarder geborst was, dan Madame, aan weêrkanten. Een aarde Schulpschotel was gegarneert met een koppel tamme Konynen, die, in haar eerste jeugd opgevoed zynde in 't Kasteel van Antwerpen, nog stonken naar de Koolbladen van den Mark graave Ley, en die (want de eenzaamheid is gevaarlyk) vergezelschapt waren met zes uitgeteerde Duiven, die niet gaar gebraaden, maar gaar verbrand waren. Een Paterstuk, in den hongersnood der Leidsse belegering, ten huize van Broêr Felix door den adem van Virginis-tabak gedroogt en gerookt scheen te zyn, persecuteerde de schotel van de Lamme Konynen, en van de zieke Duiven; middelerwyl dat de Kok eenig groen hout liep afkappen, om een Schoteltje met overrype erretjes en boere-lapboontjes te stooven. Het gezelschap at en dronk met een Kastilliaansse matigheid, en daar wiert zo min overdaad gepleegt op dat Avond-feest, als op de Bruiloft van een Officier van Sarablanca; en de kragt van den gelouterden Wyn, wiert nog, tot walgens toe, verzwakt door brak Pompwater, tot dat het Desert, bestaande in drie vierendeel verwelkte Karssen, een kopje onrype Aardbeijen, twee wormsteekige Rammelatsen, en het achtste deel van een Limborgs Kaasje, wiert opgebragt. Na dat dit duister Avondmaal vernietigt was, begaf zig het gezelschap, | |
[pagina 333]
| |
om onder de opene lucht, een Luchtje te scheppen. De Heer Jan accosteerde de Spanjolet, wiens adem rook als Banille en Cacau, en hy ontgon met die Dame, een Conversatie, die in het middelpunt van een wederzydsse tederheid scheen te zullen vereenigen. 's Anderendaags wierd de halsband van de Kastelynsse met een nieuwe nagel bestoken, (dat is) de Heer Bollekens, een Man, die op 't sujet van Leugenstof, den Courantier der fluweele Antwerpsse Hannekens, en Broêr Felix den Pypen-stopper, naar de Kroon steekt, kwam aldaar logeeren. De Heer Bollekens is een Advokaat by Toegeventheid, een Jager by Hertstogt, en een Leugenaar by Geboorte. Die Knaap verhaalde aanstonts op zyn komst; dat hy zeer familiaar was geweest met een Bedelaar, die zyn Hond zo meesterlyk onderregt had in de Cartouchiaansse konst om Karpers te steelen, uit de Vyvers der Oosterhoutsche Heerlykheid, dat 'er nergens een Karper te zien was, die de voetmaat van een Grondeling kon goet maaken. Vorders vertelde hy; dat zyn Papa een Snoek geschooten had, die gewoon was, om alle de omleggende Boeren hunne Kuikens op te vreeten. Nog voegde hy 'er by; dat zyn Overgrootvader een Conger-aal verstrikt had, die het Kalf van een Moer-heer ingeslokt hebbende, met deszelfs pooten, die door zyn buik waren heen gegroeit, op 't Land liep, en, als een duitsche Weerwolf, Man en Paard verslont. Maar Hermes zal, tot der vroomen Waarschouwing, met een Cretenser-sprookje van dien Respectiven Regtsgeleerde, eer hy voortgaat, zyn Leezers onderhouden. Eenmaal ging ik, vroegmorgens in 't Veld (het zyn de eige woorden van den Advokaat) met myn Hond Diaan, en met myn Jagtroer Raak-wat vergezelschapt, wanneer myn Hond een onden Haas met opgerechte Lepels opdeê, die zig aanstonts verschuilde in een naby geleege Kreupel bosch. Ik trok een tweesnydent Mes uit myn Weitas (nota bene, dat het Mes van een Dorp-advokaat scherper is dan het Slagzwaart van Schanderberg den Turken-moorder) en ik plante het op 't verlaate spoor van den Haas, waar op ik het bosje omgaande, het Dier daar uitjoeg, 't welk zyn voorgaande spoor vervolgende, in het Mes, en zyn zelven overmidden liep. Ik vergaderde het voorste en het agterste kwartier, en ik stak die beide stukken in myn Weitas, als wanneer ik een wilden Endvogel op den tak van een Waterwilg, die over den kant van een Moeras hing, zag zitten. Aanstonts gaf ik vuur, doch het Laatkruit weigerde, en ik | |
[pagina 334]
| |
