Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
No. 41
| |
[pagina 322]
| |
Huuwelyks Ledikant; Zo verstomt stond eertyds een getakte Procureur te kyken, toen hy een schraal Makelaartje opdeê, geoccupeert zynde, om zynen overspeeligen Akker te bezaaijen met onegt Onkruid; en zo verstomt staat Neef Pieter, dat slurvent Boekwormpje, te kyken, wanneer zyn kortgehielde Huis-krab, met scherpe nagels, haar ongenoegen afmaalt op het gevlekte panneel van zyn aangezigt. Dat nu het Weder, het Saizoen, en een kwaad Wyf veel vermag op den geest van een Auteur, is al zo gemakkelyk om te probeeren, als dat een Rossette zo blank is als Zoetemelk; dat een Brunette zo minziek is als een Isabelle Katje; en dat de Kalamuksse Messalina zo onbeschaamt is als een contemplative Profetersse, die moedernaakt loopt. Dat nu aan den anderen kant, de Liefde onzen geest vlugger maakt, dan Stougtons Elixir, dan Spiritus van Hartshoorn, of het Olieägtig vlug Zout van Silvius, zal Hermes, huiden of morgen, eens goet maaken, en hy zal wiskonstig aantoonen; dat geen Schryver een verdraagzaame figuur maakt, ten zy hy tragt om de Juffers te behaagen. By voorbeeld. Die aan de Juffers zoekt te behaagen, behaagt (zonder dat hy 't zelfs gewaar word) aan de resterende Tydgenooten. Want word de droefgeestige niet vervrolykt door de Liefde? wort de fierheid niet verzagt door de Liefde? wort de halsterrigheid niet verzet door de Liefde? is de wispeltuurige Damon niet gefixeert door de Liefde? is de gierigaart Ferdinand niet herschept in een Spiegel van Liberaalheid door de Liefde? is de koppige Alfonso zo buigzaam niet geworden als Corinna 's elpenbeene kniën door de Liefde? is Argus zo transpirant niet geworden als Muscovies-glas door de Liefde? en wort Hermes schryflust niet voortgenoopt, (want de Mingodes is een Liefhebster van een wakkere Veder) en voortgesweept, door de Liefde? Maar, zoet zoet, Hermes, een langdraadige Inleiding verstompt de yver der Leezers; verligt veel eêr uw Gunstelingen door 't vervolg van de Raambrugs avontuuren, dan door deeze ouwerwetsse en verwronge speculatien; en als dan zullen zy ondervinden; dat de Hermetische zwaarmoedigheid merkelyk opgeheldert is, door de verändering van een Cythereesse Lucht. | |
Het vervolg van de beschryving der Raambrug.Na het drinken der Coffi, die met veel bitter heillig beslagen | |
[pagina 323]
| |
was, trof een doodelyke vertooning de blikken van Anubis. Hy wiert een jong Heer ziende, die doorstooken zynde, door een lange Degen, op ieder voetstap struikelde, en zo abondant langs zyn lippen, als langs zyn wonde, zyn rooskoleurig bloed uitstorte. O rampzaalige! (riep Jupyns Bode) hoe is het mogelyk, dat een Sterveling den snellen Tyd nog onderschept, door 't vervloekte Staal! en dat een redelyk Man de schatting der Natuur anticipeert door een Zwaardvegers argument! maar (risum teneatis Amici, ei lieve lacht niet Heeren) het Moordtoneel veränderde van decoratie toen Hermes zyn Verrekyker omkeerde; want in steê van een gequetste, zag hy een dronke Student, wiens Degen drie spannen hooger, dan die van een fatsoenlyk Man, aangegort was, en die drie bouteilles Vin de Gravé, boven zyn bereik gedronken hebbende, als een Verken, 's Werelds eidelheden uitbraakende, langs de Straat, en langs de Raambrug kwam aanzwadderen. Kort daar aan wiert 'er geroepen, Hermes Hermes! waar op hy neêrwaares ziende, zynen hartlieven Vriend, wiens linker hand met den Latynssen Maro, en wiens rechter hand met de Griekssen Homeer bezwangert was, beschouwde. Maar alderliefste Buurman (vroeg die vrolyke Critiek) mag dan Vader Homeer den stouten Achilles, 't zy dat hy slaapt of waakt, 't zy dat hy de blonde Briseïs kust, of dat hy een bouteille Moezel-wyn uitveegt, gestadig Ga naar voetnoot*snel van hielen noemen? en vermag de Mantuaansse Zwaan, den Trojaanssen Eneas altoos te doopen met