Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
No. 23
| |
[pagina 178]
| |
Wort de Adel verkort of benadeelt door Koopmanschap? De trotsche Cavalieros, de Versch-gekipte Ridders, de Herauten, en de Pannelekkers der Grooten, zullen, als losgelatene Bul-byters, op de bonte Beers-vacht van deze vraag, aanstonds toeschieten. Want de Adel, dat Afgods-beeld der Vrouwen, die Schipbreuk der Burgers, die Molik der Boeren! die Noli me tangere, of dat kruidje roert me niet! wort zwaarder geoffenseert door een diergelyke onbeleefde vraag, dan door de dagelyksche Requesten van honderde Crediteuren, die voor dag en voor douw als wespen rondom de adelyke Muuren van Milords Ridderlyk stamhuis zwermen. Maar die vraag eens onpartydig overwogen zynde; wie is kruis of munt, de Adel of de Koopman? wie is de schelp, en wie is de Visch? Hermes zegt; een Man, die den Adel verheft boven den Koopman, schat een gehuurden Kampvegter hooger dan een Romeinsch Burgermeester; hy acht het klatergout meerder dan Corintisch Metaal; en hy offert een Waskaars (in steê van aan St. Michiel) aan den gewapenden Duivel van Glorie. Door den Koophandel is Hollandsch Moeras hooger opgesteegen, dan de verheve rustplaats van Ga naar voetnoot*Noachs Ark: door den Koophandel heeft een Maatschappy het voorregt van Roomens gemeenebest bemachtigt, dat is, Koningen op en af te zetten: Door den Koophandel zyn uit laage veenen en Moeren, Paleizen als Perzepolis, en een gebouw dat de zeven Werelds-wonderen vertrotst, opgereezen: door den Koophandel zyn aan ons en aan onze nakomelingen de zeden en de Taalen aller Natien geopenbaart: door den Koophandel bezit onze Republik, in spyt der vier tegenstribbellende hooftstoffen, den Overvloed van 't Gcheel-Al: door den Koophandel is het goud en zilver zo gemeen onder Batôs Naneeven, als de Appellen in Normandyen, de processen in Rouaen, en de valsche getuigen in Mans: met een woord, de Koophandel is den Adem en de Ziel waar in wy alle leeven, adem haalen, en bewogen worden. Maar zoetjes, Signoor Anubis, is u wel bewust, dat volgens de wet Clodia, geen Romeinsche Raadsheeren noch Edelen, vermogten te trafiqueren? en is het niet onvergeefelyk, dat een Edelman, die als Esau op Wildbraad, en als Nebuchodonosor op | |
[pagina 179]
| |
groen kruid aast, zyn adelyk bloed zou verzaaken, en dat voor een Huuwelyks kommetje vol verguld Koopmans Moes? zou een Zoldaat die strenger vast dan een boetdoende Zondaar, die grooter hitte verduurt dan een Anker-Smit, en die meêr koude leid dan een Straat Davids Harpoenier, niet liever een gestrengen Heer Hopman, dan een vreedzaam Koopman gehoorzamen? wierd de Koopman niet uit de Magistraat van Thebe uitgebannen, en Aristoteles, (die beter hoveling dan wysgeer is geweest) zegt: dat de Koopmanschap een Hinderpaal is aan de Deugd. Doch een vermaard Rechts-geleerde verstaat door het woord Koopman, geen Koopman in 't Gros, maar wel een Winkelier, die de blonde Paruik van zyn toegeevende Conscientie, door den wind van linksche Eeden, uit de krul blaast, en wiens gemoed inwendig meêr uitteert dan de long van een Aamborstige. Is het niet pryszelyker dat een Edelman, wanneer zyn winter-provisie van drie weeken, opgeteert is, een weerloozen Boer, die gelyk als een Bontekraei op brood en melk aast, op 't lyf valt, dan dat zyne Adelyke Brakken den asschen Woensdag zouden vieren met een hongerige maag? en is het niet Adelyker dat hy de doodsbeenderen, en de Oorlogs-laarzen zyner Voorvaderen verslinde, dan dat hy dat duurbaar bloed, door zwaarmoedig Koopmans bloed, ziet schiften? Wanneer een Stamheer de Barrierê van zyn Ridderlyken mond opend, ruikt men aanstonds het parfuim van zyn Toorn. Wanneer hy donderd, zidderen de onnozele Biggens, de Hoenders en Kapuinen krygen de Pip; en