Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
No. 39
| |
[pagina 306]
| |
Antonius, en de dapperheit van Caesar zag doorstraalen. O schrik der Monsters, en onpartydig hervormer der zeden! (riep die grootsche verschyning, zynde vry lieffelyker dan het ongelukkig gespook van Brutus) in myn persoon is de wanhoopende beschryving vervult, en de liefde, die een meerder tal van Treurspeelen op 's Weerelds schouburg vertoont, dan de vermaarde Corneille op 't Tonneel der Gaulen vertoont heeft, is een Beul, die door de knellende koorden van een eeuwigduurent leiden, myn Ziel zal folteren. Hermes mingewyde Ziel versmolt in teederhartige traanen, op 't geluit van die bedroefde woorden. Hy omarmde dien doodelyken Minnaer, en hy beswoer hem by 't geheugen van zyn Maitres, om aan de naneeven een schets van een wanhoopend minnaar voor te schryven; een schets die 't vermoogen van een onherstelbaar verlies, en van een gestaadige overweeging tusschen de dood, en het leeven moest ontfouwen. Zo veel te begeeriger was Anubis om dit te Proponêren door dien hy altoos den volgenden grondregel verdedigt. Een Minnaar, die na het afsterven van een waarde Minnaresse, in 't lêven blyft, geeft een klaare blyk, dat men niet altoos door een doodelyke droefheit, de dood komt te genieten. Het is ruim zestien jaaren geleeden (sprak die bedtoefde Minnaar) dat ik, op het Bal van een Silesisch Generaal koomende, een jonge Dame gewaar wiert, op welkers kuische wangen, men den douw der vers ontlooke Lente-roozen, en de zuiverheid der paerlen zag bloejen. Ik genaakte haar met Eerbied, en met liefde, en zy ontsing my met kuischeid, en met schaemte. Onze eerste Conversatie wiert in haare geboorte gestoort door de Brutaliteit van een Engelsch Kolonel, die gewoon zynde een vyandelyke vesting te Sommêren op den zelven voet, het sneeuwit Bastion van Cytherea dreigde te bestormen. De jonge Schoonheit scheen, als een getrouwe Tortel, die door een Berg-Arend vervolgt word, haar toevlugt te neemen in de kloof van myn ontvonkten boezem, terwyl dat ik den verssinder van bloedig raauw Runds-vleesch bezag, met verächtende blikken. Schielyk verhief zig in het pehelschuim van zyn hart, een onweêr op van spyt en van Minyver; terwyl de zee van myn toorn bruischte, als de onstelde golven tusschen Sestus en Abidos, toen Leander steevende naar het baa- | |
[pagina 307]
| |
ken van Herôs toorts-ligt. De Overste vroeg my; Of ik wel wist dat de spyt van een vergrimden Brit gevaarlyk was? hier op repliceerde ik; dat het Moordtonneel van een ongelukkigen Vorst daar van een overtuigende proef was, die voor het Banketting-huis, als een Banket voor den vervloekten Cromwel, geslagt was. Op 't verwyt van dat schelmstuk wiert zyn Normandysch bloed zo troebel als versgeparste Cyder, en de degens wierden benoemt om ons geschil te beslegten. Wy verkoozen het mastbosch buiten Abdera, en ik had het geluk van den heer overste, door twee zwaardveegers openingen, eenige overvloedige oneengistend bloed af te tappen. Hy bleef uitgestrekt op den bemosten grond leggen, en ik nam myn toevlugt naar een Klooster der Kapucynen, gestigt door de Directie van een Wys Koopman op den franschen bodem; een schuilplaats voor den onverzoenlyken haat van een Brit, en een vryplaats voor de Particuliere woede van een huigchelenden Commandant. De eenzaamheid is de Alarm-klok der liefde, en de Solitaire wandelingen, in den versch aangeleiden tuin der gebaarde Wald-broeders, erinneerden my gestâdig de ongemeene bekoorelykheden van Saffierade. Ik verkoos derhalven, door ongedult voortgenoopt, postpapier en ink, en ik schreef de eerste Declaratie van myn vlam, aan de volmaakte Saffierade, zynde myn hand den Stuurman der teederste beweegingen van myn Ziel. Daagschs daar aan ontfing ik een antwoord op dien brief, zynde desselfs inhout zo vol zedigheid en achting, dat ik een Resolutie nam, om die schoone, Incognito te gaan zien, te eerder, door dien de gequetste Kolonel buiten gevaar was. Met één woord, ik ging, ik zag, en ik overwon, en na duizende wederzydsche eeden, vlugte ik met myn gulde Vlies, de vergoode Saffierade, na het Vorstelyk Lustpaleis van Holland, om aldaar het besluit af te wagten van haar doorluchtig geslagt Maar, helaas! hoe gevaarlyk is de stormwind van een roekelooze onderneeming! O hoe licht woord de vlam uitgedooft van Herös Nacht-baaken; en hoe verleidende zyn de stalkaerssen, van het ontydig minnezoet! want, Wanneer het Naberouw, de vliezen van ons oog,
Al te ombarmhertig scheurt, dan ziet men Hemelhoog
Met treurge blikken.
