Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
No. 30
| |
[pagina 234]
| |
leiding, en hy steekt de Bloedvlag op. O gelukzalig krygsman, die, als een geneesheer, uw tydgenooten ongestraft, slagt, en die, als een Advokaat, met een goet gemoed uw meedeburgers vernield! wie doch onder de getabberden, is zo roekeloos van een soldaat te dreigen, wie, onder de Borgers, durfd hem aanzien, en wie is er, onder de boeren, die niet zidderd op 't gezigt van een Ruiter als de blaaderen van een honderdjaarigen Eikeboom, getroffen door een fellen donder? wanneer een Ruiter of een soldaat, door een krygsmans Periode, een burgers kaakebeen uit het lid leest, wanneer hy een boer, zo blond en zo blaauw zoent, als een Paas-ei dat in Lakmoes geverst is, en wanner hy, door de Nyptang van een yzere vuist, deszelfs baktanden ontworteld, is het hen Gepermetters om te klaagen over die bittere zeegeningen? geenzints zegt Hermes. Doch is er een, onder duizend, die desweegen Justitie verzoekt, die word gebrogt voor een gelaarsden Rechter, gekleed in grys kamelot, het hoofd bedekt met een kort pruikje, den mageren gorgel besluijerd met een zwarte das, en een Haaneveer op de muts: (dit was de veld-equipagie van Cromwels Officieren, die, des noods zynde, zo wel konden prediken als vegten) die Prezident, met de graviteit eens Raadsheers, de beschuldiging hebbende aangehoord, Cendemneerd, den verongelykten Aanklaager in de onkosten van het Preces, en..... En het is tegens Elf oogen gedobbeld, indien de geharnaste Rechter hem de Resteerende tanden niet laat uittrekken. Niet te vergeefsch vergelykt Anubis de Wapenen by de quaadspreekendheid, dewelke de onderlingen Societyt verscheurd. De Oorlog is de koorts van een vryën staat. Hy is een felle na-Vorst, die deszelfs bloei verderfd. Hy ondermynd de gezondheid van een gemeene best, en hy verstikt, allengskens, deszelfs Leevensgeesten. De Oorlog is den Opwekker der begeerte, de Wegwyzer der gierigheid, het verval der Tucht, de Troon des gewelds, de Bron van Overdaad, het Koningryk des Roofs, en de vryplaats der moed willigen. O hoe onverdraagelyk is de Oorlog aan een vryën staat! Den Oorlog is een Zee van ongelukken, een pest die de lucht ontsteekt, een hertstogt der Roekeloozen, en een ylhoofdigheid | |
[pagina 235]
| |
die de aldergezondste inneemt, mee een woord, men ondervind dar alle de ondeugden opgeteikend zyn op den Naamrol des Oorlogs, want deszelfs krygsbanier word opgevôlgd door Tieranny, Goddeloosheid, Wreedheid, Verfoeijing, Onrechtvaardigheid, Verkwisting, Oproer, Verwarring, Muitery, Moedwilligheid, Partyschap, Verdeeldheid, Overspel, Onkuisheid, Dronkenschap, en diergelyke buitenspoorige Hertstogten. O hoe meenig stamhuis word 'er verwoest door een Officier? wiens zeissen scherper is dan dat van den tyd! hoe meenig schoone Weduwe word 'er opgeofferd aan de Oorlogs lans van een vuurvreeter! hoe meenige jonge Vrouw word als een andere Suzanna belaagd door stokoude Oorlogs-zondaars. Hoe meenig ryp juffertje voeld haar malsche Zomer-kars schenden door een gewaapenden Officiers-spreeuw! en hoe meenige Lelieblanke Non ziet het onbevlekte lam van haar kuisheid den hals afsteeken op het bloedig Altaar des Oorlogs-Gods. De Oorlog is een ombarmhertiger afkneevelaar dan een stadhouder geboortig in L * *, die met de vruchten