Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
No. 32
| |
[pagina 250]
| |
De Romeinen noemden de Koordedanssers Funambuli; en der zelve konst is al zo oud als hun hennippe Loopbaan. De Grieken hebben die Touwspringers Schenobates gedoopt, en Theseus is de aldereerste geweest die het Grieksche Schouburg ontsiert heeft met dat herom zwervent Canaille. In het jaar 390 wierden zy onder het Burgermeesterschap van Sulpitius Petus en van Licinius salon in Roomen ingevoert als een zoort van Alpesche Steenbokken, en zy vertoonden, in 't begin die hals en beenbreekende konst op het Eiland des Tybers; doch naderhand wisten zy langs het Kanaal van geblankette Tuimelaarsters de gunst der Tuchtheeren, Cassius en Messala in te palmen, en zy deeden hunne exercitie op het schouburg der Tonneelspeelders, terwyl hunne wyven en Dochters als patryzen dooken voor Romulus Naneeven. Ga naar voetnoot*Terentius beklaagt zig in zyn Tonneelspel, Hecyra genoemt, over de Insolentie van een Koordedansser, die de oogen der liefhebbers, door zyn Luchtsprongen zo algemeen naar zig trok, dat er geen eenig mensch eens om keek naar de Geforceerde gebaaren der opsnyders. Juvenaal gewaagt desgelyks van Koordedanssers, doch waarschynelyk heeft de blinde Homeer die nooit gezien. Kapitolyn verhaalt, dat de Keizer Aurelius een aanschouwer was van die speelen, dewelke geordonneert waaren voor zyn Triomf, en dat 'er onder andere, ook Fransche Marionnettes en Engelsche Koordedanssers wierden gezien, ja, hy zegt vorder, dat een van die Waaghalzen de koorde mis, en de Knieschyf aan stukken liep, waar op de Keizer aanstonts beval om een half dozyn Matrassen onder de Koorde te plaatzen. Zedert dat ongeluk spanden de Romeinen een Net onder dat enge voetpad, om daar in die vliegende vischen te onderscheppen voor een Voetval. De Siciniensers waaren voortreffelyke Koordedanssers, en die bestonden, als een Regenboog, uit onderscheide koleuren. De eerste soort draeide rom en tom de koorde, gelyk een Engelsche struikroover rond om den drievoet zwiert van Tyburn. De tweede zoort lei zig vlak neder op de koord en stak handen en voeten van malkanderen, gelyk het maager rypaard van een syn spreekende koekoek, wanneer het beschreeden wort door een pokdaalig maakelaartje, die ruim drie steen ophaalt in gewigt, en die iets meêr in | |
[pagina 251]
| |
Lengte uitmaakt als een Brabantsche Ell. De derde soort liep op een koord zicht einderlyk gespannen, en het laatste Ras sprong en danste op de koord. Salmasius heeft, by geval, in een oud manuscript dit volgende Raadzel, raakende de Koordedanssers, opgeschept. Εἶδον ἐγω, μεγα ϑαμβὸς, ἰν ἤεϱι πέζον ὀδίτην,
Μειοττεϱης ἐπίβὰς ἴγνεος ἀτραπίτου.
