Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
No. 35
| |
[pagina 274]
| |
onderhout. De Berisping komt op 't Tonneel gewaapent tot de tanden toe, maar het zwaard van die Amasône is gesmeet uit de overblyfzelen van een oude loode Goot; en 't Verstand daagt in meerder wanorder op, dan de Geabandonneerde boedel van een onachtzaam Bankrottier; en men ziet zonneklaar, dat een gezont Oordeel nimmer vermaant wort onder zyn natuurlyke eigenschappen. 't Verstand schreeuwt als een Weezopsche Student, die door het breet Lancet van een Biggen-moorder, gelaaten wort; en de Berispers Eccho weêrgalmt als de leege Wynvâten in het Pakhuis van den Heer ** de eerste baart, en schreeuwt dat Hermes Lantaern al te duister, en de tweede, dat het Hoorn der zelve al te doorschynent is. Wat hier in gedaan, Heeren Leezers? zal hy 'er uitscheiden? neen Heeren, hy zal met een diepe misachting, en met de verbolgentheid eens Wysgeers, die twee tandelooze knaapen behandelen, en hy zal voortgaan met de luchtige beschryving van de Heemels blaauwe Voliere der Vogelen. | |
De lucht.Wat dunkt u van die Styfzel-zee die men Lucht noemt? de Lucht is een Ligchaam, dat zo zuiver is als het naakt der naakte Waarheid; zo fyn als uitgebrand Zilver; en zo doorluchtig als een garnituur van Mecchelsse Kanten. De tintelende Sterren, die geplaatst zyn in het halfrond der Lucht, doen dezelve uitwering op ons gemoed, als de Briellanten doen in het hoofdhaer der Juffers: dat is, wy worden verrukt door dien ongemeenen glans, en wy heigen naar die gelukzaalige bezitting. Wy leeven gedompelt in de afgronden der vochtige Lucht, gelyk de geschubde Vissen leeven, ondergedompelt in den afgrond van Nereus onstuimig Element; gelyk de zwarte Mollen onderdompelen langs de loopgraaf van een Tulpbed vol fyne Bagetten; en gelyk de Lief hebbers van de Lelieblanke Aphrodite onderdompelen in den afgrond van het kleevent Lymmoeras der Liefde. Indien het vloeibaar ligchaam der Lucht min fyn was dan de verzilverde accenten van een super fyne Kwaker, als dan zouden wy zo min het licht konnen zien, als de blinde Pensionariszen van 't Hôtel des Ga naar voetnoot†Quinze vingts. En indien wy, by geluk, nog iets | |
[pagina 275]
| |
mochten beschouwen, dan zouden de voorwerpen zig niet anders vertoonen dan die Italiaansse Postuuren, die verkorten en verlengen achter het doorschynent Tapyt van een geoliet Papier. Indien het Water zo verdunde, als het Kwikzilver van primo October verdunde in den Barometer der Actionisten, als dan zou 'er kans zyn, om de koele Vissen te vangen, zonder Viswant. En indien de Lucht dikker en waterzuchtiger wierd dan ordinaar, als dan zouden de Landkrabben des Mensdoms verstikken in de verdikte Lucht, gelyk een Vuurpyl verstikt in de Lucht; gelyk een Spaansse Kasteelenbouwer verzuipt in de Lucht, en gelyk een Gaauwdief, in het afbuitelen van de Galg-ladder, wort gesuffoqueert, by gebrek van Lucht. Zomtyds is de adem der Lucht, (die zo bestendig is, als de Zonneschyn van een Juffers humeur, en zo standvastig als de Vriendschap der Grooten,) zoeter dan een Rouaansse Gelei van Normandysche appellen: en zomtyds is die zelve Adem zo zout als