van Abderâs Tuinders zyn uitgehongerde Ruspen heeft opgevoed. De Oorlog is grooter Kerkschender dan Denys, die den gouden baard roofde van Esculaap. Den oorlog is erger Brandstigter dan de vuurstooker van een glasblaazery. Hy is een meerder dronkaard dan een Engelsch Land-edelman. Hy is een vuuriger hoerevoogd dan den oude B * * n, die zelfs geen garnaals-korven versmaat. Hy is zo Familiaar met steelen en rooven als de Brigâde van Cartouche. hy is grooter Atheist, dan een Borgervoogd van Sch * * m, en hy is zô gemeen met een Partizan, a!s een Zalet-reekeltje Familiaar is met een nieuwmodische Kleermaaker. De oorlog opend de Barriere van schelmeryen aan de ontpoorterde Bankrottiers, en aan de vogelvry verklaarde Deugenieten; en de deugd en Eer zyn Kristallyne flessen, die van de vallende ziekte sterven, door het gehoszebos der Waapenen. Wat vervloekter verwoestingen heeft het helsch geschut, uitgevonden door Berthold, niet uitgewerkt? de historie van deszelfs Uitvinding luid aldus. Berthold de zwarte is een stofscheider, en volgens andere, een hoogduitsche Klooster-paap geweest. Die knaap verwaarloosde het merg der Godgeleerdheid, om het merg des zwavels te door- | |
[pagina 236]
| |
gronden, en hy doorblaaderde met meêr yver het wonderboek van Paracelzus, (wiens krankzinnige schryver als dan noch niet gebooren was,) dan de Ammonitie-gebeeden van zyn getyde-boek. Gelyk 'er nu zomtyds een doodelyk onweer ontstaat uit een Stilte, en dat 'er nu en dan een Baziliscus gebooren word uit het ei van een Weerhaan, desgelyks baarde Berthold langs een kopere vyzel, in steê van een pynstillende Exteroog pleister, een pynistillend Levens-poeder, waar meê de dood voor kwakzalver speelt. Doctor Zweitser toetste zyn geheime ongeneezelyke geneesmiddelen aan burgers en aan boeren, doch Berthold, die vry Genereuzer en ook min voorzichtig was, nam 'er zelfs de proef van. Hy vulde een Ansjovis-vaatje boorde vol van zyn superfynste Hasselts Buskruid, bedekte het zelve met een arduinsteene zark, plaatste zyn perzoon in het midden van dien Triomfwaagen, stak 'er den brand in, en vloog zo regelregt naar de punt van de piek van Canaryen, dat hy meêr dan drie vierde parten door de Lucht-Salmanders verslonden was, eêr dat hy, in spaanders hervormt, neêrwaards daalde. St. Barnardus van Gaalen is den Uitvinder geweest van yzere kastaanjes, Bomben genaamt. Lodewyk de veertiende heeft eenmaal, met die kraakende Muziek-nooten van Lucifer, die nooit Rebelleerende Brusselaaers geregaleerd, die noch tot Dato dezes Doleeren over den Paryschen moord van hunne onnoozele Kuikens. Een aan Hermes bekende Monnik heeft noch onlangs Portatieve ovens Geinventeerd, om daar in gaande en staande het Horsselenbrood te bakken voor de gehuurde doodslaagers. Ook heeft hy deegens uitgevonden die in de afweezendheid van derzelver Meesters, door konstwerktuigen, vegten. Hier op zullen de Bloodaards geen kleintje bikken, hebbende een zeekere Bischop met een van die betooverde klingen, noch onlangs in Duêl, een Luitenant Kolonel overhoop gestooten. Het lust Hermes om den Lof des Oorlogs te verkorten, en dat, om een kleine Lofreeden, tot opheldering der Duëllen, neêr te stellen. | |
De lof des Tweegevegts.Het is ter eere der Duëllisten, dat Hermes de volgende Oratie zal opdissen, het is uit die Consideratie dat zyn veder de vlugt neemt, en hy word door een edelmoedige Rezolutie voortgenoopt, | |