(Dat is op neêrduitsch) Ik heb een Man zien hangen aan een weg, wiens platte van den voet breeder was dan het voetpad zelfs, waar op hy liep. Wanneer ons iets ongewoons in het Konststuk der Natuur ontmoet, noopt de onweetendheid Adams kroost, om die wonderlyke werking veel eêr toe te eigenen aan den duivel of aan Toovery, dan om den oorsprong van die zaak naar te vorssen. Niemant kent den Mensch deur en deur. Zyn lighaam is zomtyds een werktuig dat bewoogen wort door den wind (dit raakt de Officiers niet die gepluimt zyn als struisvoogels) en dikmaals verbeelt hy een Waater-orgel (dit raakt die lieve popjes niet, die van den Aurora tot de Avond-star Coffi, Thee, en dubbelde Kraam-anys sturpen uit Japansche Gorgeletten) ook is zyn lighaam zomtyds een gewigtkundig werktuig, bestaande uit meerder vyzen dan de ziel van een Hoveling, en dat lighaam verrigt een millioen Operatien, zonder dat iemand onder ons daar op de geringste aanmerkingen maakt. Doch indien het gebeurd dat er iemant een ongewoone Operatie bespeurt; het zy door een verandering der werktuigen; het zy dat het Werktuig volmaakter is, of te wel dat het een grooter getal van dierlyke geesten ontfangt; of dat dierlyke geesten van een bovengewoon maakzel zyn, als dan weet niemant waar dat het kind 't huis hoort, en men schreeuwt: Vrinden sta by, hier geschiet een Mirakel! Een geneesheer die zo onkundig is in het Werktuig eens water-orgels, als Mumin Gaseli geleert is in de Inspectie van een leeg Vrinaal, Staroogt op den omloop des bloeds, gelyk als een jonge die in de zon kykt. O daar speelt de Duivel meê (schreeuwt hy) en Agrippa de Tovenaar heeft een Satans handje in dat werk! indien een dommekragt die zo min bedreeven is in de kracht van een Lucht-werktuig, als de Prokureur Kapricornus in de gevallen des gewisse, een perzoon ziet die zyn woorden uit de borst oppompt, zal hy aan- | |
[pagina 252]
| |
stonds niet roepen? de Duivel is geen duimbreette van dien Knaap! en wanneer een Boerin (dat is een Dier half Koe en half Mensch) een Kaerel op de koord ziet loopen, blaat zy vliegens: ô die Vent heeft met den zwarten Kasper een Verbond opgeregt! om kort te gaan, de Onwetenheid is de Afgodes der Verwondering, dies zal Hermes, die een al te regtzinnig gevoelen bezit, om diergelyke Afgoden te bewierooken, van die bedroefde stof afstappen, om over te gaan tot de Ontlediging van de vermaarde en buigzaame Koordedanster Milady Mary. | |
Een schets van Milady Mary.De meeste Historieschryvers wenschen naar 't bezit van veele Taalen; doch de minste naar een Kinds-gedeelte van herszenen. De laatste zyn menigvuldiger dan de Eklipsen, en de eerste zyn zo gemeen als de Poëetische Werken van Dasippus, die als bloedelooze diertjes, hen bakeren in de Middagzon van een Drukkers Pothuis, en die als getrouwe Winkel-doggen de Voorhuizen bewaaken der Boekverkoopers. Doch Hermes, die nooit Taal noch herszenschaal met de oogen van Begeerte heeft beschouwt, zal zonder Denken (dat is hedensdaags het diep geheim om Geld te winnen, en om papier te vermorszen) met een natuurlyk Incisie-mes Milady Mary ontginnen. Milady Mary, dat springende Loovertje, is door een Engelsch Ridder op den buigzaamen Stam van een Toneelkat geënt. Derhalven is het geen Wonderwerk, dat zy, voortgeteelt zynde uit de Zee-schulp van een Ga naar voetnoot*Drury-laansche Najaade, en uit het adelyk bloed van een Britssen Cavalier, haar Levens-Lente begon met de Musiek, haar Zomer met het Tournoi-spel, en zy heeft d'aankomenden Herfst van haar Tederheid doorgebragt met het continuëel breeken van stevige Ridders Lanciën. Uitwendig was zy zo zedig als Lysje van Middelburg, en inwendig zo koel als de Glasblazery van Messalina. Zy was blanker dan het Veldteken der Torys, blozender dan Spaans papier, vrolyker dan een verlangende Bruid, buigzaamer dan de dunne tak van een Water-wilg, en zo mededogende voor de gebaarde Avonturiers, dat 'er, tussen de Rivier de Tweed en de gryze Teems, nooit een Man gevonden wierd, die zy liet vertrekken zonder een openhertig Congé, behoorlyk onder- | |
[pagina 253]
