| |
| |
| |
No. 40
Amsterdamsche Hermes.
Dingsdag den 30 Juny, 1722.
Quicquid agunt Homines nostri Farrago libelli.
EEn Schipper, die over de langwerpige Kaarse-laade van een Trekschuit, over 't geraamt van een mager Paard, en over een gebugchelden Jager heerst, is verpligt, om op het gezette uur te vaaren, schoon hy zo veel Passagiers heeft, als 'er dubbelde Pistoolen zyn in de Goudbeurs van Argus. Op dezelve wys, is een weekelyks Schryver, die min voorraat heeft voor zyn Papier, dan een Schilder voor zyn keuken, genootzaakt de oude Maas Adieu te zeggen, en in Zee te steeken. Wat dunktje Heeren, is het dan zulk een wonder, dat 'er, nu en dan, een Schrift, van een derde verdieping in de Werelt buitelt, waar in min geest doorstraalt dan in den Amsterdamssen Argus? waar in min vermaak steekt, dan in de Vermaakelyke Vitspanningen? en waar in min geleertheit schuilt, dan in de uitgeteerde Vittrekzels der Geleerden? Hermes oordeelt eerst Ja, en dan Neen. Neen Heeren, het is voor een Man, die 't Talent van Beschouwen, en van Denken bezit, onmogelyk om immermeer in den Hongersnood van Materie te vervallen. By voorbeeld.
Indien Hermes een Dommen, Laffen, en Pasquilleerenden Steegjes-Paap wil afmaalen, fluks springt een groote Drommedaris uit
| |
| |
zyn Studeerhok, plant zig vierkant voor 't Hermetische tafereel, en bromt, O Censor der Batavieren, ik ben uw model?
Indien hy een afgezaagden, Stokouden, en uitgemergelden Atheïst ontbeert, aanstonts komt 'er een, van 't hoofd tot de voeten, met vloeken en vuilbekken opgepoetst, en gewapent als den Ridder St. Ioris, aanstuiven.
Indien hy een vermaledyden Gek, die, de Plak ontvlugt zynde, zig tot een Portrait-Schilder opgeworpen heeft, komt te mankeeren, aanstonts vind hy, hier of daar, een droogen Kwylbabben, die door geboorte een Vil is, en die zig echter opdoet als een Nachtegaal.
Indien een Zieke verlangt om de Koekoek te hooren zingen, aanstonts opent Kapricornus zyn gehoorend Muziek-boek, en in 't midden van Emperos burgt staande, reclameert hy ruim zo veel Zwagers, als Krediteuren.
Men ontmoet immers overal zwarmen van Insecten op 's Heeren straaten. Men verzet geen duimbreet op de Beurs der Severambes, of men ziet Jooden, Kwakzalvers, valsse Speelders, Gaauwdieven en Bedriegers. Duitsse Moffen, die het hoofd in den Wind, en de couragie in de polleveijen draagen, loopen met lange Deegens tussen de beenen der Koopluiden; en Zwitssersse Minjatuur Schilders beslaan hunne Hoeden met vergulde hoepels, gerooft op de Maasgoden.
O! het geopende boek van Hermes is maar alleen een naauwkeurige speculatie, in 't gedrag, en in de zeden zyner Tydgenooten. De Werelt is zyn Academiesse Tuin, waar uit hy duizende, zo uitheemsse als inlandsse plantgewassen vergadert, om daar meê het Leevend Kruidboek van zyn weckelyks Papier te borduuren. Zo lang als 'er Mannen gevonden worden, ontbreekt 'er nimmermeer een hovaardige Duitsser, om 'er een Apollion, of een lichtvaardige Gaul, om 'er een Sprinkhaan naar te schetsen: en zo lang als 'er Vrouwen te zien zyn, ontbeert hy geen model, om een Britsse Laïs, of om een Bataafsse Flora te conterfyten, Ja zelfs.... maar hier is Rodus, en hier is de sprong. Examineert maar eens, ter loops, de Passagiers van de Raambrug, op de Delftsse Vaart, en oordeelt dan van Anubis onderscheide Personagiën, gelyk als een blinde van de koleur oordeelt.
| |
| |
| |
De Raambrug a Rotterdam.