[pagina 237]
| |
om die Kampvegters aan te toonen, dat zy niet alleen ontaarden van hunner voorzaaten glorie, maar zelfs dat zy hun den eernaam van Edel, die niet verkreegen word door de Moordenaars Elle van een degen, maar wel door den maatstok des deugds, onwaardig maaken. Door een beschouwing van het tegenstrydige word de ondeugd geschift van deugd. Men kent het schoon door het leelyk, het licht door de duisternis, de waarheid door de leugen, en de dapperheid door de blooheid. Dus redeneert men over het zo misnoemde punt van eer, door deszelfs misbruik daar regelrechtstrydig te stellen. By voorbeeld. Het is een eer dat een Zoldaat dapper, een Rechter onomkoopelyk, een Geneesheer voorzichtig, een Advokaat eerlyk, en een Koopman oprecht is. Doch wanneer een Zoldaat iemand, op een schelmsche wyze Attaqueerd, wanneer een Rechter tweezydig handeld, wanneer een Koopman bedriegelyk is, wanner een Advokaat twee Partyen bediend, wanneer een Geneesheers onkunde in 't oog loopt, dan ziet men zo groot onderscheid tusschen die Confraters, als 'er onderscheid gezien word tusschen een man die waarlyk braaf is, en tusschen een spitsboef, die tegens de weêrloozen een Querelle d' Allemagne zoekt. De Fabel-dichter verhaald ons, hoe dat eertyds een schallebyter zyn vuiligheid wierp op het fluweele Kamizool van God Jupyn, die dat afschuddende, desgelyks de eieren van zyn Arend (Jupyn is de eerste noch de eenigste niet, die arends eieren uitbroeid) kwam te breeken. Zoo gaat het met de Duellisten, die willende een klein verwyt Repousseren, het Arends-ei des dierbaare levens verpletteren, en, die dan noch dikmaals dat Treurtonneel bezoetelen met het bloed van eenen onnozelen Seconde, die (par complaizance) schipbreuk leid in dat Ongefondeerd Krakeel. O hoe verschrikkelyk is 't wanneer Anubis een dollen Hartog beschouwt, die het yzer, dat uit het ingewand der aarde opgewonden word, gebruikt om zyn Broeder te slachten! is dat een heldendaad, is dat een staaltje van uw Manne-moed, om uw als een blooden haas te doen zien in den Maaneschyn, of om als een Moordenaar een eenzaame plaats uit te kipppen, en aldaar uw vrind te laaten met het Lancet van een kraakeelyzer? of mag men met een paar bezwangerde duivelsfluiten victorie te schieten over het ontydig sterflot van uw Tydgenoot? | |
[pagina 238]
| |
Daar is naauwlyks een Winkelknecht, een Droogscheerders Jongen, of een naar de Paardemest stinkende stalbok, die zyn Eer (die zo delikaat is als de Hom van kabbbeljaauw in het laatste van April) niet verdeedigt met een mes, een Schaar, of een Beezemsteel. Doch boven al bestudeer eens een versch gekipt Officiertje, wiens hooft gesiert is met een Haneveer, gelyk een Muilezel van Anvergne, die roode kouszen draagt, gelyk een Ojevaar, en die gestadig naar zyn Degen tast, gelyk een nieuwgemaakte Helbaardier; die kraane-moorder laat zig, door den Leiband van Eer leiden op het slachvelt, en hy versmoord, eêr dat hy noch water kent, in de verdoemde Put van Eer. De eerste Duellisten waaren slaaven, misdaadigers, en Schermmeesters, die gelyk als de Officieren van Cartouche, galg en Rad verdient hadden, en geenzins Edelluiden, Officieren, of Borgers. De Koffi-kolleure Mooren, en de in een Bataille