Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
No. 29
| |
[pagina 226]
| |
de vreedzaame bezitting om bruilofs-gedichten te berymen, heb ben Geursurpeerd. Om dies wil (zegt hy) Dat het een Zotskap is die een onprofytelyke zonde nagalloppeerd. Want een omgekogte Engelsche Oog-getuigen, die met een vry gemoed, tegen zyn beterweeten, een aan hem onbekende zaak, met een Waarheids getuigenis Assisteerd, word die niet beloont? een Dame van een twyffelachtige kuisheid, die, zeven en zeven maal daagsch, haaren Mainteneur bedriegt, word die niet beloond? en Argus, die alles te koop veilt in het uithangbord van zyn Tytel, doch wiens papier-winkel zo vol geest is, als de Goudbeurs van een Spaansche Vendrig vol hollandsche dukaaten is, word die niet beloond? en een..... En een Inleiding is als een stalkaers, die de Leezers wel verligt, doch die ze verder leid dan het noodig is, derhalven doet Hermes afstand van zyn Inleiding, om als een tweede Oedippus het volgende raadzel op te loszen. Wie is de Adelykste der redelyke schepzelen, de Vrouw, of de Man? Indien Anubis een dubbelde tong voerde, als een baatzuchtig Rechtsgeleerde; indien hy links en rechts kon schryven, als een eerloos pleitbezorger; en indien hy de welspreekendheid bezat van dien Romeinschen Orateur, wiens spraaklit en handen wierden vastgespykerd tegens de Pillory van Romulus Ga naar voetnoot*Redeneerstoel, als dan was er kans, om de Ziels en lichaams eigenschappen des uit klei geboetzeerden mans, naar waarde af te maalen. Doch dewyl zulks niet kan zyn, zal hy echter met die pen, die zo zeedig de feilen dezer Eeuw door de vinger ziet, 'er een onvolmaakte schets van ontginnen. Hoe heerlyk verscheen de eerste Man, die uit de aarde gevormt, door zyne algemeene Moeder de Aarde niet als een jong geboore wicht, maar als een volwassen Man gekoesterd wierd. Hoe onbegrypelyk was zyn eerste Meesterstuk, wanneer hy tot zyn Huisvrouw zyn Dochter uitkipte, die hem, pas na haar geboorte, vereerde met een zoon en met een Neef! Hy was een Koning zonder Hooftstad, hy was een Lydier zonder Goud, en hy was een Hoog-leeraar die geen Hooge-school bezogt hebbende, de eerste Land-school, waar in hy zo veel Toehoorders als 'er toen ter tyd menschen waaren, heeft opgerecht. Hy was een | |
[pagina 227]
| |
Afgezant, die daagelyks de aldergewigtigste zaaken met de Engelen verhandelende, en die trachtende alles te doorgronden, in een oogenblik, de zuil van zyn wysbegeerte in puin zag neêrstorten. Toen wierd de wyste der stervelingen verleid door de tastelyke leugen van een vrouw, en, door het smaaken der verboodene vrucht, verloor hy zyn Heerschappy. Toen wierd hy verschopt uit zyn gezegent groen paleis, en hy heeft, herschept zynde in een Akkerman, zo lang den buik van zyn Moeder de aarde, met de spade van Naberouw doorwroet; tot dat zy hem, als den verlooren zoon, geherbergt heeft in haare Ingewanden. Dat gaat wel Hermes, maar die toon is al te hoog voor uw laage velt-fluit. Die styl is boven het bereik van uw Konstpinzeel, en past beeter aan de fenix veder van T * * d, aan de duiveschaft van B* * n, of aan de hoogdraavende Muziek van een Hoog-leeraar der Welspreekendheid, dan aan 't Orakel van Hermes, die pas over eenige sprookjes der zeven doodzonden, of over eenige Courant Periodes als een Muider Uil, Papegaajen kan. Links