Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
No. 37
| |
[pagina 290]
| |
meenigmaal ontrent het stooren van een Leeuwerks-nestje. Behalven die voornoemde diertjes is er nog een Indiaensche schallebyter die blinkt als de uitgaande lamp van een Schiedamsche Toverhex, doch die stervende tot over de helft verduistert gelyk een Zonne-taaning, en die eindelyk zo bruin wort als de kap van een Pater minim, die gevernist is door de Gom-kopael van Olyf-Olie. Daar zyn desgelyks Oesterschelpen die glinsteren als Herôs toorts, en Hermes kent als nog verscheide heeren, die een diergelyke Oester, die zachter was dan de bonte tabbert van een Tuin-mol dorsten navolgen en die misleit, door dat dwaalent schemerligt, voor over buitelden in de sloot van naberouw. De diamant is ook een Phosphorus, die de oogen der Juffers doet schemeren, wanneer zy de Zon van Qualiteit te naar by beschouwen. Dat die Zon van Qualiteit ruim zo gevaarlyk is als een kronkelende Blixem-straal, als de weêrstuit van Genoels staale spiegel-glas, en als de doodelyke blikken van een Basiliskus is (helaes!) geen onbekent zuidlant aan Anubis, die eertyts de schoone Clara van E * * * zag duiken voor de diamante Phosphorus van de Chevalier van **, die op den blanken stam van haar ligtgeloovigheid een onrechte spruit wist te enten. Gonsalvo, op wiens woord Hermes min staat maakt, dan op dat van een oud Hoveling, zegt: dat er in Indie een vogeltje is Coerno genaamt, by wiens brandende oogen, de priesters der H. Inquisitie hunne getyden leezen, by wiens Lamp de waakzaame Monnikken van Norbertus studeeren, en by wiens wasligt de kuische portugiesche Dames haare overspeelige Minnebrieven opstellen. De overige en naturlyke Phosphori zal Hermes overslaan, om zyn geduldige en ongeduldige Leezers niet te Desobligeren, en hy zal met de Phosphorus die 't Heel-Al onderhout, zyn vier Elementen eindigen.
Sum saevis javis ignibus ictus.
Ovid. eleg.
O wat een schoon gewelf heeft Saturnus zoon gestigt boven ons bereik. De gepunte Vyfhoekken, die zo tintellent flikkeren, zyn Lucht-lampen, die de Goden verligten met een verspreiden glans. Het vuur dat de brandende bergen uitwerpen, wort, noch onder d'aarde leggende, door zwavel gevoet. Zo | |
[pagina 291]
| |
lei het smeulent vuur van Fillis teederheid bedolven onder een molshooop van zywormen, tot dat het ontvonkt zynde door Damons lontstok een vlam opwierp, die hem verteert en geneest. Het zuiver vuur van Fillis was in de keisteen, Indifference genoemt, verborgen, doch ontvonkt zynde door Damons stael, verligt het zyn mingewyde Ziel door duizende doordringende straalen. Gelyk het vuur de strafste metaalen verzagt, alzo heeft Damons Minnevuur niet alleen den ongevoeligen boezem van Fillis verzagt, maar zelf, (ô onbegrypelyk vermoogen van Cythereas toorts!) een fiere Leeuwin hervormt in een zagtgewold Zuiglam. Gelyk 't verslindent vuur wort gevoet door een verbrandbaare stoffe, zo wort het zuiver vuur van Damon en Fillis door wederzydsche tederheden gevoet: door tederheden (zegt Anubis) die min zyn verpligt aan de konst, dan aan de natuur. Gelyk het vuur alle onzuiverheid verteert, desgelyks is door Fillis vuur Damons haastigheid, en door Damons vuur Fillis oploopentheid gezuivert. Gelyk het vuur de zwakheid kragte byzet, zo zal Damon de neêrgebooge takken van Fillis voorgaande lyden opbeuren, en hy zal haar verdeedigen tegens alle toekomende en tegenwoordige wiszelvalligheden. Maar walgen u die teedere Vergelykingen niet? o aantrekkelyke Dames! wort het geen tyd om by het vuur der liefde een speld te steeken? is het niet overnoodig dat Hermes met die vuurbeschryving, die het Oostersch Magazyn des aardboodems verteeren zal eindigt? hy Sustineert ja en neen; doch hy zal evenwel, in spyt van Spinnekoppina, die door een yskoude scheld-koorts het vuur, zo noodig voor zyn vuurs omschryving, tragt uit te dooven, voortgaan met de beschryving van dat verschrikkelyk Element. Dat het vuur de rotszen, de gebouwen, mannen en paarden doet vliegen, is gebleeken in de vermaarde beleegering van Ryssel. Ja Hermes heeft beleeft, dat de Ritmeester B * * x, op party zynde rechts om keerje speelde, en genoopt door 's vyands vuur, zo vlug wegvloot, dat hy struik nog heester kon zien in Abderâs mastbosch; ja zyn krygsmans ontsteltenis was zo ongemeen, dat hy den Rentmeester van 's Konings domeinen aanzag voor den geest van den Marechal de Boufflers. Het vuur verwarmt den Mensch, en wort veeltyds geëert als een Godheit, doch met dit onderscheit. De Persiaen aanbid het | |