Cavejaar die niet gepurifieert is door den Olie van Olyven. Zo dat men zeggen mag, dat de Lucht ons behandelt, gelyk een Fransse Kok een Maaskarper stooft, dat is, hy bereid zyn Saus met suiker, en met sap van Limoenen. De Lucht simpatiseert met het byzyn der Wereld-Goden. Hoe naarder by den Dondergod, hoe naarder by den Bliksem. De dunne Lucht verschaft zo min vochtigheid voor de Long, als het brandent Arabie water verschaft voor de dorstige Kameelen, als Kastilje boter verschaft voor een Hollander, en als Roemen Engels Rundvlees verschaft voor een Britsse maag. Maar Hermes, die het niet al te breet heeft op zyn Schilders Wysgeersschap, is ten hoogsten nieuwsgierig, om onderregt te zyn; door wat onzichtbaar vermogen de kraakende stormen van dat Luchtig en vloeibaar Ligchaam, zo schielyk opstuiven, als de geweldige toorn van een Duits Baron, en wederom zo schielyk bedaaren, als de gramschap van een oploopenden Fransman, wanneer een Nederlander zyn Boe! beantwoort met Ba? Uit wat luchtig Magazyn, uit wat verglaast Pakhuis, en uit wat winderige Schatkamer komt de Wind te voorschyn? Een Wind die de Lucht zuivert van haar onzuiverheid, gelyk een Jonkersteegsse Doctores een Oostindisse Goudbeurs zuivert van deszelfs overspeelig Metaal. Een Wind, die het blakend Jaargety | |
[pagina 276]
| |
verkoelt, gelyk de Gauloisse Liefde door 't genot verkoelt. Een Wind, die de strengheid des Winters matigt, gelyk een goede Opvoeding de boersheid van een Westfaalssen Landjonker maatigt. En een Wind, die in één oogenblik de gesteltenis des Hemels verändert, gelyk een Lonk van de lieve Fillis, de zwaarmoedige luim van Damon verändert. De Wolken vliegen op de vleugels van die Winden, van de eene kimme tot aan de andere; gelyk als de opkoomende Wolken der vers gekipte Officianten, op de vleugels der mededoogende Kamenieren, uit de hooge verdiepingen der Y en Maas-Goden, naar deeze en geene Steden vliegen. Maar zoetjes, Anubis, word het geen tyd om uw luchtige vlucht te maatigen? uw Stellingen zyn zo onfeilbaar, als de Protestantsse giszingen van Monsieur..., die de oude kraak der Wereld, by zyn leeven dreigde te sloopen. Weg, weg, met die luchtige compositie, die met zo veel eigenliefde doorweeven is. Denk op het Sprookje van den Arend en den Uil, of zo het u ontschooten is, luister dan als een Vink, en Hermes zal daar uit leeren, dat een ieder zyn eigen beslag goetkeurt. Een Arend, en een Nachtuil, troffen, naar een langduurigen Oorlog, een voor een oogenblik duurende Vreede. De Arend zwoer by de trouw eens Konings, en de Uil zwoer by het woord eens Uils, van malkanders Kinderen, (het zy met of zonder Nestpluimen) niet te zullen fricasseeren. Hebben ook myn Kinderen de eer van by uw Majesteit bekent te zyn? vroeg Minerva 's Distelvink. Neen, antwoorde de Arend. Zo veel te erger, sprak de geveederde Aanspreeker der Dooden. Dan is myn Kroost in doods gevaar; want de barmhertigheid eens Souveryns is veel borgtogt onderworpen. Een Vorst verschoont zo min een Kluis als Goden wooning,
De naaste trouw die de Uil in d' Arend vinden kon,
Was d'Egcho van zyn hels Kanon:
Ga naar voetnoot*Die mond blaast 't antwoord van een Koning.
