Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
No. 26
| |
[pagina 202]
| |
zyn Vader, en dat de Armoede zyn Moeder is, omhelst hy de Hermafroditische eigenschap dier beide tegenstrydige personagien. By voorbeeld. De Min is altoos behoeftig, en in steê dat hy zo hoog zou kleuren als de Roozen-mond van de vrolyke Fulvia, is hy zo bleek als de lippen van de nydige Ida. Hy loopt met naakte pooten, als een Barvoeter; hy word door de zon geroofd, als een Arabier; hy is zonder een vryplaats, als Cain; hy slaapt op een harde plank, als een Boetdoender van La Trappe; hy is zo naakt als Ga naar voetnoot*Meszalina, wanneer zy met twee vergulde koraal-stiften pronkte in Lyciscas cxcercitiezaal; met één woord hy manqueert alles, uitgezonderd een Duive-bakje. Maar aan den anderen kant zweemd hy natuurlyk op zyn Papa de God des overvloeds. Hy loerd als een Woudpaap, om een schoon, welgemaakt, en teder voorwerp te verraszen. Hy is zo stout als een Krygsman, zo ondernemend als een Actionist, en zo onvermoeid, als een Koopman. Hy is de Opperjager van Diones belommerd foreest, en hy is zo doorzichtig als een gespikkelde Lynx. Hy is een diepzinnig Wysgeer, echter doorgrond hy zelden der zaaken oorzaak. Hy is een ontvonkte Dichter; hy is grooter Quakzalver dan een adelyk Badstoof swetszer; en hy is een beter Sophist, dan de Leermeester van Alexander. Hy is (om eigentlyk te spreeken) niet sterffelyk. Zomtyds wanneer zyn kruiwagen over een zagt Voetpad loopt, is hy zo levend als een hert; tegens den middag krygt hy de stuipen; hy sterft 's avonds, doch hy verryst, met een diadeem van goude stralen omcirkeld, gelyk als de morgenstond. De oude Zangers noemen den Mingod een kind der duisternis, en een zoon des nachts. De zommige zeggen, dat zyn vader de Uitvinder is geweest der oneenigheid; en veeltyds word zyn Bolderwagen opgevolgd van Smart, Yver, Vyandschap, Zwakheid, Graveel, Koorts..... Ja hy is zelfs een Patient die geballast is met meerder kwaalen, dan het Hospitaal der fransche Invalides, of het heerlyk gebouw van Chelsea, dat Karel de tweede opgeregt heeft voor de verminkte vuurvreeters van Mavors. Hy is moedernaakt, want hy verbergt niets aan het voorwerp | |
[pagina 203]
| |
van zyn tederheid. Zomtyds bewaard hy zyn geheim als een Voszenvanger; en zomtyds is hy zo standvastig na 't genot, als de Verkragter van Thamar. Hy is een kind, dat geen reden kend, hy is blind, want hy onderscheid nooit de feilen in zyn Vrindinne; door zyn vleugels ziet men dat hy onbestendig is; door zyn toorts word het geheel All in vlam en vuur gezet; en zyn pylen zyn ongeneezelyker dan die van Hercules. Met één woord, hy is een echt kind der Behoeftigheid, en een zoon der onbescheidentheid. Maar Hermes (zegt de tedere Fillis) wat is ons gelegen aan die onderscheide bepalingen van den God der Liefde? onderrecht de Juffers liever, waarom dat hy maar door een klein getal van verliefde Pelgrims genoten word; en waarom dat hy niet duurzaamer is, dan het leeven van een Muskes-roos, of de Zonneschyn van Margareta 's goede Luim? Hermes zal hier op (als die een punt van Eer heeft opgesteld om niet te konnen weigeren aan zyn Fillis) maar alleenlyk dit zeggen; dat hy dikmaals zevenmaal 's nachts zyn warme, doch ongeruste Rustplaats verlaat, en dat tot welstand zyner tydgenooten; doch hy ondervind, dat het met de Reformatie der zeden gesteld is als met een rouwhairige Castoor-hoed, die, dagelyks geborsteld zynde, wel toeneemd in glans, doch die ook afneemt in wol. Maar Hermes zegt dit niet ten opzicht der Juffers. Geenzins. Want die tedere zielen zyn altoos bereid om heilzâme indrukkingen te ontfangen, en zy worden zelden, (gelyk als die gebaarde dwingelanden, de onbepaalde Huis-tierannen) geslingerd door Eerzucht, onbescheid ofte Jaloezy. Wanneer een vrouw