Delf-lands Kalveren buigen, vol eerbied, hunne zwakke kniën voor dien brullenden Stier van Adel. Dat de Fransche glazen-makers Edelluiden zyn, is dat niet een Zinnebeelt. Dat de Adel zo transpirant als kristal, en zo broos is als Glas. Een Edelman is een tweede Doctor Sacheverel, die zo demoedig staande hield; dat Tegenstant was een leer des Duivels, doch de leidende gehoorzaamheid een leer der Engelen. Een overheert Bouwman is min bezorgt voor de Mol, voor de Rusp, of voor de Sprinkhaan, dan voor de ombarmhartige klaauw van een veradelde Griffioen. De Boerinnen offeren hem de eerstelingen der Lammeren, de Dochteren der Vaersen, en de tien- | |
[pagina 180]
| |
den van de verworgende Hennip. Ja de Ouderlingen aanbidden den Adelyken Dorps-zaat, als een St. Machabeus der voorbygesnorde eeuwen. Een Edelman is een stipt Navolger der oude Helden, want hy descendeert, of uit het stamhuis der fabelen, of uit de Chaos der Monsters en spooken. By voorbeeld. Ga naar voetnoot*Merovêe verhaalt dat zyne Vrouw-moeder eenmaal ging baden in Nereus zilte Badstoof, en dat zy toen bezwangert wierd door een Zee-stier, die gecharmeert was op de lely-blanke dyën van die Princesse. Een Hertog van M* zweert, dat een kind, het welk door een Draak verslonden, en onbeschadigt weêr uitgebraakt wierd, de eerste grondlegger is geweest van zyn doorluchtig huis. Die van Lusignan zyn afkomstig uit de Toveres Melusina, die neêrwaards een Serpent (Hermes kent verscheide Juffers die het van 't hoofd af zyn) en opwaards een schoone Dame was. De Stanleis, een adelyke familie in Engeland, hebben den eersten hunner voorouderen gevonden in een Arends-nest; en Lougyn pronkt met den verzonnen eernaam van den Ridder Longinus, die door de Brutale onweetenheid der Monniken, zyn eerste levens-licht gezien heeft langs het dakvenster van een Grieksche Speer. Maar het is opmerkens waardig, dat 'er zelden een hoog-adelyk Stamhuis is, waar in men niet een razenden Roeland, die eenmaal een Draak heeft gefricasseert, een Olie-meulen ingeslokt, een Kasteel opgevreeten, of den Duivel armen en beenen wist af te zetten, komt te ontmoeten. Doch aan u, o overadelyke Blandius! adressert Hermes zyn discours; aan Blandius, die styver opgeblaazen is door den wind van Geboorte, dan de blaas-balk van een Kerk-orgel, en wiens bloed feinder is, dan de voorloop van Hollandsche Dukaten. Het is waar, dat uw Stamhuis ouder is, dan het paleis van Louvestyn; gy kond door een autentyke proef van vergulde perkementen, door ontheupte Tournoi-lanssen, en door de verstaalde Ring-kragen der bataille-paarden, uwen Adel bewyzen. Wat baat u dit voorregt, o Blandius? daar gy den rol speelt van een laffen Guil, van een goedaardigen Koekoek, en van een lafhertig verrader. Blandius | |
[pagina 181]
| |
is een Nacht-uil, die zelfs onwaardig is, om de uitgestorte Olie, van een Boeren kerklamp op te lekken, en echter pronkt hy als een ontzenuwden Ezel met het Isis Afgods-beelt zyner voorouderen. Schoon een Paard, dat op zyn sterken rug, een Cavalier gewapent tot de tanden toe, in het midden der vyanden voert, Edel wort genoemt, echter verdiend deszelfs veulen, dat verbastert, een Boeren mestkar, of een zwaaren ploeg voortsleurt, den Eernaam niet van Edel. Men behoorde in Paarden noch in Menschen geen Adel, ten zy, met particuliere verdiensten vergezelschapt, te erkennen. Die op zyn Spaansche Hengst in een vergulden Zadel
Zo sierlyk galoppeert, als een Bourgondsche Graaf,
Is dat geen Edelman? neen 't is een laffen slaaf:
De deugd, de deugd alleen, maakt den oprechten Adel.
Want het was beter voor Blandius, dat Thersites zyn vader was, mids dat hy de dapperheid van Achilles naarvolgde, dan dat hem Achilles, zo wanschapen, en zo vol van Ondeugd als Thersites heeft voortgebragt.