Na dat de hevigste Ziels-verrukkingen een weinig vervloogen waaren, versmolt Saffierade, als dun geschaafde maagde-was voor | |
[pagina 308]
| |
het zonnevuur versmelt, wordende bestormt door drie machtige dwingelanden, door liefde, vrees, en Eerzugt; drie dwingelanden, al te machtig voor een versch geplukte Teederheid. Ik bespeurde wel eenige verändering in myn Ziels-vriendin, doch myn natuurlyke Losheit betooverde myn scherpziende oogen, en al te laat, O Anubis! al te laat ontdekte ik myn verlies! De zon had de grootste helft van zyn loop afgeleit in het dierriems hemels-teyken des schutters, wanneer ik uit de kaetsbaan koomende, myn genereuse Saffierade in haar slaapvertrek zag zitten, zynde lugtiger gekleet dan de geswinde Jagtgodes, en bevalliger dan de blonde Venus, wanneer zy omgort is met den veelkleurigen gordel der bekoorlykheden. Een spierwitte Zatyne Nacht-tabbert flodderde losjes over een fyn hembd van zneeuwit Kloosterdoek; haar boezem, na mate dat zy adem haalde ontdekte, ter sluik, twee lelie-blanke hemelgloben, haar elpenbeene rechter arm was opgestroopt, als die van Collatyns stervende huisvrouw; haar schoone hooft scheen te rusten op de vlakte van een volmaakte hand; terwyl haar lieve mond, zo ryp als een malsche zomer-kars, zuchten uitgalmde, machtig om het yzer harde marmer van Paros te verzagten. Ach myn bekoorelyke Minnaar! (riep zy met een zagt geluit) ter goeder uur zyt gy alhier geschikt door de gooden. Nu zal ik ondervinden, of uw grootsche Ziel; die het leeven en de dood beschouwt met een onverschillig oog, reisvaardig is om uw stervende Saffierade te vergezelschappen. Dit gezegt hebbende stolden haare woorden op de korale oppervlakte van haar welspreekende tong, doch zy hervatte den afgebrooken draad van dat doodelyk voorstel aldus. Ik ben geresolveert O myn Bruydegom! ik ben geresolveert, om dees ongeruste en akelige loopbaan des leevens te verruilen tegens de verzeekerde rust des doods. Ach Hermes! (schreeuwde de wanhoopende Minnaar) op dat moment zou het nog tyd zyn geweest, om die desperaate Resolutie te stremmen, of, voor 't minst, om tyd te winnen, indien ik niet al te onbezonne geweest was. Doch, in stê van Saffierades stervend opzet te verzetten (o vervloekte roekeloosheit!) stemde ik haar voorneemen niet alleen toe, maar ik beloofde aan die Agoniserende schoone van haar te vergezelschappen. Op deeze beloften trok de kwynende Saffierade een beschreeve papier | |
[pagina 309]
| |
uit haaren heigenden boezem, en zy verzogt my, om deszelfs inhout eens te doorzien, en zo 't noodig was te verbeeteren. | |
Saffierade aan haar Vader.O wreede Vader! gy oeffent de geusurpeerde macht van een Dwingelant tegens uw bloet. Gy baad, als een Tieran, uw metaale Ziel In de wanhoopende traanen van een onnozel Kind, en ik verstrek een onbevlekte offerhande voor uw Staatkundig inzigt. Met bloedige traanen, wensch ik u, een eeuwig Vaar wel! Vaar wel, o Vaar wel! wanneer dit schrift uw verschrikkelyke blikken bereikt, is uw troosteloose dochter niet meêr. O voor 't alderlaatst, Vaar eeuwg wel! en indien'er nog eenige hoop, voor de rust van myn onsterffelyke Ziel, overig is, beraad u dan met de Leeraars der H. Kerk, en laat de ceremonieele diensten derzelve, de doodbus verzellen van uw rampzalig Kind | |