[pagina 292]
| |
zonnevuur, een Rus het meede-vuur, een Duitscher het Hogheimer-vuur, een Franschman, 't bourgogne-vuur, een Brit het Moutvuur, een Matroos het wagcholder-vuur, en Scholtus Slokop het guldewater-vuur. De eerste verbrant nooit het lyk van een Ga naar voetnoot*roodkop, om zyn afgod niet te voeden met een dood aas; en de laatste ruineert nimmermeer een tuin, om dat aldaar het bed van parade des Wyngaards wort geschut. Numa was d'eerste Bouwmeester van Vestas marmeren Tempel, welkers heilig vuur bewaakt wierd door Maagde-nonnen, (Hermes verhoopt dat de zeedige Chanoinessen zig niet zullen belgen dat hy de Nonnen Maagden noemt.) ook Sustineerde hy, dat het vuur geplaatst zynde in het middelpunt der aarde, en in 't middelpunt des Menschdoms, alles onderhout door een snelle beweeging. Pausanias zegt; dat tot Delphos en Athene, het H. vuur bewaart wiert door Weduwen, om dat de zuivere staat van een jong en dertel Weeuwtje vastgestrikt is aan de gaave van Onthoudentheit. Servius zegt, Ga naar voetnoot†dat men eertyds het vuur niet ontstak op de Altaaren, maar dat het door gebeeden uit de gestarntens getrokken wiert. Wat daar van is, is onbekent aan Anubis, doch hy weet zeer wel dat zommige Roomsche Bedelaars de Dames de paerlen van den hals, en de L. Vrouwen de diamante ringen van de vingers konnen afbidden. Maar het is tyd om 't vuur te laaten berusten, te meêr daar onze hedendaagsche schryvers in 't waterbad van yskoude sprookjes Agoniseeren. Veränder van toon, o Zoon des dondergods! scheur veel eêr den ingebeelden Lauwer-krans van 't hooft eens Pretendents, en bekrans deszelfs Absalons hairen met een diadeem van myrten blaaden. Steek liever uw Vuist uit, om de aardveile dichters, die zelfsch van de slakken worden bequilt, op te beuren. Geef een hapje aan Argus, die met iets schryft dat zwarter is dan ink; aan dien Argus, wiens geest, gelyk als 't ongel van een keers verswint by duimbreetens; die Argus, wiens loode schrift laager verzinkt dan 't bereik van eerloosheit, wiens zanggodes gestort is in de Pales couleurs. Geef hem een kinder neus- | |
[pagina 293]
| |
doekje, om daar meê 't zever van zyn onnozel begrip af te veegen. Doch dat de geinsters van uw vuur niet vallen op de Gesublimeerde vacht van Argus; want een knaap, die boordevol is van Guajak en Terpentyn en die gekoestert wort met voorloop van Brandewyn, zou alzô ligt vlam vatten, als het geharpuiste masquerade kleet van een Franschen Koning. | |
Een Profecy van den Tovenaar Cobia.Wanneer de Tweeling het dierriems teeken des Kreefts nadert, als dan zal de Zoon van Amai de laage Veenmoeraszen verlaaten van Meotien, en hy zal de blaakende Waternymf Niea, die de luchtige bergen van Tio verkiest, vergezelschappen, en aldaar zullen zy den Yskouden Draak van het doode Eilant, zonder begeerte en zonder Vrees, afwagten. De Zoon van Amai zal, gezeten zynde benevens zyn aanbiddelyke Nymf, de volmaaktheden van Niea, en de onvolmaaktheden der Medestervelingen, op bazuinen, in de taal der Goden. Middelerwyl dat de Beschermgod van Bional, met zyn metaale Tuchting-roede, 't veracht gespuis der Stieroris beteugelt, zal de tedere Waternymf het oog van Pomac, de waare Tolk van zyn groote ziel, raad vraagen, en zy zullen 't Nootlot, de Tyd, en de Schatting die de klei aan de tieranny der eeuwen verschuldigt is, verduuren. O overgelukzaalige Niea! Wiens diamante zael door trouw is vastgeklonken,
Aan Pomacs Gooden-kroost!