Nobilitas sola est, atque unica virtus.
| |
Hermetische oude wyn overgestoken in een nieuwe zak van fein gemale linnen.Weenen. Een Protestants Baron, heeft tegens een Katolyk Spaanjaart zyn degen gemeeten, en de eerste is op de plaats doodgestoken, en de tweede gevaarlyk gequest. Hermes zal, tot narecht veeler jonge Studenten, die niets duurbaarders bezitten dan den stoot van Boutevilie, het leeven en de Duëllen van die gevaarelyke Kabouter eens ter loops aenraken, op hoop, dat zy als dan met geen sprookjes van Tromp en het tonnetje Buskruid, benevens diergelyke Bastilles vertellingjes hun Hospitâs zullen onderhouden. Historietjes die zo waarschynlyk zyn als de drie tegenstrydige beloften, waar meê zy hunne Ouders verschalken. Dat is: naarstig te studeeren, vroeg 's avonds naar hun Logement te gaan, en spaarzaam te Lichtmiszen. De Heer Bouteville was een Man, zo braaf als Caesar, doch zo netelig als een Yrsche Tory, en geen Degen-man, dorst zich het caracter aanmatigen van een harrewarrend dwars-dryver, of hy wierd aanstonds met de vraag van, hebje ook gepluist met Bouteville? | |
[pagina 182]
| |
schaak mat gezet. Naauwelyks had de Koning zyn Edict uitgegeven tegens de Duellen, of hy daagde Monsieur de Torigny uit, en douwde hem over hoop. Het volgende jaar wierd Monsieur la Bertê uitgenoot op een Struis-vogels maaltyd van een paar yzere klingen, doch de laatste, die zo min als Bouteville tegens de wiszelbrief van het punt van Eer protesteerde, ontfing die uitdaging Cavalierement, en ontsnapte dat Duivels banket, heels-huids, nu was Bouteville genootzaakt om een speelreis te doen naar het hof van de Aardshertoginne van Oostenryk, die hem in de hooftstad van Braband een vryplaats voor 's vorsten ongenade verschafte. Doch hy, die zo dorstig was naar de levens-clairet van zyn Even-naasten, gelyk als een Dronkaard, die op Sprot en Cavejaar Avondmaalt, na een Flesch verkoelende Mol is, vond noch rust noch duur onder de Ga naar voetnoot*Kiekens-eeters, trok weêr naar Parys, om een Quaestio Gladiatoria te beslechten met den Marquies de Beuvron. De Historie zegt, dat Bouteville, 's nachts voor dat laatste tweegevegt, een oude Egyptenaarster consulteerde, dewelke, ziende dat zyn Duim rond was, hem voorspelde: dat de onvertsaagde Meester Quillaume dat opgeblaaze gezwel van krakeel, zou wegnemen, door de konstige handgreep van Themis spadron. Om kort te gaan, zy vogten drie tegens drie, Bouteville, des Chapelles, en La Bertê, tegens Beuvron, d' Amboise, en den Schiltknaap Bonquette. d'Amboize kreeg een steek door de ribben, aanstonds begon hy rondom te draaijen als een Tover-zeef, trok een scheeven bek, viel achter over, en stak den moord. La Bertê wierd gevaarlyk door het krakeel-yzer van Bonquette geregaleert, en schoon hy meêr bloote degens dorst behandelen, dan de platgeneusde Huuwelyks-kat van den Procureur Capricornus, moest hy echter bekennen, dat des Schiltknaaps degen alzo scherp was als het spitsche tongetje van Juffrouw Bitterheilig. Bouteville en Beuvrou vielen in de doodelyke Meulen-wiekken van elkanders armen, greepen hunne Dolken.... en Rezolveerden om hun scherp geding (ad referendum) op te schorssen. Hoe nu, Bouteville en des Chapelles, de Olie huner Levenslampen, waar van de Lemmetten de voghtels waren, door de vlucht wilde spaaren; en hoe zy, gearresteert zynde beide door het accident van een scheiding des geheels (op Neêrduitsch onthoofding | |
[pagina 183]
| |
genoemt) voor altoos wierden gescheiden, zal Hermes overslaan; om daar door de verwaarloosde leerzucht der Heeren Studenten op te wekken. Roomen. De Kardinaal Alberoni, die op zyn Lusthuis, buiten de poort Pia, laat graven, heeft onder de aarde (dat is een tamelyke distansie van de Lucht) een Tafeltje van Orientaals Agaat; benevens veele diergelyke Steenen gevonden. Denys, de Tieran van Syracusa, verviel in den rykstaf van een plak, en wierd Schoolmeester te Corinthen. Alberoni, een gebanne Prins der H. Kerk, valt in het erfdeel des Mols, en word een Myndelver. O wat is de Werelt een veränderlyke Protheus! een Man, die eertyds als een tweede