Hermes stoof, om rust te bekoomen, uit zyn rust; of, om verstaanbaarder te schryven, hy vloog uit het bed, door dien de dageraads nooten van Spinnekoppina, te vreeselyk, naar 't B zuur en B bitter begonnen te ruiken, en hy nam zyn toevlugt naar de Venster van zyn Studeer-vertrek, om van aldaar de Passagiers van de Raambrug eens behoorelyk te ontleeden.
Anubis zag twee groote Jongens, gevolgt door een kleine Pikeur, uit de Stal-poort van den Doelen koomen aanstuiven. De langste Ruiter was glorieuzer dan de Morgenstar voor zyn Avondval, en of wel dat hy nooit iets anders dan 't gevest van zyn zilveren Degen liet blikken, echter heeft hy dien onlangs (by form van wapenschorssing) schoon afgeveegt en weggepakt, dewyl een roekelooze Waaghals hem eenmaal vorderde om die te ontblooten. De tweede Kavalier was iets jonger op 't oog, doch iets ouder op 't gevoel, en Hermes gelooft, dat 'er groote apparentie is, dat hy zo wel kan verergeren, als verbeteren. De kleine Centaurus, half Mens en half Paard, durft Anubis niet doorstryken; want daar het eerste Argument Pistool of Degen is, kan een vreedzaam Man niet te voorzigtig zyn.
Een Speelder by professie; een Lichtmis by adoptie; en een Oostindiesvaarder by gebrek, formeerden, met hun driën, een driegespan, en zy kwamen in een gelit, zo regulier als drie Burger-muskettiers, aanmarcheeren. Hoe vaart myn Lieve Campo? (vroeg de eerste Mirmidon, opwaarts ziende naar Hermes, gelyk een nieuwsgierig Reiziger opwaarts ziet naar de Graf-Zuil van Seostris) is hy nog welvaarende en fris? Altoos tot dienst van een eerlyk man, en ook niet verder (repliceerde Hermes) want die zyn leeven opzet by een kwaade zaak, is of medepligtig of lichtgeloovig. Op de replique van dit dubbelzinnig antwoord wiert een groote hoed, dien hy, in steê van een Vmbrello droeg, tot over de derde verdieping van zyn opperliep neêrgeschooven, hy Reciteerde, een Haasch kruis-gebed, van Doome en Strafme! en Defileerde, rechts om, na de vlas-mart. De Lichtmis stak zyn linker-poot in zyn rechterzak, haalde een monstreuse snuifdoos te voorschyn, nam een half once snuif-tabak in drie Seconden, en grimlagchte als een Boereschout, die voor Themis rechtvaerdige Rechtbank,
| |
| |
een onrechtvaardig Proces wint. De Oostersche Kommandeur, zo breet geschoudert als een schotsche Mars-draager, Salueerde Hermes met een vriendelyke Air, waar door de vrees, niet weinig, door heen straalde, hy opende de zwarte kas van zyn onlangs gekogte Goude Orlogie, verzette twee inegaale Beere-pooten, en droop schielyk heen, gelyk een Amsterdamsse Beurzensnyder, die nageöogt wort door de Dam-jongens.
Arrettês donc un moment! (piepte een Rysselsche Kamerpoes, die de vergulde Slip van een Parysse Cartouchiaan, met beide haar handen vast hield) car je suis hors d'haleine. Morbleu! je ne m'arrette pas dans le beau chemin (antwoorde die Gaauwdief) c'est Pargent des Hollandois qui me tente. Op het woord van Argent, sliberde haar geborduurde Muiltjes uit, haar buigzaame kniën begonnen te waggelen, en de bouwvallige Dame viel achter over. Hier uit concludeert Hermes; dat 'er niets machtiger is, om een Juffer te doen struikelen dan het woord Gelt.