om herstelje dan, O zoon des dondergods! en wyk geen duimbreet uit uw gewoone Toverkring. Dat de blinde Tirezias de baan ruimt voor een Arends verrekyker is in den haak; en dat een vrouw, die van de achtbaare Rechtbank des mans Dependeert, minder word geschat, Consteert. De Man is niet ter liefde van de Vrouw, maar de Vrouw is ter liefde des Mans voortgebragt. Een Haagsche Kermis-pop die min nut dan vermaak geeft, is geen overnoodzaakelyk stuk huisraads; en de vergulde Kalfs-leere band eens boeks, word altoos geringer geächt aan het boek zelfs. Alle de geschaapendheeden worden goed genoemd, de Vrouw alleen uitgezonderd. Niet om dat 's Mans uitsteekendheid aan de Vrouw ontbreekt geenzins, maar wel om dat hy zo veel trappen hooger heerscht dan de Vrouw. Een oud Leeraar beweerd, schoon vry verwydert van den zin; dat Adam door een konstgreep in slaap is gezust om dies wil (zegt hy) dat het hem wakker zynde, veel moeite zou hebben gekost, om die Medgezelinne te accepteeren. De Wysgeeren Secondeeren die grilzieke stelling, en zy zeggen: dat de Vrouw een overnoodzaakelyk Kwaad is, welk kwaad de Man liefkoost door een drift der Natuur. Ja de goddelyke Plato, die | |
[pagina 228]
| |
zo wel als Hermes, in de lieftallige Eigenzinnigheid van die bekoorelyke snapsters, Geverzeerd was, onderzoekt de Dames zo scherp, dat het zus of zo staat, of hy ze plaatzen wil in 't Zalet of op 't Stal, onder den rang der redelyke, of onder 't getal der onredelyke dieren. De Heidensche Dichter Aristophanes (hoe veele Heidensche Dichters waszen nog dagelyks hunne Uils-pluimen in Amstels zilvere plassen!) zingt aangeblaaze door een Poëetischen yver, dat is door een dollemans luim; dat de Vrouw een kleine dwaaling der natuur, of een gering abuis der Multiplicaite is, die, by gebrok van natuurlyke warmte niet stollen kon tot de Volmaaktheid des Mans. Aristoteles, toen hy zo grys begon te worden als een Duif, toen hy zo verrimpeld als een Engelsche Pipping, en toen hy zo onmachtig was als de zoete praater Balzac, noemt de Vrouw, ten opzicht van haare bevallige ondeugden, een Monster. Zo het geoorloofd is om een huid zachter dan Fluweel, gladder dan Yvoir, en warmer dan een borstlap van Zwaanen dons, voor een Monster te schelden, dan is de Vrouw een aantrekkelyk Monster. Salomon, die als een gierigaart alles beminde wat hy zag die, als een Zimpzon trouwlooslyk verraaden wierd door een Vrouwen Parlement, en wiens Ebbenhoute liefde, geaccompagneerd was met een ongeoorloofde Wreedheid, zegt; Ga naar voetnoot*dat 's Mans ongeregtigheid aangenaamer is dan een Weldoende Vrouw. Ja de leeraar Benavontuur, die zo goet Vrouws was, als Clemens goed Ianzenists is geweest, schreeuwt; dat de Vrouw den Man, dien de Duivel zelfs niet durfde verzoekken, verleid heeft! Dat gaat wel Kabouter, maar ik zie Fillis, uw Lieve F llis! wiens eene hand de Myrte-krans der Liefde, en wiens andere hand de Schoolmeesters plak van Ontzag voerd, zoetjes naaderen. Schoon zy u bemind, echter verzaakt zy haar sex niet. Een Minnaares is nooit onverschillig, zy haat of zy lieft. Vrees het eerste als de dood, en streel het laatste als uw leeven. Neen Ink-ty keer op d'echten weg:
Schoon Zangers in verdichtzels groeijen,
Men mag, schoon voor den wind, niet al te schielyk roeijen.
Het eerste was verzierd, 't is waarheid die 'k nu zeg.