aangesprooken word in een styl, die zy bevat, dan zal zy als een vink naar goeden raad luisteren. Derhalven zal Majâs zoon, voortaan zyn invallende gedachten laaten speelen op de juffers, en hy zal de meêgeevende en buigzaame schoonheden, tot die volmaaktheid, waar toe haar de natuur geschikt heeft, trachten te kneeden: dat is tot een heerlyk voorwerp voor ons oog, en een aangenaame Medgezellin voor ons leeven. Doch hy zal echter de geringe feilen, en de zwakheden van die zachtgewolde Lammeren niet over 't hoofd zien; want een naauwkeurig onderzoek is de verzekerste Sauveguarde voor der zelve kuisheid en onschuld. | |
[pagina 204]
| |
Helaas! indien de mannen geen erger vleijers waaren dan zeker Joodsch Geneesheer; en indienze zo oprecht waaren als een Haagsche Mei-boom, als dan zouden de Dames nimmer buitelen over de Limoen-schillen van een bedorve Inbeelding, welke inbeelding sterk zweemd op zotheid. Wanneer Mejuffrouw Kaarsschoon de stikziende oogen begon te begooghelen van jonker Schemerblint veränderde die Rosgehairde Kamerpoes aanstonds in een Partische Herderinne. Honderdmaal in een oogenblik Examineerde hy zyn zelven, wat 'er aan scheelde, dat die Levietische Zonnebloem, die bleeke zilvere Maane niet aangebeden wierd, in het postuur van een Honorabele amende pleger, dat is, in 't bloote hembd, de wastoorts in de vuist, en op de naakte knien? moet ik leeven, of moet ik sterven? vroeg hy aan die Goudkleurige Armide. Ja hy opende nimmermeer, een Keivits eidje, of Madame wierd Geconsulteerd, wegens de meenigte der Zout-korrellen, waar meê het geconsumeerd moest worden. Wanneer zy door een grimlach den hemel van haar blikken opende verviel zyn fierheid lager, dan de Couragie van een Weerwolf, als de betovering van zyn Wolfwording Expireert; en één éénig opslag van een paar oogen zonder winkbraauwen ontwapende alle de voornemens van dien verliefden justiniaan. Ten laatste wierd dit Meisje, dat haar liet frommelen en kreuken, gelyk als een gesteve Kamerdoeksche voorschoot, zo glorie ziek, als een fransche Kamenier, die gekroopen is in de gecasseerde japon van haar Maitresse; en zy ontfing (met een Air van majesteit) die hulding, waar meê zy hem pynigde, als een Leenman. Mariâs hoofd begon te draaijen als dat van een jonk paard, het welk ongeblint omloopt in een Rosmeulen; zy kende min haar zelve dan de jonge Lais, die van de melkdistel des hoerdoms, door het windaas van Hymnus, is opgeveizelt tot den Hulstboom des Huwelyks; en aldus zag de Rechtsgeleerde zyn verwaant hoofd bekranszen met een Matrimonieele Zotskap vol Narren-bellen. Doch, na dat het Melkmeisje vergood, en dat de Adelaar losgelaaten was, begon men te zien, dat hy niets had geconquesterd dan een handvol stofgoud van den Assen-woensdag. En die Zampzon der Pandecten, die door de schaar van een onbetaamelyke Loftuiting, zyn hoofdhairen zag afknippen, is zo machte- | |
[pagina 205]
| |
loos geworden als de Vanger der Voszen. Nä dat trouwloos Trouwverbond wierd Madame door een dier, dat op vier pooten, loopt, gedraagen, en zy wierd, door een tweevoerig gediert, een, Lacquey genoemd, opgevolgd. Na dat trouwloos Trouwverbond, wierd Madame, op haar Levëe, Gecarillionneerd door de Muziek van Coffiy, Thee, en Chocolaat; en na dat zy door dat trouwloos Trouwverbond, een Bellona gewonden was, wierd haar Huis-tieran ontfangen in 't harnas, en haar Minnaar in 't hemd. Toen begon dat veradelde Poesje, (gelyk als eertyds Semiramus aan Ninus) die beveelen te Dicteren aan haaren Capricornus; haar Minnaars wierden gerecipieerd als Afgezanten, en haar Man, als een Galei-boef; dat Priaams oude burgt eertyds in koolen gelegt is door de inlandsche hitte van Menelaus overspeelige Vorstin, wierd by haar geschat als een hooftdeugd, en zy zong gestadig dit vaarsje van Dares.
