Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
No. 24
| |
[pagina 186]
| |
dorden Taxis-boom; zyn buik was alzo plat als de kaaken van den slaapenden Boer tot stolwyk; zyn kniën beefden als de bladeren van het wilde Woud zonder Genade; en zyn beenen gierden als Abderâs Kerk-tooren, toen den Ga naar voetnoot*Bom, met een metaale stem, de tydige dood van zeker uitheemsch Generaal, moest uitgalmen. Met de verwondering der Onwetendheid bezag Hermes dien uitgeteerde Eccho des mensdoms, onzeker of hy door Damon gestoolen was uit de 's Hertogenbosche Rariteit-Kamer, dan of hy (Religionis ergo) uit de Palts verdreven zynde, als een gedwongen Volontair dienst genomen had in het regement des hongers, wanneer die Melankolike figuur de blinden van zyn ooglêden voor de schuifraamen van zyn blikken schoof, den mond verwyderde, de vorksgewyze tong bewoog, en ten laasten, Hermes ontnuchterde met de volgende Oratie. Het is, O Maja's kind! een stofscheider, van de onêdele gemeente een Alchymist genoemt, die zich alhier opdoet. Ik ben een navolger van Pythagoras, die gevraagt zynde of hy wys was? antwoorde. Neen; maar ik ben een Wysgeer. Een diergelyk Filosoof ben ik, en wy hebben den voorgaanden nacht, onder ons zeszen, een byeenkomst gehouden in de Tovenaars Comparitie-kamer der opene lucht, om te onderzoeken; of het niet mogelyk is, om den steen der wyzen, waar meê Averroês, Remond Lullius, Arnolt van Nieuwstad, Jan Baptist van Helmont, Geber, Paracelzus, Den Abt Villlars, Borri, en de waardigste broeders des Roozenkruis, vergult geweest zyn, naar te speuren. In gevolg van dit loffelyk voornemen, is ons nacht-synode geopent op primo Maart, wanneer de Oculist van Abdera, die eertyds door een duizeling des hoofts uit een Dorps-kanzel in de smeltkroes der stofscheiding precipiteerde zei dat de Antimonium zo overnootzakelyk was voor een Alchymist, als een galant voor een Zestien-jaarig Juffertje; of een Hazelaare wichgelroede voor een Schatten-delver. Een gryze Epikureer, die aan Emperos jeugd de natuurlyke wysbegeerte, en het Vuilbekken doceerd, en die met vuuriger yver Aretyns oeffeningen doorbladerd heeft, dan de rekeningen van zyn Tollenaars eerampt sustineerde, dat de Merkuur den voorrang had in den zaamenstelling van den steen der wyzen. Hy wierd ondersteund door een konstenaar, die eertyds door de Floret der schermkunde, en na- | |
[pagina 187]
| |
derhand door het slag-zwaard der Chymie, de Republyk der sterffelykheid met onrype hulptroeppen, onderschraagde. Een Brusselsch Doctoortje, dat altoos binnens monds prevelde als een Rosse Toverhex, en wiens rug men zomtyds met Olie van Indiaansch riet moest verwarmen, om deszelfs tong te verkoelen, hield staande; dat de stof niet verandert, maar dat ze maar alleenlyk gitinctureert moest worden. Een dansmeester die eertyds den Lapis Philosophorum in zyn hielen, en naderhand het zout van Herts-hoorn, onder een feine Kastoor-hoed verborg, gaf zyn stem aan het lood; de steen der Wyzen (sprak hy) moet herbooren worden uit het aldergeringste aller zaaken. En wat is geringer dan lood?..... De Rechtsgeleerdheid van den Procureur Hospitalis (viel 'er de Oculist op in) die de schaal van Themis Goud-gewigt ketellapt met een stuk loods is veel geringer. Waarom doch schuild de steen der Filozofen niet in de spargirischi smeltkroes van zyn nooit weigerend Nachtgespan; (hervatte de versleete Epikureer) want daar is niets geringers, noch verachtelykers dan die ronde Messalina? dit gezegt hebbende begonden alle de stofscheiders te grynzen, (Nota bene dat niemant ooit een Alchymist heeft uit de borst hooren lacghen) en dit verachterde geen kleintje den voortgang van ons nocturne Concilie, tot dat de waarde zoon van een braaf Alchymist overend rees, en zyn knevels, waar aan wel een Ryrok kon hangen, eens over en weder streelende, Dicteerde hy, met een zachtzinnige stem, de volgende