| |
[pagina 229]
| |
Een Vrouw bezit, als in Erfpacht, de Majesteit van Juno, de schoonheid van Venus, en 't verstand van Minerva. Dat zy door den Man aangezogt word, is geen gering teeken van haar verdienste. Want hy, die zo wys wil zyn als een Socrates, zal immers niet trachten naar de bezitting van een Amersfoordsche. Diamant, noch naar een Bouquet van vergulde looveren, Neen het is de bezitting van die schoone die hy beöogt. Een bezitting die hem waarder is dan de paarel-traanen van Ormus, de speceryen van 't Gelukkig Arabien, en de Diamantmynen van Golconda. Maar, helaas! hoe bitter word dat volmaakte schepzel, de Vrouw, door dien Sarmatischen dwingelant, de Man, mishandelt. Hy is altoos de eerste die aan haar zyn Liefde Declareert, hy bespringt, en hy bedriegt haar, en echter blyft hy op dezelven trap van ontfankelykheid, als hy was voor het verraad. De Vrouw, die geen andere misdaat begaan heeft, dan dat zy een Man beminde, die op ziel en op zaligheid zwoer van haar nooit te verlaaten, word op het alderbest aangezien met schuuwheid en onverschilligheid, en op het slimst met smaad en bespotting. Wanneer een Juffer met de Couragie van een Amazoone, de Verliefde stormen af slaat van een Maas of Amstel-Tamerlaan, die de Bloetvlag opheischt om haar te verschrikken, dan wort zy gebrandmerkt met den haatelyken bynaam van een ongevoelige en koele Winterpoes. En wanneer zy haar zwak mosselscheepje, dat niet behoorlyk Gevictualieerd is voor een lange reis, wiens kruit-kaamer vochtig, en wiens manschap met scheurbuik geplaagd is, met verdrag overgeeft, dan plondert hy aanstonds als een Zeeroover haar Kajuit, ontkleed haar tot het Hemd toe, en legt alle haare bevallykheden aan de Ketting. Wat waagt doch een Man in zyn onderneeming? want indien de gestrengheid van een Dame sinceer is, dan verliest hy, door die onderneeming, geen achting. Indien de Juffer een schynheilige is, dan gelukt zyn aanslag. Doch laat ons eens van vooren af aan, die schoone Paradys-vogel, voor Hermes gestrenge Recht-bank doen verschynen. Is de schepping niet begonnen door de aldergeringste voorwerpe, en is zy niet geeindigt door het adelykste schepzel de vrouw? de vrouw, als zynde het laatse werk der schepping, is waarlyk | |
[pagina 230]
| |
het waaragtig Toon-beeld der Volmaaktheid, het puik-juweel des Deugds, en het jongste Meesterstuk der Natuur. Is de Vrouw niet gezegent met de gift van een verheeven geest? bezit zy niet een ongemeen vlug Oordeel? heeft zy niet een Delicatesse, zo teeder als het duifje van Anacreon? een geheugen zo bestendig als dat van den Prins Picus, en een begrip zo zinryk als de antwoorden van Hendrik den vierden? de wet, die een grondige bevatting heeft van haar ziels en Licghaams vermoogen, ontslaat die de Vrouw niet eêr dan den Man, van haar Servituit van onmondigheid, en Qualificeert haar die niet vroeger tot de voortplanting des Menschdoms: De Hugo de Groot van Athene, de eerlyke Socrates, die patroon der goede Mannen, die van den duivel met de pillegift van Xantippe beschonken was, zegt zeer aardig; dat de Deugd der Juffers van beter alloi is dan die der Mannen, alzo zy de gestadige stormen, die tegens haare kuisheid ondernoomen worden, moet repousseeren. En zo het al eens gebeurt, dat de kuisheid, door het continueel stooten en rammeijen der stormbokken afgemat, haar overgeest, als dan mag een Juffer met waarheid zeggen; dat een Dame, die in Cupidos Tweegevegt in 't onderspit geraakt dubbelt leeft. | |
Tandem bona Causa triomphatMaar laat ons de Oudheid (schoon die zomtyds zo kaal van hooft is als de Rosse Marie) eens by 't hair trekkken. Heeft Aspasia de Wysbegeerte niet zo opentlyk Gedoceert als Madame Chinane, die aan de halfwassche Y-Tritons het kleevend Nachtgeheim der natuurlyke Sofie ontdekt? was Tullia Ciceros Dochter zo welspreekende niet als Mademoiselle Corelli, die zo volkomenlyk drie hooftdeugden, glorie, Boosheid, en Gierigheid bezit? was Cornelir niet zelfs de Fransche Gouvernante voor haare kinderen, en geest Madame Zeegroen niet een diergelyke opvoeding aan haar éénige Dochter, wanneer zy die opoffert aan de Conversatie van Madame Trouvé, die gelyk een Oostindiesch Retourschip geparfumeert is door den reuk van Nootemuskaaten en Arak? was het de teedere Sapho niet die het eerste Saphirisch Veersje heeft gedicht, en heeft de Poeetersse * * niet eenmaal een Herders-lied gesmed, zo delikaat van pit als een vermolzemde Okkerneut? Is er niet een vermaarde schilderes geweest, ten tyde van Varro, en is Hermes niet bekent met de blonde Flavia, die vry gemak- | |
