Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
No. 36
| |
[pagina 282]
| |
het overspeelig gedrag van zyn Ga naar voetnoot†Kalamuksse Messalina, schreeuwt hy, o wat Ergernis! wanneer Appollion zyn kwaadspreekende eigenschap, onder een gefingeerden naam, afgemaalt ziet in de ongevleide Schildery van den Amsterdamssen Hermes, verwaarloost hy de vermaaning, en hy omhelst de Ergernis. Een Student, zober in kennis, doch levend van Geest, doopt zyn nachtstudie in de ontstelde stellingen van Hobbes, Toland, en Vanini; hier uit bekomt hy een neuswyze wetenschap, genoeg voor een Atheïst; doch te gering voor een geleert Man, en hy souteneert dat zyn Waterhond ruim zo onstersselyk is als hy zelfs: Vermaant die bloedbeuling eens, en eikt hem eens met het brandyzer van Vrygeestery, fluks roept hy, o Ergernis! schaam u, o verkeert geslagt! uw Onkunde verdraait het allernootzaakelykste goed in een gestalte die gruuwlyk en afschuuwlyk wort. Leer uit de volgende Fabel, dat een hand vol van Waarschouwing, zo overnootzaakelyk is, als een hand vol zouts. Een Muider Koewagter had zig benevens zyn afgemartelt Melkdier neêrgevleit in 't groene gras, en ondergedompelt in een ongeruste rust, droomde hy van Schuldeissers en van Salsa parilla; wanneer hy wiert ontwaakt door een Hermetische Hagedis, die hem een zachtzinnige Hap gaf. Fluks sprong die Dommekragt over end, greep een Dors-vleegel, en dreigde dat mens beminnent Dier om hals te brengen, wanneer hy een gruuwzaam Serpept, Zorgeloosheid genoemt, met een opgesperden bek, en met gloeijende blikken, om hem te verslinden, zag naderen. Zonder de Waarschouwing van die Hagedis was de geoogde Koehoeder een Lyk, en echter vervolgt die ondankbaare zynen Verloszer, en gewoon zynde om alles te misdoopen, noemt hy die Vermaaning een Ergernis. | |
Het water.Laat ons, o Land en Watergediert! o Kikvors! o Krokodil! en o Schildpad des mensdoms! het Water eens van naarby beschouwen. Het Water is zo vloeibaar, zo doorschynent, en zo helder, als de ondiepte van een Schoolgeleerde. Het Water ontglipt ons ge- | |
[pagina 283]
| |
lyk als een Paling van Hoop, als de Liefde van een Juffer, en als het vertrouwen op een Franffe belofte. Met Water is een Hoveling, een Toneelspeelder, en een Vleijer, want het ontfangt, zonder onderscheit, allerlei gedaantens. De mens, die zo voorzichtig is als een gryze Yorkshiersse Vos, bedient zig van de Victualie-boot des Waters, om 't geen hem, ter oorzaak van zyn tengerheit en zwakheit ontbreekt, goet te maaken. Zo bedient zig een Ga naar voetnoot*H. Minnebroeder van een misterieus Pekelwater, om de Luiheid zyner medepaters te onderschraagen. Zo bedient zig Brecour van zyn Eeau de Barbade, om de raderen van zyn familiemoolen gaande te houden. En zo bedient zig een geduldige Beunhaas van een lek Waterkruikje geeikt door den stempel des Huuwelyks, en misbruikt door het brandmerk des Overspels, om allerhande Contrebande noodzaakelykheden te bekoomen. d'Oceaan die in 't midden der aarde schynt geplaast te zyn tot een eeuwige scheidinge, is in 't teegendeel het Amsterdam, het Parys, en het Londen der Watergoden. (Dat is) d'Oceaan is de verzaamel plaats aller volkeren, die door onderaartsche Waterkanaalen, door geteerden arbeid, en door onbedenkelyke gevaaren, van alle einde der weereld zaamen komen. De britsche Harveus heeft den omloop des Bloeds bespeculeert uit den Omloop des Waters. Want het water dat zo konstig verdeeld is, als de