overwonne Trosjongens, wierden eertyds gevonnist om met malkanderen te Duelleeren: die nu het geluk trof om zyn Landsman over hoop te douwen, wiert Geabsolveert, doch hy moest in de Qualiteit van Schoenpoetser, zyne Heeren en Meesters te dienen. Wat dunktje, Heeren Duellisten, is uwe Chimirigue Eer niet gesprooten uit een Adelyk Stamhuis? zieje niet het Edict van Louis de groote, als in een Engelsch Spiegel-glas, de belooning van een Tweegevegt? de Rechter met den zwaarde blaast het hooft af des Verwinnaars, en den Overwonne wort met de beenen aan de Galg opgeknoopt. Is het, (onder andere) niet belagchelyk, wanneer men een kleine Menscheneeter ziet harrewarren, over de verroeste punt van een stopnaald, over de uitlegging van een dubbelzinnig spreekwooord, over den voorschoot van een Kikker-steegsche Prinses, over den dronk van een dronke gezontheid, over het vertrekken van een kaart, over het rollen van een Dobbelsteen, en diergelyke wichtige Stof? hy verändert gestaadig van koleur, als een Kamelioen, hy braakt vlam en puinsteen, als den AEtna, hy vloekt en band, als een valsche Speelder, hy snorkt als een schichtig Paard, en hy zwelt als een Pad. Doch zo ras springt de Vogtel niet uit de kleerkas, of hy steekt zyn Couragie in de scheede, en hy verbleekt als een valsche Munter op 't gezicht van een ketel vol snikheete Raapolie. | |
[pagina 239]
| |
Zo het nu al eens gebeurd, dat men 'er een ontmoet, die na het uitbraaken van een scheepslaading G * * doomes, Sakk * * n, Mort ***s, en de D ** haalme en voermes, de koot durft staan, en die dan een kleinen douw door zyn Wanbes krygt, O dan bespeurt men, dat die Kabouter niet meêr bezit dan de vergulde bast van Bravoure! dan schreeuwt hy op 't gezicht van een Chirugyn, als een Pelgrim op 't gezicht van een Bandiet! dan moet hy behandelt worden als een versche Kraamvrouw! dan beeft hy op de minste vermaaning van een Koorsje, als een Hoogduitsche Spooknar, die in den Maaneschyn een zwarten Waterhond ontmoet. Hermes houd staande, dat het min gevaarlyk is, om een diergelyk Rodomontje te zien opzwellen, dan om een Leg-henne te hooren kaakelen. Indien alle die Cyclopen en Verslinders van glasblaazeryën Gepulverise ert wierden in een Mortier, daar zou niet een half Once Oorlogs-Snuif-tabak uit voortkoomen. Echter, schynt het, wanneer hun Rechter vuist gewaapent is met een Pints-beeker Suranson, dat de dood zelfs verschrikt is, om het wit te aanschouwen van hun vergramt gezicht. Doch beproef hun Helden-moed eens in een Bataille, toets die nagebootste Couragie eens in den vuurigen oven van een Beleegering, O bloed van weerwolven! als dan zal het Musiek der kartouwen, het Schuiffelen der Veldslangen, en het rammellen der Musket-kogels, zodanig de vlugheid hunner hielen opwakkeren, dat zy gantsche Bosschen doorkruissen zonder stam of Blad te zien. Maar indien het u ondoenlyk is om te konnen adem haalen zonder krakeelen? indien je geen dozyn Kievits-eijeren kooken kond, zonder den Vogel te laaten zien? volg dan het doorluchtig voorbeelt van een Marquies de Crequi die, tot Maintenue van de Eer der Fransche Natie, den Bastert van Savoijen, tegens het groen Tapyt van Pomona vastspykerde. Volg het voorbeeld van Breaute, die zyn Vyand Lekkerbeetje van de Merrie bloes. Volg het voorbeeld van den Ridder Baijart, die den Spaanjaart Sottomajor kraakte als een bittere kraakamandel: of liever, volg het voorbeeld van den Argus die zo Genereus het Duelleeren ontwykt, zeggende; dat hy een Winkelier, en geenzins een Shermmeester Gebooren is. | |