De Goden en de Vorsten plaatzen alles in het zelve Zegswoord. Adieu myn schoone Kinderen, indien u de Arend ontmoet. Maar maal ons uw schoone Kinderen eens (repliceerde Ganimedes Griffioen) want Vilen zyn ook dikmaals verdienstige Schilders. Myn Kinderen (hervatte de Uil) zyn zo aardig als jonge Aapen, en zy zyn zo gezwint | |
[pagina 277]
| |
als Valken. Myn jonge Vinkevangers zyn zo rond van oogen als Jufvrouw Lonkvry; zo blank als Zusje Lelie-wit; zo gepluimt als Madame Mallemeeuw; en vlugger van pooten dan Mevrouw Sarabande, die, om den derden dag, haar Gemaal ten bed uit danst. Daar hebje het echte conterfeitzel van die Lammeren. Nu verzoek ik, Heer Koning, dat het Noodlot niet langs uw verstaalde vuist ingevoert word onder myn Familie. Dit verzoek, aan weêrkanten, geratificeert zynde, vertrok de Arend naar het wilde Wout, doch, in 't voorby gaan hoorde hy iets piepen in het hol van een gescheurden Wilgeboom. Hy keek, uit nieuwsgierigheid, neêrwaarts, en juist vyf heillooze Gedrogten ziende, sprak hy; dit zyn immers die schoone Kinderen niet van myn bondgenoot, den Vil. Neen, dat gelykt 'er niet naar. Ik zal, by gebrek van beeter Wiltbraad, die Kabouters eens kraaken. Zoo ras gezegt, zo ras gedaan, want de Arenden doen geen gastmaalen ten halven. Papa den Uil, die omtrent den middernacht met een Nest vol jonge Muizen, Reverteerde, vont in steê van zyn kinderen, eenige overgeschoote nest-veeren. Hy begon in 't begin te vloeken, en te bannen, en eindelyk de Gooden te verzoeken, van dat schelmstuk niet ongestraft te laaten voorby gaan, en z.v. Een gryze Poot-uil zyn gebuur, die by geval, in den Maaneschyn op een Pyp Tabak zat en bikte, bestrafte den kinderloozen Vader met dêze woorden. Gy, O Vil! hebt uw eigen kroost vermoort door dat bedriegelyk conterfytzel te verzinnen. Vw jongen waaren leelyker dan een Chineesche Afgod, en gy hebt die schoonder afgemaalt dan een moedernaakte Kamenier van de baadende Jagtgodes. Uw kroost was naakt en bloot, zy hadden pluim nog hair;
Ei zeg doch Uil, waar lykt dit naar.
Het leeven en bedryf van den vermaarden Doctoor de **.
--- Iuvenis quondam nunc foemina Coeneus,
Rursus & in veterum fato revoluta figuram.
Virg.
Een Man die uit het wyze Delphos, daar de Orakel-drievoet van Apol in een Theetafel verwiszelt is, naar de Rotterdamsse Trekschuit stapt, word in de Poort opgehouden door een versleeten Schiltwagt van de Brigade der Boekwormen, die hem 't leeven van Louis Dominique de Cartouche aanpreekt als een Delftsse Pas- | |
[pagina 278]
| |
poort, een Astaats-bul, of een Gezontheids vry gelei-brief. Dat Traktaat is uitwendig gemarmert, en inwendig geUilkoleurt; echter is het gebaard door de Drukpars, het word door een Drukker gedebiteert, en door Zotten geleezen. Morbleu! Heeren, zo je gepaait wilt zyn met Gaauwdiefs sprookjes, lees dan dit nevensgaande verhaal van den vrouwelyken Doctoor de**, die, gelyk als een Centaurus ten tyde van Achilles voor geneesheer speelde, desgelyks in Londens Babel meerder verwoestingen veroorzaakt dan het pokdaalig Centauertje met de vierkante paruik en den ronden hoet. Doctoor de ** is gebooren in het jaar 1675, en hy kraamde, pas drieëntwintig jaaren oud zynde, van een Albastert lievertje, onder den naam van Juffrouw Margareta, zynde de Doctoor een meisje gebooren. Grietje herstelt zynde door die menschelyke Operatie vervloog uit haar geboortenest, en verliet zo wel haar ouders als haar eer, om, als eene verlaatene Ariadne, haaren