Catalina, omcirkelt was met een Hof-stoet van vertwyffelde Bankrottiers, geruineerde Riddersdoggen, Yrsche Saffraan-verkoopers, Lichtemissen, gehuurde Moordenaars, en diergelyke oproer-makers, valt als een Lucifer, uit den draei-kring der H. Glorie, in het onderaards Roomen van Pater Kircherus; en hy schynt, in het ingewand der aarde iets te zoeken, het geen hy op derzelver oppervlakte verlooren heeft. O schande! een Vorst, die den Mantel des Gods-diensts versnyt tot een Spaansche kap buitelt over de zwarte Molshoopen van het H. Roomen, en.... maar zoetjes Hermes, de yver overzwaeit uw Oordeel. Die ootmoet is gefondeert op het staatkundig gebouw van den Kardinaal Montalto, den Ezel van Marka, die het Palladium van St. Peters sleutel willende bemachtigen, altoos neêrwaarts keek naar de Roomsche aarde. Ook is een Italiaan zonder delvers, gelyk als een Patrys zonder een Orange appel, gestoofde Kabeljauw zonder Curassousche Limoen-zap, of een gebraade Canard, zonder zout en peper. Vorders vereischt de Staatkunde dat men om den algemeenen vloek te ontwyken, 't gemeen moet Amuseren, en een Man, die met onrechtvaardig goed is geballast, logeert veeltyds in zyn Slaapkamer eenen doodvyand. Venetien. De Prins Lubomirsk is hier aangekomen, om de Vasten-avonds vermakelykheden by te woonen. Waarschynlyk is die Prins, door de gebeden van zeeker vroom Hongaer, die zwaarder getormenteert word door het Podagra en 't Chiragra, dan door de oneenigheden der Constitutie, weêrom opgewekt; want die pynelyke konstenaar was, eenmaal zweeks, gewoon om de gezondheid van dien genadigen afgestorven Vorst in te stellen, en Hungarice (dat is tot vol wordens toe Gaar-aus,) te drinken. Vivat de Hongarische liefde! (zegt | |
[pagina 184]
| |
Hermes) een liefde! waar door een Prins, zes jaaren na zyn dood, weêrom het licht aanschouwd, en aan de vermakelykheden van het Carneval kan participeren. Anubis sustineert, indien de Poolsche Kroon eenmaal vacant word, en indien als dan niets aan het geluk van zeeker Vorst ontbreekt, dan een Hongarische toestemming, dat als dan de bonte Koninklyke Mantel, de schouderen van Lubomirski zal beschaduwen; want een man, die zo onbeschroomt de gezondheid durft instellen van een gestorven Prins, zou (des noods zynde zonder het scheermes van Politie te gebruiken) den Baard wel durven poetzen van een Poolschen Starost. Geval des Kosters van St. Jobs Kapel op den Dam, buiten Antwerpen. Sr. HERMES. Een Man van een Ecclesiastieke Hanteering, een lid van de zwarte Brigade der sterffelykheid, een Trompetter, die door de metaale stem der Alarm-klok, de Vlees-houwers citeert om, vroeg-morgens, een Barneveltje vol wywater te likken, een ongeleerde Domestiek van den geletterde Pastoor Bonavontuur, die de uitteerende Santen en Santinnen kleed en ontkleed, gelyk als een fransche kamerdienaar, en die (gelyk als eertyts Erasmus) de in de pyp brandende endjes der offer-kaerszen vergadert, assisteerde onlangs by de trouw van onze Schoenmaker, die, door den pikdraad des Huwelyks wierd vastgestikt aan de Dochter van den Hospes in de vier Snellen. Of hy nu door het Huuwelyks-bier geincommodeert, of door den boozen geest van Interest is aangestookt, kan ik niet zeggen; doch dit is zeker, dat hy met het prezent van een paar Permissie-Schellingen, waar meê hem de Bruidegom verzilvert had, malcontent was, want hy begon eerst luidruchtig te worden, en hy verzogt, in onbehoorlyk verdeelde syllaben, een nadere Erkentenis. De Bruidegom die tamelyk borstelig is, gaf hem met de linker-poot een Fiat, en met de rechter zo een hartelyke hand vol van vermaaning, dat de Koster zyn hoed en paruik, tot een pand der minne naliet in de bruilofts-zaal. Is hem nu recht geschiet volgens de Ordonnantie of niet? Sr. Hermes, dat is de vraag van U.E.D. DIENAAR. Den Dam, de 20 Febr. 1722. Nathaniël Waarzegger. Die handvol van vermaaning is aan d'eenen kant wel, en aan d'ander kant kwalyk besteed. Dat is, daar ontbreekt noch belooning noch straf. Ook kan de Koster zich beroemen; dat hy meêr, en dat hy min voordeel, dan zyn kerkelyk Ampt meê brengt, genooten heeft. |