viel met den Kop tegens den stam van een boom, met zo veel gewelt, dat het vuur uit myn oogen in de pan vloog; fluks sprong het Snaphaan los en trof den Bout, die mors dood in 't Moeras neêrviel. Myn Hond Diaan, die aan Ramigranobis, de Overste der Katten, geparanteert is, was beschroomt om zyn pooten nat te maaken, waar op ik zelfs te water ging, om den Endvogel op te vissen. Ik stapte dan in 't Mooras, en ik vong den gevangen Bout; doch dewyl het water effentjes boven myn kniên kwam, liep 'er zo veel Paling in myn Sliklaarzen, dat ik van dezelve, tot Abdera, anderhalve Ryksdaalder maakte. Na die avontuur zette ik my in 't gras ter neêr om mynen gesepareerden Haas te ontwyden, wanneer ik myn Mes willende slypen op den stam van een ouden boom, schampte het uit, en ik snee zeven Patryzen den hals af, die nevens myn zyde neêrgedooken lagen, doch de achtste niet doodelyk gekwetst zynde, vloog op een hoogen Mastboom, en ik klauterde hem naar; hy hippelde van tak tot tak, en ik vloog hooger en hooger, tot dat ik eindelyk het ligchaam der Rechtgeleertheid van Dongen, op een dun takje waagde, en zo diep neêrwaarts viel in een Kuil, dat ik geforceert was naar het Dorp te loopen, om een Spaa te leenen, waar meê ik my, uit dat diepe hol, moest uitgraaven. Tegens den middag wiert de Spaarpot van ons gezelschap vermeêrt met een Kopstuk, in den wandeling genoemt Monsieur Paroli; een Man, die (gelyk als een Advokaat, of een Spitsboef) moeds genoeg bezat, om een kwaade zaak te verdedigen. Hy was een Speelder by styl, wiens gevreesde hand meêr goudbeurzen had geslagt, dan 'er Britsse koppen gebylt zyn voor den Tour van Londen, en die echter tot het Jaar negen-en-negentig de koorde des Scherprechters had weten te ontslippen. Hy was saamgestelt uit Bedrog, List, Onderneeming, en Brutaliteit; voor de rest zo stout met de Vogtel, als een Schermmeester met de Floret; om kort te gaan, hy was een Beurzesnyder die de couragie had van een Struikroover. Hy begroette het gezelschap met den aangenaamen grimlach van een Bankier, die de goede gunst bezit van Madame la Basette, en hy wiert van de zulke, die hem kenden, beantwoort met een Italiaansse openhartigheit; altoos de Heer Iohan sloeg de hand op zyn Goudbeurs, en de Spanjolet op haar juweelen, te meêr, door dien de Rabbi Mamonides zegt: dat een eerlyk Man niet te voorzigtig kan zyn in 't gezelschap van een Hoer, van | |
[pagina 335]
| |
een Gaauwdief, of van een Speelder. Een jonge Zondares was de Enoné van dien bedriegelyken Paris, zynde die kuisse Nimf een ervaare Toneelkat, die op 't toneel der Wereld, den rol van een jonge Juffer, van een getrouwde Vrouw, en van een Weduwe, meesterlyk wist te vertoonen; met een woord, zy was in alles gelyk aan een Kamerpoes, uitgezondert in het nagebootst roozerood van een eerbaare schaamte. Na 't einde van het Middagmaal, nam de Heer Iohan de Leliewitte Spanjolet by de hand, en hy leide die bekoorelyke, die zo tenger was van Ligchaam als een graauwe Reiger, en die kleinder voetjes had, dan de Huisvrouw van een Chinees Mandaryn, naar haar Slaapkamer, alwaar hy, de allereerste Oorlogs-declaratie van een eeuwigduurende Liefde begon op te bazuinen. 's Anderendaags resolveerde die Schoone, (het schynt dat de juffers door het rammelen der raderen, gaarn gewiegt worden) om met den Heer Iohan, op een Brabandsse Narreslede, (een Cheeze misdoopt) naar Hoboken te laveeren, onder de mits, van tegens het poortsluiten, naar de Iosepinsse Caravansera, te retourneeren. In gevolg van dat accoort, beklom Donia Maria die rollende Arke triomfaal, en naar dat zy haaren platten boezem met linksse en rechtsse kruis-slagen, tegens de aanvegtingen der Liefde, verzegelt had, sprong Don Iohan nevens haar zyde, en daar meê wip op de reis. Dit verliefde paar lande, zonder ongemak, tot Hoboken, en was zo vrolyk als een Koppel Huis-mossen, die, in de Lente, haar aldereerste broei-nestje timmeren. De Minnaar sprong als een Buitelaar, en dronk als een Maas-karper; en de luchtige Spanjolette danste, onder 't muziek van een paar geparfumeerde Kastanjetten, een nieuwemodische Sarabande, Tot dat de Zon begon te zinken,
Wanneer die schoone by de kaers,
Heer Jan, zo scherp gepunt, als een volwasse baers,
Verzogt, op reis te gaan; bevreest het paert mogt hinken:
Want Brabantsch bloet verhit altoos door Cypris lonk,
En Spaansche tondel vat ligt vonk.