ontrouwen Theseus naar te volgen; en, om langs de bres van een gedwonge Huuwelyk, een besnoeide kuisheid te repareeren. Dog deeze resolutie was niet duurzaam, want zy veränderde haar Sex in steê van haar levens manier, en dat door de tovery van een blonde Paruik, een Deegen, en een Engelsse broek, (Hermes kent verscheide Mans, die geen andere quartieren van manbaarheid konnen produceeren) en zy viel, in den Purgeerstoel van Galeen, gelyk eertyds Paus Juth neêrstorte in den Kraamstoel van S. Peter. Jufvrouw Margariet ontgon dat doodelyk Ambagt met veel succes; doch alzo zy die heersagtige Doctoraale Stem niet bezat, van; hier, verzwelg dees Spouwdrank! daar, slikt die purgatie in! Kom gaap, en slobber op zeven pillen! wierd zy met den smaadelyken bynaam van ongebaarden en piependen Doctoor gedoopt. Ook verviel haar slagters hanteering in die Families, dewelke voorzien waaren met de beschermgooden van een voorzightigen Vader, of van een jaloerschen Man. De eerste zei; dat de verdienste van een Doctoor en van een Koetsier in een baard bestont. En de laatste; dat hy geen betrouwen stelde op een Geneesheer die zo blank was als het voorpand van een Juffers Hemdsmouw. Dit vooroordeel kon echter niet beletten of zommige diepzinnige Heeren penetreerden tot in de Sex van Doctoor de **, die vervolgens, als een ongeinteres- | |
[pagina 279]
| |
seert Geneesheer, declareerde voor twee byzondere consulatien. Eindelyk resolveerde de baardelooze Doctoor, om van Staat te veränderen, en hy trouwde met een schoone eerbaare Dame, die hem, binnen 't Jaar veräerde met een lief klein Doctoortje. Maar dit geluk was zo duurzaam als de droom van een Actionist, want Margareta's Huisvrouw stortte in een kwaal die 't begrip des Doctoors overtrof, en, door dien hy noit de konst om iemand het leeven mede te deelen, bestudeert had, sleepte de dood, als een Waagkruijer, zyn Wyfje weg. Korte tyd daar na, snapte Doctoor Margriet een jong Juffertje op; met dewelke hy in een meêr uit dan inwendige harmonie leefde, en echter kreeg Madame een Zoon, en myn Heer beviel van een Dochter; doch dewyl die twee kleine Kabouters, op een en dezelven tyd in de Wereld buitelden, wierden zy verwelkomt als Tweelingen. Dewyl nu de Doctoor zulke mannelyke proeven wist te geeven van zyn manbaarheid, vermeerde zyn praktyk, en by gevolg zyn slachting. Te meêr, doordien hy 'er zo bloozend uitzag als een vers ontlooke Granaatbloem, overeenkomstig met den stelling van Hippocrates, die zegt. Een Geneesheer past niet alleen een gezonde Ligchaams gestaltenis, maar zelfs een frisse koleur. O hoe gelukzalig is onze Mumin Gaseli, door Hippocrates afgeschetst! (zegt Hermes) want die ziet 'er zo fris uit als een houte St. Marcoentje dat gebytelt is uit den stam van Haagappel-boom; die is zo blank als de witte Veldsluijer van een Fransch Officier op het einde des veldtogts; eu die is zo bloozent als de nagebootste Samuel, die door de bezweering van Endors Pythonissa opdonderde in een masquerade Masquer van gewast Lynwaat. Maar om kort te gaan, Doctoor Magariet wiert, ten laatsten, zo gefoltert door Cythereesche opsteigingen, dat hy eindelyk bezweek; en dat Land en Water gediert, dat met Man en Maagd de dood vet meste, wiert, op zyn beurt door dat Monsterdier behapt. De dood openbaarde Grietjes vermomming, en reconcilieerde haar op nieuws aan haar Sex. De blonde Coeneus eerst een Wyf, nu een Doctoor,
Was d'eerst' niet die voor haar Sex, haar 's Mans Sex verkoor.