Zo schoon was Helena, wie durft het kind blameren,
Dat in die helle vlam, zyn Trojen zag verteeren?
Terwyl zy, uit vrees van op haar groene Buiteplaats te verouderen, dagelyks veranderde van logement. Foei! Madame Kaarsschoon, (roept Hermes) die bemint wil worden moet beminnelyk zyn. Men moet in de eene hand geen Zomerwaaijer en in de andere een Winter-mof draagen; men moet, met de rechterpoot geen Galant, en met de linker geen Huistieran omhelzen, men moet den eersten nacht met geen roos-koleure Bedjakje, noch een Coiffuur van Mechelsche kanten pronken, als een Sultane, om 's anderen-daagsch den Wierook te ontfangen in een roode vriesche Borstlap, in een offerhemd dat gestort is in de geelzucht. Die Vrou dewelke een Lieftalig Man verstoort, plant een Palm-boom (zegt het Spaansche Spreek-woort) dat is een boom, die nooit vrucht geeft aan zyn planters. Wees beminnelyk, Juffrouw Kaarsschoon, want of wel Diana niet kuischer was dan gy, echter moest zy neêrdaalen om Endimion te Caresseeren. Een Dame moet nooit haar gelukzaligheit zoeken in het Conclave van de Maan, noch in een Spaans Lucht-paleis, maar altoos in de achting van haar Man. een Verstandige Dame denkt altoos, eêr dat zy den Roozengaart van haaren lieven mond ontsluit, doch een Zottinne spreekt eerst, en denkt naderhant. Een Zottinne gebruikt dagelyks een krygslist, in haar Dispuyt; dat is, zy stookt valsche Vuuren, zy zucht en zy baart als een Donder, op dat haar Vyant (hier door ver- | |
[pagina 206]
| |
staat Hermes haar Man) gelooven zou, dat de Arméé van haare Argumenten, sterker dan de zyne. Een Dame, die bemint wil zyn, moet haar nooit verleedigen in het breiden van een Slach-net voor een wilden Distelvink, veel liever zal zy een kooitje toestellen voor haar tamme Huis-mosch. Doch wie is de slang, die de schoone Eva eerst verzoekt? (vraagt Anubis) hier op antwoort Hermes; dat is de Man, die de Lelieblanke ziel van een Maagd vergiftigt door onechte en heidensche, Loftuitingen, zo dat een Juffer haer sterffelykheit vergeet, en geen hairbreet minder is dan een Nimf, een Schaapherderinne, of een Stroomgodes; ja zy gelooft dat het tegens haar fatsoen stryt om in een stad, gelegen aan de Maas, een Vrouw en Moeder te worden; veel liever wil zy in de open lucht onder het kwinkeleeren van een Zangmeester, en onder het streelen van een zwart Winkeliertje, de groene velden van het laage Arcadia bewoonen, ô! Hoe veel beter was 't dat een Minnaar aan zyn Maitres schreef; dat hy gecharmeert was op de eerbied, die zy betuigde voor haar Ouders; op de zachtzinnigheit van haar gedrag; en dat haar aardige huishoudinge in een Maagdelyken staat, zyn achting voor haare bevallykheden vermeerderde. Op die trant zou de vryagie met de oprechtheid onzer oprechte voorouders worde voortgezet. De Ridder * * ontdekt, in een aangenaam verhaal, de grondoirzaak der Jufferen Hovaardy. Het is eenigen tyd geleden (zegt hy) dat ik zeer gemeenzaam Gonverseerde, met de Sex, doch ik heb altoos zorg gedraagen, om de Juffers geen valsche denkbeelden van haare aanlokkelykheden, in te boezemen: volmaaktheden waar uit zy een Imaginaire schets, en valsche aanmerkingen Formeeren. Om dat een oud man, veeltyts met horten en met stooten in de slaapkamer van een Dame wort Geintroduceert, begaf ik my naar het boekvertrek van een ouden Toveraar, en ik doorbladerde de Pieuse meditatien van Hexenmeester Agrippa, waar in ik het konstig konstje, om onzichtbaar te konnen wandelen, ondekte. Fluks Transporteerde ik my in de slaapkamer van de schoone Flavia. Ik schoof de Gordynen open van haar Ledikant, en door de ongevoeligheit van vier en veertig jaaren scheutvry zynde, zag ik | |