Brusselsche Lotery van Finis terre, loopt door de aaderen der groene aarde, gelyk het bloed loopt door de aaderen van een ontstelde Maagd. Doch daar is behalven die Circulatie des bloeds, nog een Eb en vloet in dat vloeibaar Element. In een afgezondert papier zal Hermes, eerstdaagschs, de waare oirzaak van dit achtste wonder, ontfouwen; in een styl overeenkomstig met de zaak (zegt hy) dat is, een styl die Ebben en vloeijen zal, doch thans bewyst hy dat Eb en vloed is, dat de eene mensch zo schielyk groeit als duivels-broot op een Mis-hoop, en dat de andere zo schielyk vervalt, als Abderas Leidekker, die door Keizer Karels bier gedwarsboomt, van St. Jans kerktooren neêrwaarts daalde. Was het water zo fyn als de Taile was van Jufvrouw Honigraat voor haar eerste speelpopje, dan zou 't een zoort van lugt wor- | |
[pagina 284]
| |
den, en 't geheel al zou 'er zo dor uitzien als het Dommel-kasteel van den Heer van der M * *. Geen dier zou daar in konnen zwemmen, geen Garnaal zou daar in konnen adem haalen, geen Alikruik zou daar in konnen voortteelen, of geen Leviathan zou daar in konnen speelen voor Tieran. Was het water dunner, dan zou het die wonderbaare Zee-kasteelen, bevragt met het schuim der lichtemissen, niet konnen overvoeren na het Anticyra van Batôs snikheete Burgt. Een lichaam min zwaar, dan het schrepel gestel van een overspeelig Reusenmoordenaartje zou daar in verzinken tot over 't Front van zyn naturelle paruik. Indien de wolken, dewelke als op de vleugelen der winden vliegen, met grooten plaszen nederdaalden, als dan wierd Holland en Braband op nieuws overstroomt; gelyk als eertyds een vryë Republyk en een machtig Koningryk overstroomt wiert door een verteerenden zwarm van uitheemsche sprinkhaanen; zynde de meeste aangelokt door den reuk van graazige boter, en gebraade Runtvleesch, ende minste door wierook geur der hervormde Altaaren. Indien de mensch het onbeweeglyk paal-teeken, van zyn styl, zo nauwkeurig waarnam als de Zee het haare doet, als dan zou een vermaart schoutonneel niet ten prooi staan voor den ontzenuuwden Pegazus van een dichtlievent Heertje. Een beruchte Pasquillant zou zig niet opwerpen tot een Opperhooft der Zedenhervormers. Een Chirurgyn zou geen baart potszen, nog een geneesheer een Klisteer zetten. Een oud Wyf mogt ons betooveren, maar zy zou nooit over ons medicineeren. Een Apoteeker, die nog onlangs niet meêr dan een Exteroog pleister, of een pomade voor de Ga naar voetnoot*Schotsche Guitarre, verkogt, zou den pikeur-zadel van Hippocrates niet durven beklimmen. Een Wyf die pas over een huiskat vermag te heerschen, zou niet schrylings te paard zitten over 't gedult des mans. Een jong Juffertje zou uit de Lente-Chairet du pucellage, niet moogen overklauteren in de Meniste-wagen van 't weduwschap, ten zy, dat ze alvoorens een speelreis gedaan had in de Bolderwâgen des Huuwelyks. Een laquei zou zyn Meesters linnen, nog een Kamenier haar Dames balyne onderrok niet moogen draagen. Groote jongens zoude niet moogen te paard reiden, ten zy ze eerst leerden te voet gaan. Een stier-Advokaat | |
[pagina 285]
| |