| |
[pagina 280]
| |
Les Memoires Francoises. Op dit moment is Hermes bezig om den Monsterrol der doode Schryvers, een Cataloog genoemt naar te zien onder andere, valt zyn oog op eenige deftige Fransche schriften, Memoires gedoopt. Les Memoires de Monsr. d' Artagnan, de pontis, du Comte de * * rediges par St. Evremont, de Vordae de la Comtesse * * avant sa retraite, en diergelyke kerkshofs Bloempjes. De zoon des Dondergods, die zyn Jeugd aan die zappelooze Memoires heeft Gezacrifieert, zal de aanmaatiging der Memorie-schryvers eens onderzoekken; en hy zal indien hy die aanmaatiging zo gebrekkig bevint als hunne oprechtheid, derzelve Tytels en Waapenschilden verbreeken, en de stukken benevens de Lyken dier geschigt schryvers onder dompelen in alle eeuwigheid. Een Memorieschryver slagt een outheupte Schimmel, en komt altoos achter aan, want niemant hout zyn naam dan uit de Courant van zyn verdichte Memoires. gelyk het altoos de gewoonte der Longzieke Dichters geweest is, om uitgestrekt leggende, onder de brede schaduwe van een Berkeboom, blonde en zwarte Nachtmadelieves te vergooden,
Ga naar voetnoot*Nu legt myn Tityr onder 't lommer van jonge Elzen
En speelt een Herders-zang, op Moezelpyp of Lier;
Of mogelyk aangerant door Venus groeizaam Vier,
Zingt van eene Amaril, of Filida te omhelzen.
Desgelyks is het de gewoonte der Fransche Helden, om achter een Linie van Circonvallatie te schuilen, en aldaar, by gebrek van Champagne Wyn, of van Knuflook, een verdicht levens bedryf by een te krabbellen. Hermes heeft een Gauloisch schryver gekent, die acht maanden lang, gelyk een Kabeltouw, op een zolder Logeerde, en die van daar neêrwaars daalende, een geheime Historie van de Intrigues van 't Engelsche hof uitgaf. Een ander kipt uit de Astrea, of uit de grote Cyrus een overspeelig Herders sprookje; hy bolstert den Boer uit zyn pels, en de Herderinnen uit haar linnen Tabbert; hy doopt Koridon met den naam van Le Chevalier de * * en Silvia met die van Madame La Baronne de * * *, en aldus beslabbert hy de lichtgelovigen met eene verwarmde Soupe van Gauloisch Boonzop. Die niet danst, dat hy vegt toen aan den vermaarden Abt Rozelli het Professoors Ampt ontzeit wiert, stichte hy de Ottomannische Caransera van een Uitrechts Coffihuis. Het is dan betaamelyker, dat een schraale sprinkhaan in de ketel van een Marmiton, dan in het beslag der geschigt-kunde springt. Uit dien hoofde, verbiet Hermes aan een iegelyk, van alle de tegenwoordige en toekomende Memoires niet hooger te Taxeeren, dan het sprookje van Malegys, de spook vertellingen van Madame d'Aunoy, of 't leven van den Weereld-beruchten Kapityn der Moordenaren Louis Dominique de Cartouche. | |
Waarschouwing.In de laatste Waarschouwing is de laatste Periode verminkt die aldus moet zyn. Want die zig van daag met een Schriftuur-plaats, en morgen met een pintskelk verdeedigt, is een Huighelaar, die beide de Waarheid misbruikt en den wyn. |
|