Die rustig lustig wraakt de stramme Judas schonken;
Van Monsis overboort gehoost:
Van Tiphon, die wel eêr de Nymf scheen te verwarmen,
Doch nu in eenzaamheid zit, als een spook te karmen.
Rampzaal'ge Tiphon, die van God en Mensch gehaat,
Den droeven nacht aanbid, en vloekt den dageraat.
| |
Extracten uit het weekelyks Testament van Broer Felix, den Rammelaar.Londen. De Graaf van Darmouth is Voorzitter geworden in de vergadering van de Republyk des Huuwelyks, en langs de Arketriomfzaal van de Dochter van den Ridder Arthur, zal hy, als | |
[pagina 294]
| |
afgezant van de Vorstinne der adriatische Zeegolf in dat Bruchtbaare gemeenebest zyn Intreede doen. | |
Va soli!De eenzaamheid is vry aangenaamer in een Boekvertrek dan in 't Bed. Want een Galant Man kan alzo min zonder een Vrouw zyn, als een Blindeman zonder Wandelstok, een Zalet-rekel zonder Snuifdoos, en een jong Juffertje zonder Les Entretiens des Dames. O de Bed-societyt heeft meerder Charmes voor Damon, dan een gevonde Goudbeurs Charmes heeft voor een Woekeraar, dan een versleeten Vendu-meester, en dan een Bouteille Vin donné charmes heeft voor een smachterigen Pannelekker. Ja maar een Verstandig Wyf (roept Gerrit Memmetjes-kruit) voert een kwaad hooft, en verkoopt veeltyts Wyn-azyn binnens huis. Een leelyk Wyf is een Kermis-tent vol Aapen en Meerkatten. En een schoon Wyf is een gestadige zorg voor Water en voor Vuur. O onnozele Zot! (zeg Hermes) geneest het Nieskruid van een Verstandigs Vrouw dikmaals niet de scheele Hoofdzweer des Mans? word een leelyke Vrouw niet verglaast door een Vernis van Stofgout, Paerlemelk, en de Confectie van Hyacinthen? en is een schoone Vrouw niet een Oogen-zalf voor een Stikziende? een Champignon, wiens gebruik gevaarlyk, doch echter wellust is? en een Heidens wondkruid, dat de oopene wonden der droefgeestigheid Consolideert. Aan de anderen kant is het waar, dat een schoone vrouw gelyk als een kwade betaalder, veeltyds borgtogt onderhevig is, dat een schoone Vrouw veeltyds het Cachet van 't Huuwelyks verbont verkragt; en dat een schoone Vrouw veeltyds, in een Trouw-krakeel haar toevlugt neemt tot een Gegalloneerden Prokureer. Dat is waar. Maar is het een doodzonde, dat iegelyk door het staal van zyn eigne uitvinding het Lukvuur staat uit zyn binnenste? is het een doodzonde, dat een Zoomer-spinne uit haar binnenste een Warregaren weeft voor Vliegen en voor Muggen? en is het een doodzonde, wanneer een schoone Dame vastgestrikt is aan een jaloerschen Huis-tieran, dat zy een satyn Net Fabriceert, om daar in een vergulden Tor te verstrikken? geenzins (Sustineert Anubis) want het is een onvergeefelyke misdaat dat een schoone Vrouw, gelyk als een gebaarde Heremyt, zou aazen op een zappeloos worteltje wanneer zy een Harte-bout in 't oog heeft: | |
[pagina 295]
| |
Londen.
Quis procul ille autem ramis insignis olivae
Sacra ferens? nosto crines, incanaque menta
Regis Romani.
Die Mantuaensche omschryving voorboot veel natuurlyker den beschermgod van de Roos, de Harp, en de Distel, dan de verdwaalden Ridder van Albano. Die hoogtopte Eike zal de krachtelooze Blixem des Vatikaens vertrotszen, en die kopere muur zal de vermolzemden stormbok eens huilenden Ga naar voetnoot*Hoofmeesters verduuren. O overongelukkig Jongeling, en onbestendig tegens de deugd van Peleus Zoon! hoe eidel zyn de pogingen van St. Peeter, die met het merg der Gecanonizeerde doods-beenderen, het Leeuwen-merg van Alcides dreigt te verteeren! De verwyfde Prinszen der H. Kerk waapenen hunne metaale Bullen tegens den Eenhooren van Albion. Zo waapende Amilcars jonge Leeuw, de groote Annibal, de getoorende Olifanten tegens de oorlogs-deugd van Scipio; doch die logge monsters vertraaden, achterwaarts aerzelende, hunne aanvoerders. Bellonas Toorts past niet in de bewierookte vuist eens Kardinaals, en de Knots van Alcmenas kroost voegt niet in de ontzenuuwde vingeren van een lafhertig Avonturier. De verwyfde vermaakelykheden van een Romeinsche Lustplaats, de bezoeken der gepurperde Kerkvoogden, en de geparfumeerde Vizitens der Italiaansche Vorstinnen zyn alzo bestendig tegens Gradivus krygsfakkel, als de wiek van een Tortel bestendig is tegens de Pegazus van Jupyns Troetelkind; zyn alzo bestendig tegens de yzer-harde Legioenen van de stoute Cadogan, als een troep sneeuwitte duiven bestendig is tegens den doodelyken klauw van een Vogel Ga naar voetnoot†Rouk; en zyn min veilig onder de oude krygsluiden van Schellenberg en van Blenheim, dan een kudde Lammeren veilig is onder sauvegarde van een vergrimden Woud-tieran. Een laffe Avanturier schrikt voor de Leeuwe schonken
Des Leuwen-temmers. 't past geen zwakken Pretendent,
Die als Adonis oog op Cypris minnelonken,
In 't britsche oorlogs-groen te spannen Mavors tent.