[pagina 207]
| |
dat Lam zachtjes rusten met een Minnebrief in haar lieve pootjes. Zy ontwaakte door het licht van een wasche nacht-kaars, welkers vlam-flikkerde op haar roos-koleure wangen; aanstonts opende die bekoorelyke twee gevaarelyke blaauwe oogen, en een rypen Rozenmont; en na dat zy, uit het diepste van haar Zwaane-borst, een zucht met meêr begeerte dan Koelheit vermengt, had opgehaalt, las zy de volgende declaratie van Coridon. Myn Godes. Voorlede week heb ik de eer gehad, om een Concert van Musiek, onder de gedaante van een Zangmeester by te woonen op uw lustige Buitewooning. Verbaast, en verblint door den glans van uwe bovenmenschelyke charmes, wiert ik versteeken van myn gehoor en gezicht, ik bid en smeek u, o hemelsche Egeria! van herstelt te mogen worden in 't bezit van die twee gedeserteerde vyf zinnen. Indien de Hel der Rampzalige, in een onvermoogen consisteert, om te konnen participeeren aan de gelukzalige vreugde der gelukkigen. O vergoode Flavia, dan ben ik gestelt in een diergelyken Staat. Derhalven indien gy zo barmhertig niet gelieft te zyn om door uw invloeijentheit het vergenoegen te bevorderen van myn ongelukkig leeven, is myn Weezen, dat maar alleen in het Middelpunt van uw genade bestaat, Vernietigt. Coridon. Naauwelyks had Flavia dien brief geeindigt, of zy stoof uit haar ongeruste Rustplaats; zy wierp een losze Japon over haren lely-blanken hals en boezem, en zy raadpleegde met haar Spiegel-glas, om daar langs de waarheit te toetsen van Coridons Hertstogt. De vergoode Flavia riep aanstonts haar Kamenier, en zonder de aldergeringste Consideratie voor dien sterveling, die aan haar dat smeekschrift had overgelevert, begon zy die ondeugende schoone Tronie te palleren, en op te schikken. Zy verhief haar hovaardig hooft, draaide het zomtyts eens zydewaarts, en zy Repeteerde honderde maalen Coridons laatsten regel, Myn Weezen dat maar alleen in het Middelpunt van uw genade bestaat, is vernietigt. Zy onderhield haar Meid, die beezig was om haar schoone blonte maanen te Kammen, met de ongerymt-heit van Coridons liefde, en zy eindigde met deze Zusterlyke Resolutie van hem levendig te braaden op een langzaam vuur. Vorders vertelde 'er Flavia aan haar Kamenierent-praatje by, dat die vervoerde Minnaar aan haar den Wil | |
[pagina 208]
| |
en de Macht benam, om hem de aldergeringste beleestheit te bewyzen. Want (vervolgde zy) indien ik zo hemelsch ben in de oogen van Coridon, zou hy zich noodzakelyk gedisappointeert zien, wanneer ik my door het verbont des huuwelyks liet herscheppen in de gemeenzaamheit, en in de gedaante van een sterffelyke Juffer. Dat de Dames, in het schatten van hun eigen Waarde, zo grilziek zyn, spruit uit het denkbeelt waar meê zy door de Minnaars worden opgehult, die ingebeelde Uitmuntendheit waar meê wy die bekoorelyke Sex vergulden, wort niet alleen by luiden van het eerste Fatzoen, maar zelfs by het aldergeringste zoorts Gepractiseert. Want een iegelyk dïe de Hoender-pastei der Liefde ontgint, is regulier buiten Westen. Ja Hermes kent als noch een mirakeleuze Godin in zyn gebuurschap, die den sterffelyken Wierook der minnnaars wraakt. Niet ver van de Blaak woonen twee Najaden, en drie beslote Winkel-dochters, die alle drie geen Konstmaar een Natuur-kabinet vol Cypriaansche Contrebande goederen veil hebben, 't zyn drie Arcadische Kamer-nimfen | |
Waarschouwing.Toekomenden Dinsdag zal Hermes het Conterfytsel van Argus, aan hem door een onbekende Geadresseert, zyn Lezers mededeelen; doch onder deze mits, dat het aan Majas zoon Gepermetteert zy, om zommige wilden scheuten (Pro libitu) te mogen besnoeijen. |