zou geen pleidoi mogen ontginnen, ten zy hy eerst die Beulsdiadeem liet aszaagen, uit vrees van daar meê de achtbaarheit van Themis te beschaadigen. Een Wynkooper zou geen Brouwer, een Brouwer geen Distillateur, of een Distillateur geen Vergiftiger moogen zyn. Om kort te gaan, Hermes moest schermen met 't pinseel, en Argus met de Katoen-elle. De Overzetter van Quillets geile Min-tafereel, moest zyn Kinders de les doen opzeggen. den Auteur van de deur martelde onvermaakelyke Uitspanningen moest Coquilles, en de Fabriquer in brieven moest Rystenbry eeten. En...... En nogmaals Anubis moest thans het Vloeibaar water Vaar wel zeggen, om zyn Lezers gedult te verwarmen met een Alpesche ys-zop van Gecoaguleert sneeuw-water. | |
Winter-water.De berypte Winter is een oude gierigaart, die ons de alderaanlokkelykste voorwerpen ontrekt. De Heuvelen, de Bergen en de Boschen, de gebloemde vlaktens, en de ruischende Vlieten, door de sneeuw vermomt, leggen in een glinsterende verwarring, en zy vermoeijen 't oog door een verblinde Verwoesting. Geen Leenig Luchtig windje is een verboode der lente, geen vogelen zingen in 't verwilderde gewest. De onbeweegelyke Scheepen trotsseeren de ongestuimige winden, terwyl de rammelende wagens over den Oceaan vliegen. De byster groote Leviathan ontbeert een speelplaats, en hy spuit zyn water in het aangezigt des Dageraats. De uitgehongerde wolven loopen langs de zeestrand, en zy huilen tegens de Maan in ysachtige valeijen. De effe Zee strekt zig, verscheide meilen ver uit, over de vlakte, en in 't verschiet ziet men gewichtige baaren van een gruuwlyk maakzel, en groen geiesde Appenynsche bergen in een verwilderde wanorde opryzen. En echter, eêr dat de Hemel zyn opgelegde sneeuwschatten laat nederdaalen, en eêr dat de Wind door de deizige Lucht begint op te steeken, verschynt de winter zomtyts in een beminnelyk gewaat. Wanneer een Oostelyke koelte opkomt tegens den avondstont, wanneer de nederdalende regen onbezoedelt, op d'aarde valt, en wanneer de stilswygende schaduuwen des nachts | |
[pagina 286]
| |
vertrekken, as dan vertoont de roodachtige morgenstont het aangezigt des aardbodems in een ryke vermomming, en maakt ieder voorwerp zuiver als kristal, en blinkent als Zilver, Ieder Heester, ieder gepunte Haagdoorn schynt verglaast te zyn. De sleepruim-boom is verrykt met paerlen en met Diamanten, terwyl de roode qualster-bezieën, dwars door het Ys heen gloeijen als de knoppen van granaat-bloemen. De steevige rieten, die uit de waterige moerassen opspringen verbeelden gepollyste Lancien in een vyandelyk velt. Het ontstelde Hart, terwyl het zig spiegelt in een levende Bron, ziet zyn voorhooft pronken met twee kristallyne takken. De uitgespreide Eik, de Beuke, en de getoorende pyn-boom, over al verglaast, glinsteren in de bevrooze Lucht. De verschrikte vogeltjes schuuwen de ratelende takken, dewelke op en neêr golven, en dewelke als langwerpige Starren flikkeren in de afgeleege Zon. Doch wanneer een schielyke Rukwint opryst, vliegt het brosse Forrest in ondeelbaare vezeltjes. Het barstende Woud buigt zig beneden de verbolgentheid van het Onweêr, en het Vooruitzigt eindigt in een regen van Zilvere Loveren. Maar waanneer een zuidelyke koelte het gewest verwarmt, en by trappen, die winterachtige Tovery ontbint, dan beschouwt de vermoeide Pelgrim, een slikkig Landschap onder de druipende boomen. Gelyk een Tovenaar, een beguighelden Landman by de hand leid door geurige Bloemperken, en door wellustige beemden, middelerwyl dat zig hier een betoverde Tuin opdoet, en gints een ingebeelt Gebouw zyn oog verlokt: terwyl hy den straatweg betreed der zwarte-konst, en terwyl hy zig inbeelt, dat die verrukkende Vertooning opregt is, verdwynt dat Schouwspel in de vloeibaare Lucht, en hy beschouwt in steê van Hesperisse Tuinen, verwilderde Wildernissen, en doornachtige voetpaden. De rampzaalige Boer vervolgt, op nieuws, zyn voorigen weg, en hy betreurt, zyn reis spoeijende, de voorbygaande Vertooning. | |