Hier op riep men den Boere-waart in de smulkamer, en na dat de Heer Johan, met een verbleikte tronie, de reekening, die zyn Calculatie Excedeerde, betaalt had sprong Madame op de Chees, en de Brabandsche piloot zette zyn koers na de uitgehongerde Vesting van den bloethond Duc D'Alba. | |
[pagina 336]
| |
Wie nu, zou immer hebben vermoet, dat toen de Trojaansche Veltheer, met Karthagoos Koningin op de jagt trok, een bemoste spelonk hun verstrekken zou tot een huwelyks koets? en wie had voorzien, dat Don Jan en Donia Maria in de boere-herberg van de Moriaen (die zo zwart is als de zwarte Ga naar voetnoot*G * * van Hoboken) hun ongebonde Verbont zouden hebben Geconsommeert? geen eenig ondermaansch sterveling (zegt Anubis) ja de vermaarde Kiliano voorzei nooit die Conjunctie, in zyn jaarelyksche Orakel-klok; Maginos weêr en wind-boek, gewaagde nimmer van die overspeelige Lucht-sprong; L' Almanac de Milan, voorspelde geenzins dat duister Huwelyks feest; nog van Vliet heeft ooit op den Meridiaen van Abdera, die natuurlyke omkentering Gecalculeert; en echter is Don Jan de gelukzalige Columbus geweest, die niet alleen die Spaansche Goutmyn ontdekt, maar zelfs Geconquesteert heeft, en dat op de volgende wyze, volgens het journael van Hermes. Per naesten het vervolg der Avontuuren | |
Raadsel.V. Waarom dragen de Antwerpsche Hannekens, doorgaans, den Hoed onder den arm, in sté van op het hooft? A. Een Hoed past op 't hooft van een Man, als een Coiffuur op 't hooft van een Dame? als het dierriems teeken van den Ram, op den schedel van een Beurs-prokureur; en als den vloek op het bekkeneel der Joden. Het is waar dat de hoed, die de Kroon des hoofts, en een Zonne-scherm voor de brandende Dagtoorts is, in steê van als een Leeuwerik op het haerig Zootje van een Paruik te staan, veeltyds onder den arm wort gedraagen. Maar schoon dat een diepzinnige Bokssenmaaker zyn hartsleere handschoenen onder den Kerkgezinden Arm draagt; schoon dat Laïs haar Psalmboek met goude slooten onder den overspeeligen Arm draagt; of schoon dat een schelmsche Bankrotier een brief Cessie onder zyn diefagtigen Arm draagt, echter dient den Hoed van Vryheid noit te duiken onder den krommen Elleboog. De dwingelandy, die een Hoveling moet doorstaan is de aldereerste Fabriqueur geweest van die Incommode Mode, en by gevolg accordeert Hérmes aan den Adel dat voorregt. Doch hy is verwondert dat de Antwerpsche Sinjoors, die Maraensche gedrogten! die agterlingen der Spaansche bezettingen! die uit de blinde worp hunner geboorte zwarter zyn, dan het ingewant van St. Pieters berg, dat Duivels Leliewit, nog dieper doen inbranden door het asnemen van den Hoet. |
|