| |
teikent. Na dat Milady de dapperste Ridders had doen buitelen, en na dat de Middelandsse Zee-schuimers yan Albion vermoeit en afgemat waren, door de continueele laagen van haar Moszelscheepje viel zy, als een Avond-star uit Diönes draaikring, in de pooten van Mr. Finley, een vermaard Tuimelaar, die de gerenommeerdste Springers der Britten den palmtak uit de handen wist te springen, en die, door dien doodelyken Huuwelyks-kapriöol, de glaze Overrok van zyn doorschynende Eer te bersten sprong. ô Wat een ongemeene sprong deê die groote Tuimelaar, die voor over buitelende gerecipieert wierd door de kleevende bouten van Milady Mary, waar uit hy verrees als een dikgetakte Akteon. Dit illuster Geite-paar leefde tamelyk kuis en vergenoegt in 't begin, doch tamelyk onkuis en onvergenoegt in 't vervolg. Want dewyl Mr. Finley zo ryk was, dat hy ter naauwernood het Muziek-loon kon voldoen van een blinden Lierman; en dewyl Milady Mary zo overdaadig onderleid was van alles, dat zy een familie van hondert Domestieken kon uithongeren, wierd die schoone Dame genoodzaakt om haare Hennepe sprongen met Liefdesprongen te vergezelschappen, en haar Continence, die vyf a zes minuten had adem geschept, moest op nieuws, als een Broedhenne, duiken voor de gespoorde fatiguee der Londensche Kemphaanen. Mr. Finley, die nu en dan een Oog-getuigen was van haar mildadigheid in de uitdeeling der Matrimonieele Tiendens, speelde dikmaals, in steê van Buitelaar, voor Hovenier, en tragtte door het Windaas van Engelsche Reisjes de neêrduikende Hulstboom van Overspel op te winden. Maar te vergeefs. Want schoon dat hy dagelyks zyn Graanschuur, waar van het Dak, door de brandende winden van Minnaars lief koozingen, weggeblaazen was, dekte met Eike Stroohalmen, echter wierd Milady bevogtigt door de gulde druppelen van Danaé's Regenvlaag, en zy was zo onverbeeterlyk op het kapittel der Tucht, als de platgeneusde Monture van den Procurator Kapricornus, die, als de Vesting van Ilion, noch gestadig gerammeit word door overspelige Stormbokken. Doch ten laatsten kwam de Dood, geassocieert met de Natuur, den ontzenuwden Tuimelaar te baat. Milady, die altoos zo Scheutvry was, als een Passausch Officier, wierd gekwetst, en zy kreeg door de ongelukkige scheut van een Falconet, die met dubbelt scherp geladen was, een lichte quetsuur. Dit echter belette haar | |
[pagina 254]
| |
niet, om volgens gewoonte, met haar welgemaakte beenen en ronde deyen, het smalle Voetpad van een Hennepe Loopbaan te betreeden, wiens uit-einde bewaakt wierd door een ontvleest gespens, Scherminkel genaamt. Om kort te gaan, de schoone Mary viel van de Koord; doch, gewoon zynde achter over te vallen in de armen der Liefde, wierp zy haar hieltjes om hoog, en riep, als Psyche, om den Westen wind! maar, helaas! de Dood, die op dat moment, de Ordonnantie-wagt waarnam van het Noodlot, onderschepte die vallende Avond-star, ontlastte Mr. Finley van 't verwiszelen der Hoornen, en beroofde Albion, door een eenigen val, van de volmaakste der Koordedansters. | |
Courant-stof.Parys. Den 7. was zyn Majesteit te Vicennes op de jagt, en bleef te paard onaangezien het hard regende, waar door de Dames en Amazoonen, gants nat, en genoegzaam doorreegent wierden. Meêr dan eens heeft Hermes (ten tyde van het Gouvernement des Beijervorsts) diergelyke natte Dames en doorreegende Amazoonen gezien tot Ga naar voetnoot*Terfuuren en Boisfort, die druipende door de Zomervlaagen van dat wellustig Hof, naar het Paleis van Karel de vyfden retireerden; en die ruim zo dapper waren op de Minnekoets van Cytherea, als op het Slagveld van Pomona. Dat de Amazoonen altoos met vuuriger yver de voortplanting van het Menschdom, dan deszelfs uitroeijing hebben bevordert, blykt uit het Coquille-sprookje van Thalestris, de Koninginne der Amazoonen, die met een Renfort van vyf hondert schoone Juffers den grooten Alexander dorst uitdaagen. Met een brigade Oorlogs-juffers, waar van de allerzwakste, den dappersten Macedonier, vier voor uit gaf in het Schaak-spel van le Mariage. Ja Madame Thalestris won zo veel spelen van dien moedigen Monarch, dat zy zo ront als een Eikel was, toen hy haar congedieerde, en binnen de negen maanden verëerden zy aan den ouden eenen jongen Alexander, waar meê Alexander haar bestooken had op haar geboortefeest. Indien iemant begeerig is, om een Engelsche Amazoone te zien, die dagelyks geheele Scheepsladingen van Brîtten slagt, moet, tegens dat Emperos Stormklok twaalf uuren beijert, het hek van de Beurs bewaaken. En indien iemant begeerig is, om een Maas- | |