Mengelstof.Londen. Een Engelsse Herbergiers Vrouw, dewelke een tegenzin had opgevat tegens de fabryk van haaren Man, die met Vislym, Lakmoes, Zolfer, Oesterschelpen, en diergelyke lekkernyën zyn | |
[pagina 287]
| |
Gasten vergiftigde, heeft uit een tederheid van conscientie, haar kosten gekogt in het Proveniers-huis der roode Gardens; en voorleden Vrydag heeft de Kollonel F * * s, haar de eerste instructie gegeven, uit het ongebonde bondig Tractaat van de vryheid der Britsse Dames. Ondertussen heeft de gehoornde Tavernier zyn Magazyn des doods verzegelt, zyn Flessen en Kannen in de Inquisitie van een Kelder weggepakt, en zyn Glazen heeft hy door een vallende ziekte, den broszen weg doen gaan, alles Glas. Dewyl nu de Geneesheeren gewaar wierden, dat de desperaatste Leiders, die door die voornoemde Tavernier waren vergiftigt, begonnen te reconvalesceren, en dewyl zy bewust waren, Ga naar voetnoot*dat; de oorzaak weggenomen zynde, de uitwerkingen verdwynen, en dat de gezontheid der Borgers de teering is der Doctooren, hebben zy een Request geprezenteert, en verzogt; dat de Pandora 's doos van die Herberg of nieuws mogt geopent worden, dewyl zy geenzints twyffelden, of de Pestlucht van die Wyk, thans zo zuiver als den Adem van Fillis, zou dan weêrom ontsteeken, ja zo doordringent worden, als de hartsterkende geur van het Ga naar voetnoot†Hondennest tussen Roomen en Napels.
Sr. F * * de * *. Hermes bedankt u, voor die naauwkeurige en doorgeleerde nalaatinge, wegens de Overzetting van de woorden huis closet, en wegens uw judicieuse byvoeging van 't woord &, dat waarschynlyk het vervolg is geweest van die Fransse periode. Is u dan onbewust, dat huis clos te zeggen is, met gesloote deuren, en heb je nimmermeer het woort huis in het doorwrogt werk van Amadis van Gaulen geleezen? Die Amadis, eertyds uw grooten Admiraal,
Doch thans een afgesleete Pop,
Die Broeder F * * geeft den schop,
Nu hy het Week'lyks Nieuws weegt met een Cossi-schaal.
Indien u, in 't toekomende een moeijelyk woord ontmoet in een Frans Manuscript, volgt dan de Metode van den Abt de Ma- | |
[pagina 288]
| |
rolles, die, wanneer zyn arm te kort was, om de verbode vrugt van een Latynsse Uitlegging te plukken, nooit de zuivere Maagdom van het woord verwyderde, maar 'er altoos by schreef: Ik begryp het niet. Uw Vriend. Hermes. | |
Waarschouwing.Een mismaakt Kleermakertje, dat van het langwerpig Dieventoneel der Snyders gesprongen is in het Pakhuis des Wyngods, wort geordonneert, om eenmaal per Week een Sermoen te gaan hooren in den Tempel van de Godinne der Ga naar voetnoot*Stilzwygentheid, anderzins zal Hermes hem of aan de Lias van zyn Weekelyks Y-niews ophangen, of hy zal hem, als een bloedeloos Diertje vast steeken in de ronde doos van een Uilenbert. Te meêr, door dien de Outvader Anubis zegt; dat de Wangestalte des ligchaams wort verbetert door de Deugd, doch nimmermeer door een vergalde Kwaadsprekenheid. Sr. Hermes.
Een dronke Jonge heeft zig onlangs in een publyke brigade van Dronkaarts, over een periode van u beklaagt, zeggende; dat de Protestantsse Waarheid vervolgt word door Roomsgezinde. Doch ik heb hem, daar op, gerepliceert; dat een Man altoos de Waarheid neemt voor zyn Schilt, doch niet voor zyn Vithangbort.
Vale & Fillidem ama. |