Brittanje zal altoos het kroost der bloodaarts wraken;
't Voegt een gesnedenen de Wyven te bewaaken
Sr. Hermes.
| |
[pagina 296]
| |
Napels den 10. Mei 1722. De Heer *** Solliciteerde een jonge Juffrouw, om 't bezit van een Kleinigheid genoemt Kuisheid. Het onnozel Lam wiert zodanig Gepoussert, dat haar Maagdom niet langer kon ademhaalen, zo dat 'er een bestemde vergader-plaats wiert uitgekipt, al waar die schoone het Kasteel Ga naar voetnoot†Del Ovo plegtiglyk zou overleveren. Het accoort getroffen zynde sloeg zyn Minnelust de Chamade, zyn gemoed wiert zo week als een stuk Leidsche Boter in de hooimaant, hy wiert te Conscientieus om zyn woord te houden, en 't gewisze verweet hem het toekoment schelmstuk. Doch aan den anderen kant te Genereus zynde om het teedere verlangen van een Dame te Disappointeren, maakt hy een Vrient, die zo familiaar was met alle ondeugd, als een gierige Vendu-meester Familiaar is met Erfhuis sprookjes, deelagtig aan dit nacht-geheim, en hy schikte hem, Post a Post, om de Solemnityten van die ongebonde Conventie te Excuteeren. Nu is de Vraag of Hermes, als Areopagiet van Abdera, het caracter kent van dit schelmstuk? Sannazâr Hermes zegt; dat de Heer Sannazar over de sloot springt eêr dat hy zyn loop neemt, want een Wigt dat, als een Y-bouffoen, nog met een Leibant loopt, kan bewyzen, dat de Heer * * * een vyfvoudig schelmstuk heeft uitgevoert. Voor eerst. Hy speelt voor Duivel in de Maagd aan te lokken tot de zonde van Nieuwsgierigheid, die misschien (doch dat is iets raars) zo knisch was als de Huisvrouw van Collatyn. Ten tweede. Hy speelt den rol van een Verrader, want by verkragt het vertrouwen van dat Fluweele Palatyntje. Ten derde. Hy is een Koppelaar van dien vriendelyken Vriend, door hem aan te porren tot de gruuweldaat van Onkuisheid. Ten vierde. Hy is in de overtreeding des vleeschs deelagtig, als zynde Mediateur in een kittelahtig Proces. Ten Vyfde. Hy verbeeld een Huighelaar, dies gelyk als Richard de derde subsisteerde op de uitgaave van zyn gewisse, desgelyks zyn onvermoogen besluijert met de Bedelaars Huik van Conscientie. | |
Post script.De eerbaare Dame Hester Labiena, die standvastige Medgezellinne van Honger, dorst, en van Pokhout, die geduldige Griseldis, die zo demoedig de zwakheeden van haaren Argus heeft verbloemt, verlaat den algemeene Ryweg van Onkuisheid, en verkiest het enge Voetpat van een wydluftig Huuwelyk. Overgelukkige Schryver, die verschopt zynde van Drukker en van Kamerpoes nu heromzwerft, als een Koerlandsche Berg-boer die Wagholder Olie veil heeft. O hoorn-dier des overvloeds! uw Pronkbeelt zal, uit duurzaam graauw papier geboetzeert, eeuwig pronken, voor het doorluchtig Raadhuis van Anticyra. uw waare Vrient Hermes is zo Gemortificeert over die wel verdiende Dizasters dat hy ('t schynt ongeloofelyk) op dit moment zo hartig schaatert als Mevrouw Marmelade wanneer zy Keizers-Thee drinkt met een Infusie van Gattinoische Saffraan. |
|