[pagina 255]
| |
Amazoone te zien, die als een Koninginne der Menschen-eeters, leevende Makelaars verzwelgt, moet zig addresseeren aan den Regtsgeleerde Kapricornus, die, als een Lyfeigen, door het handgeld van een goudbeurs aan die mededogende is vastgestrikt. De Ridder Grimaldi heeft in de Kapelle van zyn Paleis, de wandelstok van St. Josef, die men zegt gebloeit te hebben, toen die Sant met de H. Maagd trouwde, ten toon gesteld. Daar word niets vermist in den Inventaris der H. Reliquien, tot een wandelstok incluis: tot een Stok toe, die thans van hoedanigheid verandert, en eertyds gevreest, doch nu aangebeden word. Doch Hermes, die de uiterste eerbied niet gevoelt voor een kwastig Heiligdom, zou al zo lief zien, dat de Muider Argus daar meê de Benedictie ontfing, dan den Gryzaard van Leeuwenburg. Maar lykt het niet, genadige Leezer, dat het Heelal conspireert, om een stuk of brok te sauveeren uit de schipbreuk der outheid? Kent Hermes niet een gryze Dorp-weerwolf, die alle de oude panneelen der hedensdaagsche Apelleszen verzamelt, en die dezelve als een tweede Medea verjeugt door de Toverkelk van Gom kopaal en Veneetsche Terbintyn? kent Hermes niet een Vagabondeerent Antiquarius, die aan de lichtgeloovige Hazel-nooten in steê van Muskaat-nooten uitvent; die Glas in Cornalyn hersmelt, en die de kopere Otho 's dupliceert, gelyk een valsse Munter de Fransse Pistoletten vermenigvuldigt? ja, kent Hermes niet een vergulde Dommekragt, die alle de boeken verzamelt van het Jaar 1400; die dezelve in de Scheepskist van zyn Boekvertrek by een stuuwt; die dezelve zo min gebruikt als de bestraffingen van zyn Over-Rynssen Zielbezorger; die hy eenmaal 's Jaars bakeren laat in de warmte der Persiaansse Godheid; en die hy, als een geinteresseert Koorenbyter aan den dieren Tyd der Geleertheid tragt op te offeren? Op dit moment ontfangt Hermes een brief, geaddresseert aan de Lente-Zwaluw Sinjoor Argus, van den volgenden inhout.
Sinjoor Argus.
De Razerny versterkt de zenuwen des ligchaams, doch zy verslapt de werktuigen der ziel, en zy vereidelt derzelver pogingen. Uit dien hoofde, geduchte Man, attacqueer ik u met matigheid, ook kan een Kinds brein maar een schuimzel uitstaan | |
[pagina 256]
| |
Een groot Verstand verkiest altoos een verheven voorwerp voor zyn Kermis-roe. Zyn aldergeringste stof is een Hekeldigt tegens Kerk of Staat, en indien hy die twee Ga naar voetnoot†Helbaardiers des Dondergods niet aanranst, dan leest hy ten minsten de Naamrol op van de Overtreedingen des Menschdoms. Hermes nu, die maar een linker poot der berispers is, valt zomtyds op den verheven Ceder-boom des Koekoekdoms, en hy besnoeit de weelige takken van dat misbruik, dat veeltyts is vergezelschapt met de hartelyke vermaningen van Coups de Baton, of met de pynelyke ondervraagingen van de Kinkhoest van Napels. Waarom dan, O Koebewaarder van Mamatjes waterzuchtig Kalf, verwyt gy, aan Hermes de verhandeling van die vruchtbaare stof? een stof, die zo dierbaar wort Gedeguizeert onder de schaduw van een fyne Kastoorhoed, of onder 't verzilverde Oijevaars-nest van een blonde Paruik. Is het om dat hy uw de veelkleurige helm van Junos Pauwestaart heeft afgerukt om de kroon uws hoofds te versieren met Midas gryse Diädeem? schaam uw Argus wraak past geen ongevoeligen Bloed, en dewyl uw geest, zonder kennis, een zoort van zuure Room voortbrengt, die door de konstgreep van Hermis pen tot schuim is geroert, moet alles wat op den grond overblyft, worden voorgezet aan de oude Verkens van Muiden, of aan de jonge Biggen van het Y. Uw Vriend.
Gare L'Orage. |