[pagina 231]
| |
kelyker den omtrek van een naakten Apollo begrypt, dan den omtrek van een Peoni-roos! Zo men de Juffers verwyt, dat 'er onder de Mannen Apostelen zyn geweest. Fiat, zy hebben Sibyllen gehad, en Meisjes konnen, onder 't Faveur van een Ledikants Ga naar voetnoot*Drievoet meesterlyk Orakelen uitstameren. Telt men onder ons wakkere Generaals, zo veel te beeter, zy koomen met haare Amazoonen te veld, en Hermes zou die half-naakte Heldinnen, in een kamer, die met nooteboome Rust-beddens voorzien was, wel durven opsluiten met de dapperste Mannen, ja (zo het een weddingschap is) waagt hy de Maagd van Orleans teegens twee Hertoogen van Ormond. Semiramis, Irene, en Tomire dorsten wel schrylings het paard van staat beklimmen, en Maria van Hongaryen, Elizabeth van Engeland, en Olymphia Maldachini zouden gemakkelyk Machiavel, dien staatkundigen geheimschryver van Florence, een beentjen hebben gezet. In 't kort om een einde te maaken van deeze lankwerpige Text, laat ons maar stilletjes bekennen, dat de Vrouwen in alle Exercitien de Mannen de Loef afsteeken en een Man, die zyn gebaarde Eigenschap boven het Jufferdom opveizelt, zoekt het Wan in de Decoctie ketel der Natuur. | |
Hermes Droom voorgestelt als een Raadzel.Hermes droomde dat hy een sneeuw-wit kerkgebouw zag, toegewyt aan de Goodes Ga naar voetnoot†Aphrodite, en gestigt uit een éénig stuk yvoor; in het midden van deez' Tempel stont een belommert altaar dat het zelfde Effect deê in in dit gebouw als de schaduw doet in een konst Tafereel. Het verwulfst des Tempels was zo helder als de Middag-zon, doch het koor was zo duister als het Paleis van de slaap, en geen scherpziende oog kon deszelfs binnenste doorbooren. Het alderkostelykste dat de Zee of de Aarde voortbrengt was onvolmaakt, vergeleeken by deez' heerlyken Tempel, en het Romeinsch Pantheon scheen een Mols-hoop by dit gebouw. De verrukte Anubis beschouwde met de blikken der Verwondering de Achitectuur van dit Meester-stuk, wanneer een oude Tovenaar hem naderde, en in Confuse woorden de volgende Profecy uitgalmde; die heerlyke Tempel, o zoon der Gooden; zal door de aardbeeving van uw Liede achter over vallen. | |
[pagina 232]
| |
De Londensche Postyding zegt ons; dat Mr. White een Wig, door een Torys Drukker den das van den hals gescheurt is. Een Parlements verkiezing die met Das scheuren begint, zal met kleer-scheuren eindigen, te meêr als de Letterzetters de drukpers verlaaten, om met een ombarmhertige handpers de windpyp der Wigs te streelen. Monsieur Barbin de fransche. Poëezy-drukker verbeelde zig dat hy Participeerde aan 't verstand van die Dichters, wier werken hy drukte, en Hermes zou, zonder veel moeiten, zyn Leezers een Nederlandschen Barbin konnen aantoonen, die zulks, met even zo veel schyn van waarheid Sustineert. Een drukker die zig Airs geeft is zo gevaarlyk als een Schermmeester die met een Punt aan zyn Degen loopt; en hy is ruim zo hoovaardig als een Apoteekers Zyworm, die in een Medicinae Doctor vervelt is. Een schryfpen in de Vuist eens drukkers is zo gevaarlyk als een schaar in de hand van een onnozel Wicht; en een Man, die 't gewigt van zyn Pen, of de kracht van zyn Ink niet kent, vergeeft zyn zelven in steê van zyn Vyant. Ziet deeze periode op de Voorreeden van een drukker, en op het advertissement van een Land-poëet, Sinjoor Hermes? vraagt Jonker Vraag-al. Ja, zegt Hermes, en hy sommeert den Laatsten om in Rym en in Onrym zyn onschult te bepleiten, mits dat het poëetisch gekakel verzelt is met een versch Ei vol aardigheid. Hy zal dan met verlangen die Apologie, tot nader Onderrechting te gemoet zien, want schoon hy bewust is, dat de Drukker graag al de Doopvisch (tot de walvisch inkluis) op het Teljoor van zyn Drukpers zou sleepen, en schoon hy weet, dat de Land-dichter ruim zo veel lust heeft na het goude Beeld des Keizers, als na een Boek met kopere slooten, echter is Hermes onkundig in de wezendlykste punten van hun letterlyk en baatzuchtig geharrewar. Hermes, die zo vreedzaam is als een oude Kapucyn, zal toekomenden dingsdag den vloek der waapenen afschetsen. |