den eernaam van den Godvrugtigen Eneas, of van Vader Eneas? Neen alwaarde Vriend, (antwoorde Hermes) Virgilius verstond het decorum van zyn held beter, dan de Auteur van Judas den Verrader, het caracter van die vervloekten Zielverkooper verstaat; want, als wanneer hy Eneas in den bemosten rots opsluit met de verliefde Dido, noemt hy hem niet Godvruchtig, nog Vader; zynde de omschryving van Godvruchtig ongerymt, in een Appointement van liefde, en die van Vader, een verwyt. Maar hy zingt: Ga naar voetnoot†De Trojaansse Veldoverste en Dido komen te zaamen in dezelve Spelonk. Virgilius wist wel, dat het besteeken van een Infante het talent was van een Officier, doch dat zulks geenzins convenieerde met de | |
[pagina 324]
| |
kuisheid van een vroom Weduwenaar, nog met de Spaansse graviteit van een Vader des Huisgezins. Kruijers en Sleepers, Schippers en Voerluiden vloeken en bannen als Toveraars, doch de bepoederde Paruikmaakers, en de hairige Baardschrappers, zyn veeltyds Staatkundige Nouvellisten, Muziekanten, of Poëeten. Een Barberot, woonagtig tot Abdera, was eeuwig gewoon, om Hermes hair en baard te raseeren onder de koele harmonie van Vissers, of onder 't gebladert Muziek van Herders-zangen. Kan een Man van Oordeel niet zien, dat de Barbier in de onvergelykelyke levens-beschryving van Don Quichot, de voornaamste Personagie is? en is 'er als nog, niet een Paruik-maaker woonagtig omtrent de Beurs, die zo fiks is in de Kronyk van Vrankryk, als of hy de Jerusalemsse Reisbeschryving van Broêr Ian van der Linde, een Cellebroeder van St. Alexius, van 't begin tot het einde, had durven uit studeeren. Die Heeren participeeren altoos, door den behandeling van onze hoofden, min of meêr, aan onze herssenschimmen, en een doorgeleert Baardmaaijer, die in dit moment, de Raambrug overstapt, is daar van een overtuigend Argument. O! wat een alderliesste jong Juffertje komt ginder aanglyden. Zy vergaat, om dat niemant haar meening verstaat; en zy declineert om dat niemant haar instrueert in de Constitutie-bul van Aloisea Sigea, en echter zou zy met geen Bul te paaijen zyn. Het is de opening van het Consilie der Liefde, waar op dat Lam doelt; en het is Hermes leed, dat Amesius hem hinderlyk is, door dien hy andersins, met veel yver de Lente-zwakheid van die Languisseerende Maagd, zou onderschraagen. Help! Help! daar valt een Kind in 't Water. Een ieder een is charitabel genoeg, om het Wigt te redden uit dat koele Element, nu het op het vaste Land staat. De Fortuin vond eenmaal een Kind leggen slaapen, op de kant van een diepe Put. Zy greep, als een mededogende Vrouw dat Schaap by de hand, maakte het wakker, en zy leverde het in de handen van zyn bedroefde Mama. Indien dat Kind verdronken was, zou men de Fortuin niet hebben beschuldigt, als zynde een Complice van dat Ongeluk? O ja (zegt Hermes.) En echter wanneer Tr * *, als Vroedheer, de bezwangerde beurs van een eerlyk Roermaker ontlast van eenige honderde Zilverlingen, roept | |
[pagina 325]
| |
men; O! de Fortuin heeft een kwaaden trek gespeelt aan dien jongen Man! geensints Heeren, maar een geraffineerde Bankrotier heeft hem een schelmssen trek gespeelt: een Bankrotier (herhaalt Hermes) die nog dagelyks, met een kopere Tronie, zo donker-root als zyn schelmstuk, de Beurs violeert, en het Coffihuis onteert. Op dit moment ontfangt Anubis een brief van den Amsterdamsen Argus, gedateert, Muiden den 28. Juni 1722; een brief, die iets doodelykers voorbodende is, als de Insinuatie van een Zaadverkooper op de Bloemmart; of als de overrype rekening van de Heer * * Geneesheer, wegens Visitens, en geleverde Medicamenten; en Maja's Zoon belooft, dat hy den laatsten Wil van den agoniseerenden Argus (more gallico) zal uitvoeren. Sr. Hermes. Ik beken openhertig, ô Censor der Zeden! dat ik geen langer voorraad van Geest meêr heb, dan voor de eerste zes