Betrachting over een Bezemstok. Zynde een Overzetting. | |
[pagina 240]
| |
Deeze enkelde stok, die tegenwoordig zo verachtelyk in een verwaarloosden hoek legt, heb ik eertyts in een bloeijenden staat gekent, staande in een groen Forrest. Hy was vol van Sap, vol van blaaderen, en vol van Takken; doch thans zou een woelend Man, te vergeefsch, speelen met de Natuur, indien hy dat verdorde pak van Telgen weêrom wilde vastbinden aan dezzelfs sappeloozen stam, 't is nu op zyn best de averrechtze zyde, een boom 't onderste booven gekeert, de takken in den gront, en de wortel in de Lucht; nu wort hy behandelt van ieder morsig Slonsje, gedoemt tot slobbig werk, en, door een Wispeltuurig Nootlot, beschooren, om eens anders dingen te kuisschen en om zelfs vuil te blyven. Ten laatsten, in den dienst der dienstmeisjes versleeten zynde tot het stompje toe, wort hy op straat geworpen, of men ontsteekt'er 't Vuur by. Wanneer ik dit beschoude, zuchte ik, en ik sprak aldus, Waarlyk een sterffelyk Man is een Bezemstok! de Natuur zend hem vermaakelyk en sterk in de weerelt, in een welvaarenden staat, draagende op zyn hooft zyn eigen hair, de eige telgen van deeze redelyke Plant, tot dat de Byl van Onmaatigheid der zelve groene takken heeft besnoeid, en hem verlaat als een sappeloozen stam: als dan neemt by zyn toevlugt tot de konst, en hy zet een Paruik op, zich zelfs waardeerende over een onnatuurelyken bundel van hoofthairen, over al bedekt met poeder, dat noit gegroeit is op zyn hooft. Doch indien nu deeze Bezemstok zich wilde aanmaatigen om op 't Tonneel te verschynen, over al met stof bedekt, als hy de slaapkaamers der bekoorelykste Dames geveegt had, als dan zouden wy zyn Eidelheid bespotten en verachten. Wy zyn Partydige Rechters van onze eigene bequaamheden, en van de zwakheeden van andere. Maar mogelyk zulje zeggen, dat een Bezemstok een Zinnebeeld is van een Boom die op zyn hooft staat. Ei lieve, wat is een Man, dan een Schepzel 't onderste booven? zyne dierlyke Eigenschappen zyn gestaadig geklommen boven zyne Redelyke, zyn hooft staat ter plaats daar zyn hielen moesten zyn, hy wroet in 't stof en in d'Aarde! en echter, met alle die gebreeken, geeft hy zich uit voor een algemeen Hervormer en Verbeeteraar van Misbruiken, en een Wegdoener van Bezwaareniszen; hy harkt ieder morzig hoekje der natuur om en tom, hy brengt in 't licht de alderverborgenste verdurvenheeden, hy doet een Wolk van stof ter plaats opryzen daar geen stof is, en hy heeft een groot deel in die bezoedelingen, die hy voorgeeft weg te zullen veegen: zyn laatste daagen worden versleeten in de slaverny der Vrouwen, en doorgaans in de zoodaanige die het alderminst verdienen' tot dat hy, versleeten tot het end toe, gelyk zyn broeder de Bezem, of buiten de deur geschopt, of gebruikt wort om een Vlam te ontvonken, waar by zich een ander warmt. | |
Waarschouwing.Hermes zal in navolging van den grooten Defideer, die zo sierlyk den Lof der Zotheid gepent heeft, desgelyks den Lof der Bedelary (die thans zo algemeen is als de Scheurbuik onder de Matroozen) toekoomende Week behandelen |