Ordonnantie. Recipe. Een gesublimeerd gebed van vierensestig graden uit het Havermans gebede boek van Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus van Hohenheim (anders genaamt Paracelzus) voor de zielen der Roozenkruis broeders, die a la daube gebraaden zyn op de houtmyt van een snikheet Laboratorium Alchymisticum. De traanen van eene zwangere Weduwe, die voor en na de dood van haar alderliesten Man, de kuisheid van haar granaat bloempje onbevlekt heeft geconzerveerd. Het hoofd van een dooden Ezel, inwendig verligt door een spargirische Nacht-kaars van Phosphorus, op dat de sententie bewaarheid word; ieder wys stofscheider is zyn eige lantaaren. De laatste woorden van den Koning Geber, die schoon verstrooid by den ruis, echter boven de verwachting des Zaaijers zyn vermeenigvuldigt. | |
[pagina 188]
| |
Het waare zo wel als waarschynlyk, Tractaatje Doctoris H*** van het gulde Kalf, gedissolveert door den Alcol van wyn; in het balneo Mariae van een bedorve Inbeelding. Deze ingredienten, wel doormengt zynde, moeten in een Decoctie ketel van Moscovisch glas worden gestord, en in de broeistoof van een Ysschots op Nova Zembla zal men die plaatzen ad infinitum. Indien nu, in de eerste drie navolgende eeuwen het Opus Magnum, of de steen der Wyzen, daar uit niet komt opdaagen, is...... Is zulks myn schuld niet. Naauwelyks was dit Recipe geuit, of de lucht begon te betrekken, de naakte Diana haalde haare hoornen in, de Donder begon te kraaken als de sparren van een invallend Dak, en de regen (die ik door de ongewoone steekte van myne Exteroogen voorspeld had) viel neêrwaarts op onze Zomerpelszen, zo dat ieder van ons naar den Zonnescherm van een dikgetakten boom begon om te zien, wanneer uw Damon ons gewaar wierd, en als een Arend onder ons kwam stuiven. Aanstonds greep hy my, als een kruik by het linker oor (noteer Papa dat een Alchymist dood-arm is in Hoofd-hair) en hy voerde my door de ontstelde lucht tot aan de tweede schuur tusschen Gouda en Rotterdam, van daar pasten wy op den wagen van tien uuren, die ons gevoerd heeft tot in de Eetzaal van Leeuwenburg, en hy heeft my beloofd, dat ik by u, als zynde de waare Hermes een nadere onderrechting wegens de Constitutie van de steen der Wyzen zal bekomen. Dit gezegt hebbende, haalde die doode afgestorve doch echter sprekende Alchymist zynen adem, slaat zyn tanden, opende, halver wegen, zyn duistere blikken, en verwachte, met een diep verlangen, het antwoord van Jupyns postmeester, die (zonder de geringste overweging) dien ellendigen Tantalus dus toegraauwde. Hoe durft gy, Roekloos Stofscheider! met uwe ongewyde pooten, een konst, uitgevonden door Cham de zoon van Noach, ontheilligen! is u onbewust, dat de vermaarde Kircher vier groote voorwerppen, die 't vermogen der Wysgeeren, en wiskonstenâren vertrotszen, uitkipt? het eerst is, het vierkant des Cirkels; het tweede, een eeuwigduurende beweeging; het derde, een onuitblusbaare Lamp; en het laaste, de steen der Wyzen. Is u onbekent, ô Wysgeer der Apotekers! dat Adam, dit Goudslagers ge- | |
[pagina 189]
| |
heim ontdekt heeft aan Enoch? en na den Zondvloed (zegt men) dat Cham, dit Valsche-munters geheim geoeffent heeft in Egypten. Hermes Trismegistus heeft die vergulde stof verhandeld in een blaauw boekje vol Hieroglyfische letteren; en Pythagoras, die het niet verstond heeft daar over verscheide geleerde uitleggingen gemaakt. Ja Salomon, dat drievoudig Monsterdier, dat verstandig Kind, die verwyfde Man, en die ongetoomde Gryzaard! verzamelde het stofgoud des Filozofischen steens, in een duodecimôs Tractaatje genoemd, Salomons sleutel. Dit was de oirzaak waarom dat hy geen Westindische Vloot wilde uitrusten, om het goud te haalen uit Ophir. Hebben de zinnelooze broeders des Roozenkruis niet vastgesteld, dat het Hooglied een Bruilofts gedicht geweest is tusschen de Zon en de Maan, (dat is tusschen het goud en