toekomende Weeken. Uit dien hoofde ben ik geresolveert om myn Reputatie niet te overleeven, (dus noem ik de continuatie van myn Papier, Hermes,) en dewyl ik nog tamelyk by myn zinnen ben, verzoek ik u, o waarde Collega! om deezen laatsten Wil, in de naarvolgende manier uit te voeren. Voor eerst, Legateer ik myn Katoen-El aan de Kinderen dier Wittebroods-kinderen, wier Ouders met die Pols over de Wetering der Nootzakelykheid gesprongen zynde, door de Hongersnood der magere Koetsen, de vruchtbaarheid der vette Kruiwagens hebben verslonden. De Staf van een Winkeliers El weggeworpen zynde in Weelde, wort dikmaals in den Nood weêrom uit den hoek gehaalt. De stilstaande Bron van myne Uitvindingen, benevens alle de manuscripten van myn Bybelsse Klinkdichten, Legateer ik aan die Russen, die nimmermeer de Lucht van uitheems Knuflook hebben ingeädemt; die nimmermeer de Meede der Batavieren hebben gesmaakt; en die nimmermeer de scherpe Vijen der Gaulen hebben geproeft. Want ik schryf voor de ongelekte, doch geenzins voor de gepolyste Russen. Myn Geleertheid verëer ik aan de Jagers-knegten der Lithauwers, en aan de Vossevangers der Noorder-britten, want die Knapen zyn om geen andere taal benodigt, dan om zig te doen verstaan van onredelyke Dieren; en in dat middelpunt alleen bestaat de Geleertheid van uw Vriend Argus. | |
[pagina 326]
| |
Ik schenk myn couragie aan die geenen, die daar nog min van voorzien zyn dan lk. Want schoon dat een Glas Alzem-wyn den apetyt niet verzadigt, echter scherpt het de Maag. Myn Welleventheid die zo versleeten is, dat ik het niet nodig acht, om daar van een Artykel op te stellen, werp ik te grabbel onder een Scheeps-lading vers uitgehoosde Oostindies-vaarders; aan den eersten die ze opraapt is ze verëert, als zynde van geen Waarde. Mr. Jan van D * *, een Adelyk Kwakzalver, wiens Baden groender zyn dan een Kervel taart, wort verzogt, om te disponeren over myn Mercuriaale effectten (of schoon hy niet gemoeit wil zyn over de Napolitaansse Pleuris, dan tussen vier oogen) bestaande in zes pond Quajac, een pond en drie vierendeel Sassafras, twee oncen Salsa Parilla, vyf Potten vol met Electuarium purgans, een langwerpig Flesje boordevol zoete Quik, onderscheide doozen met Terbintyn erretten, een yvoire Siringe, en diergelyke pokkige Hospitaliers meubilaire goederen. De Survivantie van myn weekelyks Schrift (door de wandeling gedoopt, de Staf des Broods) legateer ik aan een ongeneeslyk Kalamuks Geneesheer, indien 'er een Drukker kan gepersuadeert worden om dat te parszen, mits dat die Liefhebber het borduuren moet met nog infaamer Frans, en met Goddeloozer Latyn, dan ik zo onwaardig heb gedaan; zo doende zal de laatste Kwast den eersten doorslaan. Myn getrouwe Huiskat, maak ik Meestersse over myn Biblioteek, Kleederen, en Linnen, zo het betaalde, als het voornaamste dat nooit staat betaalt te worden; ook verhoop ik, dat zy die Vastendagen, die zy doorgebragt heeft, met zo veel ongedult, zal vergeten en vergeven. Dewyl nu dit zondig ligchaam, in 't kort in Stof en in Asse vergaan moet, is het hoognodig, dat ik aan uw genereusheid, o genadige Hermes! de zorg en de bestiering van myn begraafenis recommandeere. Myn ontmant manlyk Lyk, verzoek ik, dat gedraagen mag worden, door twaalf doorluchte Personagiën. Door twee Poêeten, door twee Bankrotiers, door twee valsse Speelders, door twee Courantiers, door twee dronke Drukkers, door een Scheerslyper, en door een Klapperman. De vermaarde Padde-vreeter, thans een leelyk Komediant van het Nederduits Schouwburg zal myn dood- | |
[pagina 327]
| |