Een gryze Konstkooper, uit wiens valsse blikken men de honds oogen der Nyd kon zien schitteren, kwam met strak opgehaalde kouszen en Plugge-schoenen, aanstappen. Op ieder tred keek hy in 't rond, gelyk een briessende Leeuw die een jaarig Lam zoekt voor zyn ontbyt. Hy wiert gepreit door een dronken Helbaardier. Staande in 't voorhuis van een Brandewyns-kroeg. In die Interim passeerde een zwaarlyvig Liefhebber waar op die bedriegelyke konstvervalscher jagt maakte, heelsch huid.
O de hartsterkende teug van dat glas Snorwater, heeft die dik gehairde Liefhebber een Hartvang bespaart.
Want had het nootlot toen Vorst W * * niet verraan,
't Copy van Poelenburg zou thans by S * * staan.
Vier verplukte Nacht-bacchanten, door Schiedams Gorgel-water en bruine suiker doorwykt, kwamen uit de enge Loopgraaf van de Kikkersteeg aanscharrellen. Zy waaren zo wild in den bek als halfwasse Studenten, die, voor de eerste reis van hun leeven, de verroeste piekken der Leydsche stoeppen hadden geattacqueert, en zo traag van marsch, als een Podagreuse Schallebyter, die zyn eersten Kerkgang doet in het Pantheon van een Mout-tempel. Zy wierden opgevolgt door een oude Kol, die gecoiffeert was met een Paruik van Slange-lokken, en door een Hector, wiens achtbaare tronie met meêr sneeden was beschildert, dan een
| |
| |
Spaans Wammes met Taillades is doorveegt. Halte, Halte! Vorstinnen van den Asse woensdag (riep de Douegna van den God der Vliegen) je zel me zo niet onthaspelen, ik moet nog drie Kommetjes gezuikerde Brandewyn hebben, 't zedert voorlede Beesten-mart, en nu twee, dat maakt te zaamen negen. O die Cyfferkonst overtreft Bartjens (sprak Hermes zoetjes) en een versleete Vendumeester behandelt de Arithmetica, op den zelven voet; want het geen hy te kort komt in het civiel accoort, getroffen met de overlede Jufvrouw van B * *, maakt hy thans op, uit de geruïneerde boedels der op den Dyk gejaagde Erfhuis-paarden. Een Hoogduitsse Hans Donder, die uit de Trekschuit van Zeszen overboort gegooit, was, nam, als een braaf Kavalier, de party op voor die vier gearresteerde Dames; en naar alvorens een smeerigen Hoed, breed gegaloneert, en een paar Chineesse Knevels (de grootste verdiensten van een rechtschapen Duitsser) opgestreeken te hebben, huilde hy als een Weerwols; man zol, im Dybels naam, das Frauwenzimmer nig molestieren. Dit zeggende, sloeg hy den rechter vuist op 't gevest van een leelyken Houw-degen, knarsten op zyn tanden, en zwoer by millioenen Sak...! doch ziende, dat de geteikende Hector naar den Knyf begon te tasten, retireerde hy met langzaame treeden, die veel overeenkomst hadden met de aftogt der Franssen in de bataille van Hoogstet, naar de vryplaats van een Waards-huis, en de vlugtende Princeszen moesten, op nieuws, tot nader
order verblyven onder de bewaring van den betoverden Moor.