het zilver) en dat de steen der wyzen Latiteert onder die tedere Uitdrukkingen Caligula is een der eerste geweest, die het natuurlyk Rottekruid, (volgens de kunst) wist te bereiden. Doch, wanneer hy gewaar wierd, dat het spel geen wasch-kaars waardig was, liet hy als een oud Vryer dat vyer van zelfs uitdampen. Suidas zegt; dat Diocletiaan alle de Egyptische Manuscripten, handelende van de Spargirische konst, liet opzoeken, en verbranden. Om daar door aan de Nyl-drinkers de geboorte der Olie-koeken, en het sterflot der valsche munters te bespaaren. Het waren de diefagtige Arabiers, Heer Alchymist, die deze vervloekte kunst, eerst hebben ontgonnen; doch wanneer zy, na lang puffen en blaazen, niet dan de drooge assche van armoede op den bodem hunner smeltkroezen ontdekten, wierden zy aangespoord om de gulde Hesperische appellen te zoeken, in de ryke bogaarden der heromzwervende Caravana. Wie doch, ô onnozel Uils-Kuyken! kan het Quikzilver dat zo vlug is als de gedachten der Juffers, in goud Transmuteren? De Pyper van Hamelen kan met zyn fluitje de Rotten en Muizen de tanden uitbreken, en een priester kan door een onbekend Latynsch gebed, een warend spook verloszen; maar een Alchymist is onmachtig om, gelyk als eertyds Circe door de Kroes der dronkenschap den mens in een zwyn Herschepte, desgelyks door de bezweering van een gloeijenden smeltkroes, het gladde quikzilver in echt goud te hervormen. | |
[pagina 190]
| |
Maar wat overeenkomst heeft de Quik, die patroon der Fransche, Spaansche, en Napolitaansche martelaaren, met de H. Misterien des geloofs? waarom verdraeijen de lyndraaijers van Merkuur den zyden draad des G * * diensts. En waarom worden deze drie Afgoden, de Tovery, de Geheimkunde der Joden, en het Waangeloof op deszelfs Autaar gesteld? waarom zaaijen de Broeders des Roozen-kruis in de vervloekte aarde eens smeltovens het verworgend zaad van Hennip, waar aan zy vroeg of laat stikken? wat voordeel verwacht de stosscheider van een stof die hy dagelyks pynigt, martelt, en vernietigt. Want word de arme Quik niet verbrand, om hoog gedreven, neêrgestort, en vermengt met een onnoemelyk getal van onechte bywyven? zuigd een Alchymist niet, als een vleêrmuis, het bloed, en de melk, uit de Hermafroditischen boezem des Quikzilvers? zegt hy niet dat de Quik Vrouw en Man is? als Vrouw volvoerd hy den pligt des mans, en een kind zynde torst hy het Oorlogs-wapentuig der Helden. Hy is gevleugeld als een Arend, en echter is hy een Viervoetig gedierte. Hy is een vergift dat geneest. Hy is het leven, dat zyn heer vermoord. Hy is den koning van Albano, een vorst zonder Land. Hy is een vuur, dat door 't vuur vergaat. Hy is een Water zonder Vocht. Een aarde, die men de toebetrouwt aan de aarde. En hy is een Actionist op wiens woord de koopman der Reden weinig staat maakt. Wie doch is Geber geweest? een bedriegelyke Griek, door de Roozen-kruis broeders Koning Geber gedoopt, die een onzinnig Testament heeft opgesteld in Faveur der Hermitische wysgeeren. Paracelzus is desgelyks een Vorst geweest in het Lazarushuis der Spargirische dwaazen. Hy heeft de schrift en de Quik in een en zelven beslag vermengd. En hy heeft als een Hen gekakeld, doch de Chymisten als vroedheeren hebben tot noch toe geen Ei konnen gewaar worden. Die Profeet, die belooven dorst, dat hy den bast der ziel, (het licghaam des menschs) verscheide eeuwen lang zou doen duuren, is op zyn vier en veertigste jaar door de dood Gedissolveerd. Zyne duistere boeken, zyn door verscheide Schryvers, die ze niet verstonden, aangetast; en waarom doch niet Hermes? om dat hy ze zelfs nooit heeft bevat. Renoud Lullius verruilde de goude pen der Cabbalisten en hy wierd een Tegenboek-houder der Roomsche Yvenaars. Einde- | |
[pagina 191]
| |