baar volgen, gekleed als een Internuntius. Mr. Ary Tillenus moet hem vergezelschappen, het hoofd bedekt met een Arcadies Helmet, de hals omgord met een Point de Venise Das, en een paar ronde Schoenen met roode polleveijen. De oude Toneelspeelder Marinus, die met zyn armen speelt als een Varkens-dryver met zyn Sweep, zal die twee Heeren opvolgen, bekranst met Lis en met Dokkeblaâren, blaazende op een Tritons-hoorn. En de lange Compagno, die zo overzaagt den zwarten rol van Aran misbruikt, zal huilende en balkende, zyn oogen afdroogen met een Dobbelsteene Neusdoek. De Vestaalsse Nonnen van de Zeedyk, en van de Prinsen-gragt, zullen gekleed als Amazoonen, en geleit door de Thalestris Mama Therese, het Hek sluiten met een Bies; en Lambert Joosten zal gemaskeert met een Farizeesse Gryns, en een Tronie geillumineert door Luiks-bier, myn Lyk-oratie ontginnen. Aldus resigneert Argus de sterffelyke Stof van een uitgeteert Historie-schryver, aan de zwarte aarde, zo gering als zyn Schrift, zo wormsteekig als zyn ligchaam, en zo duister als zyn kennis in zaaken: ook verhoopt hy, dat de Leezers van Hermes zo veel vermaak mogen scheppen in zyn uitvaart, als hy hun verdriet veroorzaakt heeft door zyn weekelyks Papier. Was ondergeteikent Argus. Na dat Hermes deeze bedroefden laatsten Wil doorloopen had, wiert hy een Man gewaar, die door zyn Ga naar voetnoot*deftig gelaat, en door zyn breede Schouderen, gelyk was aan een God. Hy geleide zyn Vrouw, wiens Ziel zo ver afgescheiden scheen te zyn van de zwakheden der Dames, als het halfrond des Aardbodems ver afgescheiden is van het hemelsblaauwe uitspansel des Firmaments. Dit gezegent Paar passeerde de Raambrug, wanneer die lieve Man, zyn duurgeliefde Vrouw aldus aansprak. O Huuwelyk! aldergelukzaligste, alderverzekerste, en aldergemakkelykste staat. Laat Dronkaards, die onder het inzwelgen van walgelyke Bekers, den Hemel en u profaneren, uw Recht misachten. Hoe durft een Wildeman d'omhelzing van een schoone, getrouwe, en verstandige Vrouw, een verlies van vryheid noemen? Wort niet schaamroot, myn Schoone, wees veel dankbaar aan uw Liefde, en | |
[pagina 328]
| |
laat het aan u geen hartzeer zyn, dat myn hart, door tederheid overvloeije in het uitbazuinen van uwen Lof. Door de Hemelsse, en door de Aardsse Wet, en door de hartstogt der Natuur zyt gy myn eigen. Beide de Reden, en de Hartstogt verzaamen in u, en in uw Beschermheer. Aldus gaan wy, door een Waerelt van Bedrog zonder Verwyt; terwyl wy, in een onuitspreekelyke gelukzaligheid, zonder misdaad, onze Liefde genieten. Maar Hermes ziet van verre, een jonge Dronkaart, met daverende Soissons passen, komen aanstappen. Het is een Heer, die ieder vier-en-twintig uuren meêr Wyn verswelgt, dan een Ezel uit het Land van Waas, Wywater verswelgt binnen vier-en-twintig Jaaren. Uitwendig is hy zo roosverwig als de blonde Auroor, doch inwendig is hy zo bleek als een Juffertje uit een bekende Societeit, die, by gebrek van een oprechte Instructie, onder de pynbank languisseert van de bleeke Diana. Het eenigste dat hy ooit in een verzoope Levensloop heeft uitgevoert, is, dat hy eenmaal een hoed vol Rynsse-wyn dorst inswelgen, terwyl dat zyn Confraters, met de pooten in de lucht laagen te scharrelen, als Douwslagers, in de maand van Mei: en, tot tweemaal toe, heeft hy de couragie gehad, van een halve Pyp Virginis Tabak te ontsteeken, na dat een Klapwaaker, (een Klapwaaker is een Dier, dat uit het ligchaam van een Haan getransmigreert is, in dat van Mens) geroepen had. Een heeft de Klok! maar; Vaar wel, o Raambrug! want uw Stof is t'overvloedig,
't Schynt dat de feilen in Verbond,
U nad'ren, op verboden grond,
Schoon Hermes slagswaard is, als Themis Zabel, bloedig.
Schoon dat hy Maankops-bollen maait,
Schoon dat hy 't Onkruit stremt in 't bloeijen:
's Mans yver is altoos bekaait:
Men ziet (helaas!) het Schelms, als Hydra's koppen groeijen.
| |
Waarschouwing.Verwagt de beschouwing van een Caravansera, een Stal voor allerhande dieren, dewelke zo opgepropt is met ongemeene Caracters, en waarschynelyke avontuuren, dat men.... dat men die leezen moet, zo men nieuwsgierig is, om ze te willen weeten. |