Een moment daar na zag Hermes, of liever hy rook de komst van een Faëtons-wagen, en twee vergulde Cheezen, tot barstens toe vol Jooden gestouwt. Zy waren uitgereeden om een gedeelte der Woeker-zilverlingen, die zy hadden geschagchert by de Avond-lamp, op te smarotsen by de Dag-toorts. Een van die besnede Beurzensnyders lurkte met zo veel aandagt aan een pyp Tabak, als of hy uit desselfs Asse, de Herstelder van zyn Natie opwagte; doch met zo weinig geluk, dat hy voor overbukkende, om de geborduurde Muiltjes van een Suivante der doodzonde te examineren, van boven neêr, en een schoon gat in den Kop viel. Die ongelukkige wierd aanstonts naar het huis van een Chirurgyn geescorteert om verbonden te worden. Hermes rolde, ten eerste, de trappen neêrwaarts als een kloot, drong meê tot in 't Voorhuis, en hy beschouwde, met een ongemeene Verwonde- | |
| |
ring; dat 'er in 't hoofd van een gebooren Jood een bynaar onzigtbaar Klapvliesje is, het welke een Burger van Jeruzalem distingueert tussen een Bedrieger en een Gaauwdief.
Na dat Anubis gereverteert was op zyn Studeerzaal, wiert hy een gullen Turf-boer ziende, die in een combustibel geschil van wanbetaaling ingewikkelt was met een Heer, die uitwendig een Edelman, doch inwendig een Plug geleek. Ik zalje, by den Bnixem voldoen! (schreeuwde die Brouwbaart) maa wannee men zig ontslaat van ge' eet geld, dan incommodeet men zyn zelven. Daar heb ik den Duivel van! (riep de malsse Boer) ik kan op geen praatjes vreeten en zuipen in 't Heeren Logement, ook is myn rekening vry ryper dan de Turf was, wanneer ik die op je Zolder leverde. Verstaa je myn Heer, daar moeten plaaten zyn, of het zel hagelsteenen reegenen. Wel Weeligs kind! wat wouje uitvoe'en (hervatte het hairig Heerschap) je bent ommes de hondeste Kediteu niet, die ik schuldig ben, maa je ovevalt een eelyk Man zonde faszoen of discipline, vestaaje wel Kees! Wat kom binnen Heeren (sprak een groot Tavernier, die de sitientibus adsto is der Oostersse Baljaarders) en spreekt malkander met fatsoen. Wat Don..! (antwoorde de Boer) de Vent kent geen fatsoen... onder de harmonie van diergelyke Pluggen-nooten verdweenen zy eerst in 't Pakhuis, en vorders onder den blooten Hemel, op een zantagtige achterplaats.
Hei, hei, haal uit! (schreeuwde een Harddraaver, die, drie jaaren geleden, geen Muiskat voeden kon, en die thans drie Paarden op 't Stal heeft) of ik zal 't Kanaille over den bast ryden. Dan zulje een Moordenaar zyn van je nabestaande bloedverwanten, (sprak een wrang Keerel) want je Oom schenkt een zoopje, en je vleeselyke Neef verkoopt Bier met de Haalkan.
Hier strekt het wrang gebit een geeszel der gebreken.
Een Tuinder kan te met, ook wel van pas eens spreeken.
O wat een bedroefde Juffer, van 't hoofd tot de voeten, in den Rouw gebakert, komt gints aanslurven! hoe bleek is die lieve Tronie! en hoe languissant zyn die schoone blaauwe oogen! helaas! het is de trooftelooze Weduw van S. v **, dewelke, als een voorzigtige Dame, Conscientie, Crediet, en Eer, in eenen bondel weggepakt heeft, om haar Reputatie te bewaaren. Een Juffer, vroeg; eenige maanden geleeden, aan die kuisse Messalina; of zy zomtyds geen verwyt van haar gewisze gevoelde, als die haar
| |
| |
Eer hooger waardeerde dan haar leven of haar Zaligheid? hier op repliceerde zy met snikheete traanen. Helaas! ik heb bynaar een half Anker Maagden-wyn gebruikt van den Iooden Doctoor, daarenboven heb ik meêr dan een Once Olie van S * *, ingenomen, zonder de minste baat. Ik versmelt wanneer ik gedenk dat ik Moeder zal worden, verzekert zynde, dat ik, op dat ogenblik een moorderes zal zyn.