De Stervende Saffierade.Nauwlyks was de doodelyke Leezing van dat papier geeindigt, of een klam zweet, de voorbode van een gewisse dood, verspreide zig, als een dunne mist, over haaren zwoegenden boezem; haar flikkerende Oogappellen verduisterden; als het bleeke ligt der verschietende Lucht lampen; haar pols wiert langzaam met gevaarelyke tusschenpoozingen; en na dikwerf met afgebrookene klanken, het laatste Vaar wel! Vaar wel! o Vaar wel myn aanbiddelyke Bruidegom! uitgestaamert te hebben, storte zy, als een bloem vermant door hitte, voor over in myn armen. Driewerf poogde ik uit te galmen, vertoef! vertoef! vertoef! myn schoone Bruid! myn Vrouw! myn Zielsverlangen! en driewerf verstomde myn stramme tong op den oever van myn bestorve lippen; ik bezweek tusschen haare yskoude tweelingen, en een zwaare nacht look myn verdraaide oogleeden. Helaas! ik verrees wel uit die doodelyke bezwyming, als een herlevende Hippolitus, doch ik verrees om een dag te zien die gruwzaamer was dan de dood zelfs; want.... Want ontwaakt zynde, was Saffierade niet meêr. | |
De gemaskerde Merkuur.Parys. De Heer d'Argencon, Commandant van Sisteron is Kapucyn geworden, zo hy voorgeeft op twee verschyningen van zyn Oom de Karthuyzer Monnik, die onlangs overleeden is. De Verschyningen van Geesten zyn algemeener in Duitsland, | |
[pagina 310]
| |
Vrankryk, en in Italien, dan in Nederlant. Want dewyl Holland een Eiland is, en dat de afgestorvene hunne contante penningen op den oever dezer Werelt moeten achterlaaten, hebben de Geesten veeltyds geen geld om de Veeren te passeeren. Hier uit spruit dat de Erfgenaam in een geruste bezitting, en de Geest in een geruste rust verblyft. Doch niet tegenstaande dat dit een plausibel argument is, zal Hermes echter met een sprookje, voorgevallen in een oude adelyke familie, de verschyningen der Geesten, trachten te bewaarheden. Het adelyk Stamhuis der *** was uitgemergelt door de adelyke oeffeningen der Voorouderen, bestaande in Speelen, Drinken, en in 't onderhouden van Hoeren en van Paarden. Het laatste overschot van dat geslagt, die met een onpaare Schaats zyn Voorzaaten had nagegleeden, wiert eindelyk genootzaakt, om als een verkleumde Hagedis, de bemoste wanden van zyn vervalle Paleis te bewoonen, en om als een Nimrod te subsisteren op de Lenden van een overoude Moeder-haas, of op het drooge borstbeen van een vervloge Houtsnep, wanneer hem de volgende avontuur in den mond viel. In 't hartje van een druipenden Winter-nagt lei hy met een gezonde maag te sluimeren, wanneer de geschifte gordynen van zyn Antimodisch Ledekant wierden opgeschooven; hy zag een bejaarde Vrouw, als een Abdisse toegetakelt, dewelke, (a la familiere,) in een vermolzemde Leunstoel, die geplaatst was aan 't hoofteinde van zyn Italiaans Rustbed, nederviel. Zyn adelyk bloed dat door armoede gestolt was, als de leevenszappen van een bevrooze Serpent, begon te borneeren als Rynsse Wyn en Bornwater: zyn stilstaande Pols begon zo vigoureus te beijeren als het Klokken-spel van de Samaritaine, en zyn oogen, die zo duister waaren als de brilglazen van een gryzen Dorp-paap, begonnen te flikkeren als de kristallyne juweelen van den verzoopen van der S.., wanneer die zedige Abdis hem toewenkte met de punt van haren geestelyken Staf, en aldus haar oratie ontgon. Schrik niet, mon Cousin, ik ben de Zuster van uw Grootvaders Grootvader, die in de overrompeling van Amsterdam, eerst geschonden, en naderhand geslagt wiert door den verwoeden Egmont, doch, die nog gedachtig zynde aan de verleegentheid van haar voortreffelyk geslacht, u thans komt redden uit den knaagenden Wolfs-muil van Armoede. | |