lyk bestormde hy de Sarrazynen in Africa, die genoodzaakt wierden om zyn spitsvinnige Argumenten, met den regen van St. Stephaan, te beantwoorden, en hy heeft, onder het gewicht van steenen, zyn levenslamp zien uitgaan. Averroês den Arabier noemt St. Peters G * * dienst, (wegens 't geheim der Eucharistie) een onmogelyk geloof; de Religie der Jooden, (zegt hy) is een Religie der kleine kinderen, wegens de meenigvuldigheid der gebooden; en die der Mahometaanen is (wegens het doelwit der wellustigheid) een Secte der zwynen. met deze zinspreuk bloes hy zyn adem uit. Ga naar voetnoot*Myn Ziel sterve de dood der Wysgeeren. Arnold van Nieuwflad heeft het vermaard boekje van Lucas Beû-Costa een Arabier nagepapegaeit. Volgens Postel is hy den Auteur van het ingebeeld Tractaatje, de Tribus Impostoribus, en (men zegt) dat hy de Volkplanting van 't menschdom heeft trachten te bewyzen in een Citroen-schel. Jan Baptist van Helmont, geboortig te Helmont, een Turfnest in de Peel heeft ontdekkingen gedaan van veel nut, in de geneeskunde heeft hy de Goudmakery voorgesteld, onder de gedaante van een harde Hazelnoot, die zomtyds een tand kost aan deszelfs Kraaker, en die u betaald met een Worm. De Abt Villars heeft onder den versierden naam van den Graaf Gabalis een krankzinnig boekje (overgezet of uitgevonden dat is hedendaagsch het zelfde) opgesteld. Hy word met den eernaam van een Roozen-kruis-broeder gebrandmerkt. De Ridder Borri is in de voorgaande eeuw een vermaard Alchymist, Kwakzalver, en Ketter geweest. Tot Amsterdam heeft hy veel geruchts gemaakt, wordende aldaar aangebeden als een Zoonszoon van Esculaap. Doch, na eenigen tyd aldaar geriddert te hebben, daalden zyn reputatie zo schielyk als de Barometer der Actien, en hy vluchtte (belaaden met geleende Diamanten, Paerlen, Goude Vaten, en andere schatten van Egypten) naar den Zeilsteen der Filosofen, Kristina Koninginne van Zweden. Van daar zette hy zyn cours naar Koppenhagen, alwaar hy den Koning, door het bankrot des Steens der Wyzen, byna ruineerde. Na de dood van dien lichtgeloovigen Vorst, ondernam hy een pelgrimasie naar het mirakuleuze O.L.V. beeld van St. Sophia Loretto tot Konstan- | |
[pagina 192]
| |
tinopelen, doch hy wierd tot Geldingen gearresteert, en onder een sterk escorte van Roozen-kruis-broeders (by ons diefleiders gedoopt) na Romen getransporteert, en op de kosten van St. Peters navolger gelogeert op Engelenburg. Na dat hy aldaar eenige jaaren lang quarantaine had gehouden, verkreeg hy de vryheid om te mogen uitgaan, en hy had het geluk van den Hertog d'Etrees, die genoegzaam verlaaten was van Romulus Geneesheeren te genezen. Hier op zei Pasquyn niet onaardig; een Ketter heeft een mirakel verrecht, in spyt der Roomsche Heiligen. Het kleine Ratel-slangetje, het Keffertje van Hipocrates, het Leugenagtig Afgods-dienaartje van het gulde Kalf, zal niet eens aangeraakt worden. Noch deszelfs lieven Man, die hem een elpenbeene doosje, vol van den steen der Filosofen, vertoonde, wil ik niet melden. De resteerende Roozen-kruis broeders zal men thans niet eens aanraken, die Caballisten, die zo kenbaar door deze drie Letteren F.R.C. geteikent zyn, zal men-nu overslaan, en men zal maar alleenlyk dit 'er by voegen, dat die drie Letteren beduiden; Fratres Rores Cocti, dat is; broeders van gekookte Hemels-dauw, door dien zy vast stellen, dat de stof des Filosofischen Steens word gecomponeert uit gekookte Hemels-dauw. | |
Waarschouwing.Toekomende Week zal Hermes zyne Lezers met eenige ongemeene historietjes, tot stichting der Alchymisten opgesteld, vervrolyken. Want de Alchimistery is gelyk aan een Pot vol Maagden-honing, hoe dieper, hoe zoeter. De Alchimistery is als een Vosch, die men, na een verdrietige dryf-jagt, met de Schop en Spade van Naberouw, moet uitgraven; en de Alchymistery is als de vergulde Karos van den Baron *** die de oogen der aanschouwers zo verbystert, en met zo veel uitwendigen luister vervult, dat zy nooit hunne oogen wenden op den Heer Baron, noch op Madame de Baronesse. |