Een moment daar na, zag Hermes een waggellent Man, die als het schild der dronkaards, door twee Tenanten van Wyven, Gesupporteert wiert, komen aanglyden. De Dame, wiens rechter hand zyn linker arm onderschraagde, scheen zyn Vrouw, of voor 't minst zyn dwingelandin te zyn. Wel deugeniet! (bromde die Orgelpyp, die Geanimeert was door den blaasbalk van scheldlust) Durfje dan nooit 't huis komen, ten zy je geharnast bent met Rynsche-wyn of met Kordiael? 's morgens heeft men hooftpyn, en 's avonds is men zo vol als de stoops bokael uit den doelen, wanneer die inwendig bloeit, met knoppen van Lenteroozen, en met edele Marielyn.
Waar vond men immermeer rampzaaliger dan my,
(riep de goedaardige Huuwelykx-martelaar uit.) zal die onvermoeide Lasarus-klap, die Castagnet van een Molensteen, die meêr rammelt dan de doodklok van een Apoteeker, altoos moord of brand kleppen? zal die Larum, die min rust heeft dan don Antonios Bel, die gestadig geluit wort door de handen van onverduldige schuldeisschers, nooit stil staan? en ben ik dan veroordeelt, om voor eeuwig, een bassenden maaltyt, en een meeuwend avondmaal te houden? O tyden O zeden!
Na dat die spaansche schimmen Geeclipseert waaren, verscheen 'er een Dichter op den Pindus van de Raambrug. Die zanger was zo mager van Contenantie, dat Hermes twyffelde; of die tronie, door den lierzang van Pater Abraham de Sta Claras Held, door de Taurische omkentering van de Hooftstad der Actien, of door grimmen en zimmen, zo Filosofisch was geworden, Hy murmureerde, binnen 's monds, gelyk de Toverhex Canidia, wanneer zy haare gebeeden uitstort voor de bleeke Maan, en voor zo veel als Anubis, uit eenige niet zaamenhangende Syllaben beseffen kon scheen hy zo min voldaan te zyn, over 't papier van den Amsterdamschen Hermes, als zyn drukker over een groot boek in Quar- | |
| |
to dat de Waterzugt in woorden, en de Teering in geest heeft, voldaen schynt te zyn.
Wat baat het dat me een maager Weezen,
Waar in, Hans Waanwys is te leezen,
Gelyk een Uithangbort, voor 't front van woorden plant.
Neen Dasippus, neen Letter-knaager,
De geest alleen maakt geesten graager,
Het vleesch wykt voor den tyd, de geest houwt eeuwig stant.
Een versch gekipte Coffi-schenker, verzelt met een Politiek, die Kastanjes verkoopt, hielt halte op de Raambrug. Daar woont Hermes, (sprak de Koopman in Lavantsch boonsop) op wiens gedrag meêr te zeggen is, dan op de verschyning van een Staartstar in Moravien, een Aardbeving in Sicilien, of een Watervloed in Oostvriesland, en die echter een ieder een 't onderste boven haalt. Maar (vervolgde hy) ik zal, in het tokeomende zyn papier gebruiken, om 'er myn Coffi-kan meê te onderhouden in een Maatige Warmte. Wel extract van zoetemelk (repliceerde de diepzinnige Staatsman) waar in doch misdoet u Hermes of iemant anders? het is waar, dat hy weekelyks de predommeerende feilen dezer Eeuw afschetst, doch is het zyn schuld, dat Jan Alleman die appliceert op zig zelven, of op zyn Evennaasten? Indien hy u op uw Zeer tast, waarom dan niet die overtreding verbeetert? en raakt het u niet, wel dan vliegt zyn Berisping in de open Lucht, gelyk een wilde Gans, waar op Niemant eenig recht heeft.
Op dit moment wort Majas Zoon afgeroepen om Coffi, waar onder niet weinig Zim Zim loopen zal, te drinken. In 't volgende papier zal hy de volgende avontuuren der Raambrug verhandelen: Avontuuren, die zo ongemeen zyn, dat hy 'er tot dato dezes, nog geen ondeelbaar veezeltje van gehoort of van gezien heeft.
Vaar wel Leezer.
|
|