[pagina 311]
| |
Dit gezegt hebbende, zag men twee Gespooken, gelyk als de veroordeelde der H. Inquisitie, met vlammen opgeschikt, naderen. Die Lucifers Kruijers droegen een wichtig Koffer, het welke de Abdis naauwlyks aanraakte met de punt van haaren Kerkelyken Staf, of deszelfs deksel sprong open, met een geweldigen slag, waar op de Non, benevens de twee lastdraagende Lyfstaffieren verduisterden. De verschrikte Ridder kroop aanstonds uit zyn Leeger-koets, om het ingewand des Koffers, bestaande in de volgende meubelaire goederen, eens naar te zien. Voor eerst. Een Vrouwe Myter, geborduurt met overgroote paerlen. Een Antipedium van goud Laaken, over al bestikt met diamanten, Hyacinten, Topaesen en Saffieren. Zeven gulde Kelken, waar onder de drie grootste, gesiert met edele gesteentens. Een yzer kistje boordevol met goude medailles, ter waarde van Vyf en-seventig duizend Ryksdaalders. Een Paards-hooft van Korinties metaal, zynde een instrument van Muziek, van een onbekende waarde. Verscheide overblyfzelen der Afgestorvene; item Casuifels, Kappen, Armelynen, Wierookvaten, Lampen, fyn Linnen, (dit laatste was tamelyk welkom, want de Chevalier had geen meêr Daszen dan Halzen, en geen meêr Hemden dan ligchaamen) benevens een onnoemelyk getal van diamante Kruiszen, Ringen, en andere Kleinodien. | |
Lof van den Tandtrekker St. Felix.O! hoe weldaadig is het bloeijen der Boonen aan een Courantier, die, als een Turk subsisteert op een Boonsopje; en hoe gelukkig is een Hooge school die in haar boezem een Koffi-schenker koestert, die meêr qualiteiten bezit, als 'er vlug zout schuilt onder een Slypsteen. By voorbeeld. Wanneer broêr Felix van Ga naar voetnoot*Monsters gewaagt, is hy een tweeden Licetus. Wanneer hy de wanhoop van een Juffer, die haar Galant voor het Serail qualificeert, zo zedig beschryft, is hy een anderen Aretyn. Wanneer | |
[pagina 312]
| |
hy het koopryk Rotterdam in Holland plaatst, is hy een derden monsieur Sanson. En wanneer hy zyn papiere Paket-boot met Staatkundige remarques ballast, is hy iets meerder dan de Muider Tacitus, en iets minder dan Jan van Gyzen in prosa.
O Fenix Felix Courantier!
Hoe net past gy uw Perioden,
Waar op gy Ryp en Groen durft nooden:
Zo past een Torys hoed op 't Kopje van een Mier;
Zo past een Stamper in het ruim van een Mortier:
Zo past het Slagzwaard aan een Blooden.
Zo past het als een schorre Kraai
Lispt als een groene Papegaai.
Zo past Courant-stof aan een waanwys Koffi-schenker,
Gelyk een Koets van Staat zou paszen aan een Henker;
Gelyk het derde Rad zou passen aan een Kar;
Of als een Raadsheers bef, zou passen aan een Nar.
Verstop uw Pen, stopt liever pypen
Doorlugte Kampioen, en Argus rechterhand,
Een Vil vangt immers altoos schand,
Die iets behand'len wil, 't geen hy niet kan begrypen.
| |
Waarschouwing.Toekomende week zal Hermes zyn Lezers vervrolyken met een ongemeene descriptie van de Raambrug op de Delftsse Vaart. |